Tijdelijke regeling ter wering van Aviaire Influenza II

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 september 2005, nr. TRCJZ/2005/2640, houdende tijdelijke maatregelen ter wering van Aviaire Influenza II

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 17, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

§ 1

Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt onder pluimvee verstaan: gehouden dieren van een soort behorende tot de orde van de hoenderachtigen (Galliformes), tot de familie van de eenden, ganzen en zwanen (Anatidae), en voor consumptie gehouden duiven (Columbia livia).

Artikel 2

Deze regeling is niet van toepassing op het houden van:

a. fazanten;

b. niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee;

c. pluimvee, gehouden in dierentuinen als bedoeld in het Dierentuinenbesluit;

d. siervogels.

§ 2

Maatregelen ter wering van insleep van Aviaire Influenza door trekvogels

Artikel 3

1. Het is verboden pluimvee te houden.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien wordt voldaan aan deze paragraaf.

Artikel 4

1. De houder van pluimvee maakt een analyse van het aanwezige risico dat de door hem gehouden dieren in contact komen met trekvogels of hun uitwerpselen.

2. Het risico, bedoeld in het eerste lid, is in ieder geval als hoog aan te merken als het bedrijf van de houder is gelegen in de nabijheid van foerageergebieden van trekvogels en watergebieden. Er is ten minste sprake van een laag risico.

3. De houder van pluimvee neemt op basis van de analyse, bedoeld in het eerste lid, en met inachtneming van het tweede lid, passende maatregelen om zo veel mogelijk te voorkomen dat de door hem gehouden dieren in contact komen met trekvogels of hun uitwerpselen.

Artikel 5

De houder van pluimvee draagt ervoor zorg dat de dieren bij het verplaatsen niet in contact komen met trekvogels of hun uitwerpselen.

§ 3

Slotbepalingen

Artikel 6

De Tijdelijke regeling ter wering van Aviaire Influenza1 wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling ter wering van Aviaire Influenza II.

Artikel 8

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 december 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Ter vervanging van de Tijdelijke regeling tot wering van Aviaire Influenza1 wordt thans onderhavige regeling vastgesteld. Zij voorziet, ten opzichte van de regeling die wordt vervangen, in meer op de praktijk toegesneden maatregelen om de insleep van hoogpathogeen Aviaire Influenza (hierna: AI) door trekvogels te voorkomen. Uitgangspunt van de regeling is een risicoanalyse van de houder van bedrijfsmatig gehouden pluimvee. De tijdelijkheid van onderhavige regeling komt tot uitdrukking in de datum van 1 december 2005 waarop zij zal vervallen. De maatregelen komen aldus meer in lijn met maatregelen die door de Europese Commissie en omringende Lidstaten zijn getroffen ter wering van de insleep van AI.

§ 2. Algemeen

Achtergrond

In verband met uitbraken van hoogpathogeen AI van het virustype H5N1 in Rusland en Kazakstan is op 10 augustus 2005 een spoedadvies gevraagd bij de Commissie van Deskundigen AI. Deze commissie adviseerde op 16 augustus 2005 om maatregelen te treffen om insleep van het AI-virus te voorkomen in verband met het verhoogd risico dat met dit hoogpathogene AI besmette trekvogels Nederland aan doen. Nederland ligt op een kruispunt van verschillende vogeltrekbewegingen en is vanwege de aanwezigheid van verhoudingsgewijs zeer veel foerageergebieden en open wateren een aantrekkelijke tijdelijke verblijfplaats voor trekvogels. Besmette trekvogels kunnen Nederlands pluimvee besmetten door rechtstreeks contact of via hun uitwerpselen. Gelet op de grote pluimveedichtheid in Nederland zou bij de insleep van het hoogpathogene AI een grote uitbraak van AI nauwelijks te voorkomen zijn. In navolging van dit advies is de Tijdelijke regeling ter wering van AI vastgesteld, waarbij tevens zoveel mogelijk rekening is gehouden met welzijnsargumenten en economische aspecten.

Uit een vervolgadvies van het nationale referentielaboratorium voor AI (CDIC) en vooraanstaande ornithologen (SOVON) van 5 september 2005 blijkt dat in bepaalde gevallen ook met minder ingrijpende maatregelen kan worden volstaan om de kans op insleep van hoogpathogeen AI door trekvogels aanmerkelijk te verminderen. In het advies is aangegeven dat het overdekken van terreinen ten behoeve van de uitloop met gaas of netten alleen grote risico’s met zich mee brengt als de uitloop grenst aan open graslandgebied, open akkergebied met oogstresten of aan een water.

Risico en maatregelen

De regeling benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de houders van pluimvee voor de gezondheid van hun dieren. De houder van bedrijfsmatig gehouden pluimvee is verplicht om passende maatregelen te treffen die zoveel mogelijk voorkomen dat het door hem gehouden pluimvee in contact komt met trekvogels of hun uitwerpselen. Het risico van het contact met trekvogels en uitwerpselen ervan bestaat in heel Nederland. De houder zal het concrete risico voor zijn bedrijf moeten beoordelen om te kunnen bepalen welke maatregelen ten minste genomen dienen te worden. Indien in de nabije omgeving van uitlopen terreinen of wateren zijn die kunnen dienen als foerageer- of rustgebied van trekvogels is, zoals neergelegd in de regeling, sprake van een hoog risico. In andere gevallen is sprake van ten minste een laag risico.

Ter ondersteuning van de verantwoordelijkheid van de houder is ten behoeve van een goede beoordeling van de risico’s in samenwerking met deskundige ornithologen een kaart van Nederland voorbereid waarin de risicogebieden zijn opgenomen. De risicogebieden bestaan over het algemeen uit grasland, open water, natuurgebieden of een combinatie hiervan die ten minste 5 watervogels per hectare herbergen. Pluimveebedrijven die zich binnen een risicogebied of tot op 1000 meter afstand van een risicogebied bevinden zijn te beschouwen als bedrijven waar een hoog risico bestaat dat het pluimvee in contact komt met trekvogels of hun uitwerpselen. Bedrijven die zich vanaf 1000 meter afstand bevinden van een risicogebied zijn aan te merken als bedrijven met ten minste een laag risico. Omdat onderhavige regeling beoogt het risico van insleep van het hoogpathogene AI door trekvogels te verminderen, is de pluimveedichtheid in de beoordeling niet als risicofactor meegenomen. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan hierin verandering worden aangebracht. De bovengenoemde kaart is beschikbaar via het internet (www.hetlnvloket.nl) en ligt ter inzage op het departement. Nadere informatie is voorts te verkrijgen via het LNV-Loket, onder telefoonnummer 0800–22 333 22 (gratis).

Passende maatregelen in de zin van onderhavige regeling zijn voor bedrijven met een hoog risico ten minste het niet doorlaatbaar afdichten aan de bovenzijde van de al dan niet beperkte uitloop en het afschermen met grofmazige netten van de zijkanten van deze uitloop. Zo wordt het direct contact met trekvogels voorkomen en kunnen uitwerpselen van trekvogels niet binnendringen. Bedrijven met een laag risico dienen ten minste de al dan niet ingeperkte buitenuitloop met grofmazige netten volledig af te schermen. Daarmee wordt direct contact met trekvogels voorkomen. Onderhavige regeling staat er niet aan in de weg, dat houders die zulks verkiezen hun pluimvee opsluiten in een afgesloten ruimte. Het is voor houders ongeacht het risicoprofiel (hoog of laag) onvoldoende om een uitloop te overspannen met draden.

Voor pluimveebedrijven waar de zogenaamde Freilandkippen en biologische kippen worden gehouden opent onderhavige regeling de mogelijkheid van meer op maat gesneden maatregelen. Het karakter van de biologische en Freiland-pluimveehouderij wordt aldus zo min mogelijk aangetast. Voorts kan beter rekening gehouden worden met het welzijn van het pluimvee zodat verenpikken en kannibalisme zoveel mogelijk kan worden voorkomen.

Overige opmerkingen

Net als in de vorige regeling, die bij deze regeling wordt ingetrokken, is met welzijnsaspecten rekening gehouden door het sierpluimvee en fazanten uit te zonderen. Tijdens de AI-crisis uit 2003 bleek dat juist ophokken van deze categorie dieren tot grote problemen leidt. Loopvogels, die ook als AI-gevoelige dieren moeten worden aangemerkt, worden door de definitie van pluimvee van de werking van deze regeling eveneens uitgesloten (artikel 1). Ook dit gebeurt uit het oogpunt van dierenwelzijn en omdat gelet op het zeer geringe aantal loopvogels in Nederland het veterinaire risico van verspreiding van het AI-virus door deze dieren klein is.

De regeling is tijdelijk van aard en vervalt met ingang van 1 december 2005, tenzij de omstandigheden in Rusland en Kazakstan tot een wijziging hiervan aanleiding zouden geven. Dit is in lijn met de maatregelen in omringde landen. Ornithologen in zowel Duitsland en Nederland geven aan dat de vogeltrek eind november voor het grootste deel zal zijn beëindigd. De veterinaire situatie in Rusland en Kazakstan wordt op de voet gevolgd en er vindt wekelijks een beoordeling plaats van het risico van insleep van het AI-virus aan de hand van de monitoring van de gezondheidstoestand van trekvogels.

Het handelen in strijd met de voorschriften uit onderhavige regeling levert op grond van de Wet op de economische delicten een economisch delict op.

De onderhavige regeling introduceert geen informatieverplichtingen voor de burger en het bedrijfsleven aan de overheid. De administratieve lasten nemen derhalve toe noch af.

§ 3. Artikelsgewijs

Artikelen 1 en 2

Deze artikelen strekken ertoe het toepassingsbereik van de regeling te bepalen. Allereerst via de definitie van pluimvee in artikel 1. Artikel 2 voorziet in een beperking van de reikwijdte ten opzichte van de definitie. Ten aanzien van fazanten en siervogels geldt de verplichting zoals hiervoor opgemerkt niet. Voor pluimvee, gehouden in dierentuinen wordt opgemerkt dat de risico’s op besmetting via de daar gehouden vogels veel geringer zijn. Verder is de keuze gemaakt om houders van pluimvee, dat anders dan bedrijfsmatig wordt gehouden (hobbydieren en dieren op kinderboerderijen), geen verplichting op te leggen. Omdat deze dieren in kleine groepen op relatief kleine plaatsen worden gehouden is het risico van besmetting geringer. De houders van die dieren wordt evenwel dringend geadviseerd om maatregelen te treffen ter voorkoming van besmetting.

Artikel 3

Dit artikel voorziet – binnen de reikwijdte van de regeling – in een verbod op het houden van pluimvee, tenzij de houder maatregelen heeft getroffen die – kort gezegd – moeten voorkomen dat de pluimveestapel wordt besmet met AI door trekvogels.

Artikel 5

Verplaatsing van dieren blijft toegestaan. Wel geldt op grond van artikel 6 dat de houder ook bij verplaatsing van pluimvee, hetzij intern, hetzij vanaf het bedrijf, telkens maatregelen heeft getroffen die moeten voorkomen dat de desbetreffende dieren in contact komen met trekvogels of hun uitwerpselen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2005, nr. 160.

Naar boven