Wijziging Kleine serie-regeling en herstel van enkele omissies

Regeling tot wijziging van de Kleine serie-regeling in verband met de uitbreiding tot bedrijfsauto’s en herstel van enkele omissies in verband met de invoering van een kenteken voor bromfietsen

13 september 2005

Nr. HDJZ/AWW/2005-1782

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 40, derde lid en 71 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van het Voertuigreglement;

Besluit:

Artikel I

De Kleine serie-regeling1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘personenauto’s’ vervangen door: motorrijtuigen.

B

Artikel 2, wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Per jaar wordt voor een familie van typen als bedoeld in richtlijn 70/156/EEG, bijlage XII, onderdeel A, die op grond van deze regeling zijn goedgekeurd, een kenteken opgegeven voor ten hoogste:

a. vijfhonderd personenauto’s;

b. honderd bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg;

c. honderd bedrijfsautochassis met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg;

d. vijfentwintig bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg;

e. vijfentwintig bedrijfsautochassis met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

2. In het tweede lid wordt ‘tweehonderd’ vervangen door: honderd.

C

In artikel 3 wordt de zinsnede ‘de artikelen 4, 4a en 4b’ telkens vervangen door: de artikelen 4 tot en met 4c.

D

Na artikel 4b wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 5

Bedrijfsauto’s

Artikel 4c

1. Artikel 3.3.1 Voertuigreglement

Bedrijfsauto’s zijn voor toelating tot het verkeer op de weg voorzien van een Nederlandse typegoedkeuring.

2. Artikel 3.3.3, eerste lid, Voertuigreglement

De ingevolge de bijlage bij richtlijn 76/114/EEG, paragraaf 2.1.2 vereiste vermelding van het nummer van de EEG-typegoedkeuring wordt vervangen door een vermelding van het nummer van de Nederlandse typegoedkeuring.

3. Artikel 3.3.12, eerste lid, Voertuigreglement

a. In plaats van het overleggen van een goedkeuringscertificaat of een testrapport mag de fabrikant de ingevolge richtlijn 70/221/EEG voorgeschreven beproevingen uitvoeren.

b. De ingevolge richtlijn 70/221/EEG voorgeschreven beproeving, anders dan de druk- en kanteltest van een brandstofreservoir van kunststof, mag worden vervangen door een verklaring van de fabrikant van die kunststof, dat:

1°. de kunststof voldoet aan de eisen uit richtlijn 70/221/EEG, en

2°. de kunststof reeds eerder is toegepast in soortgelijke constructies waar vergelijkbare eisen aan zijn gesteld.

4. Artikel 3.3.15 Voertuigreglement

De voorschriften betreffende geluiddempers die vezelig geluiddempend materiaal bevatten, bedoeld in bijlage I, punt 5.3.1.1 tot en met 5.3.1.3.8 van richtlijn 70/157/EEG, zijn niet van toepassing indien de gemeten waarde voor het geluidsniveau tenminste 1 dB(A) lager is dan in richtlijn 70/157/EEG, bijlage I, in de tabel volgens punt 5.2.2.1 voor het desbetreffende voertuig is aangegeven.

5. Artikel 3.3.16, eerste lid, Voertuigreglement

a. Indien het voertuig wordt getoetst volgens het bepaalde in richtlijn 70/220/EEG en de referentiemassa is ten hoogste 2840 kg, worden de proeven niet uitgevoerd indien blijkt dat de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem overeenkomen met de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem van een motorrijtuig dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 3, afdelingen 2 of 3 van het Voertuigreglement. De referentiemassa van dat laatste motorrijtuig mag niet kleiner zijn dan de ledige massa van de bedrijfsauto waarvoor goedkeuring wordt gevraagd.

b. In afwijking van onderdeel a mogen mobiele kranen met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg naar keuze voldoen aan richtlijn 88/77/EEG of richtlijn 97/68/EG.

6. Artikel 3.3.16, tweede en derde lid, van het Voertuigreglement zijn niet van toepassing.

7. Artikel 3.3.17, eerste lid, Voertuigreglement

Een goedkeuringscertificaat en een goedkeuring van het onderdeel zijn niet vereist.

8. Artikel 3.3.18, tweede lid, Voertuigreglement

Richtlijn 80/1269/EEG is niet van toepassing. De fabrikant doet opgave van het motorvermogen.

9. Artikel 3.3.23, eerste lid, Voertuigreglement

Voor de wijze van monteren van de banden is goedkeuring niet vereist.

10. Artikel 3.3.25, eerste lid, Voertuigreglement

a. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, moeten voldoen aan richtlijn 70/311/EEG, bijlage I, punt 4.1 en punt 4.2.4.1.1, met uitzondering van de testen bedoeld in punt 4.1.1, 4.1.3 en 4.1.5.

b. Voor mobiele kranen met een toegestane maximum massa van meer dan 12000 kg, is krabbengang toegestaan.

c. Het overige bepaalde in richtlijn 70/311/EEG is op bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg niet van toepassing.

11. Artikel 3.3.26, eerste lid, Voertuigreglement

Voor een aanvulling op een reeds beproefd remsysteem is het bepaalde omtrent de wijze van keuren in richtlijn 71/320/EEG niet van toepassing.

12. Artikel 3.3.27, eerste lid, Voertuigreglement

a. De deuren, sloten en scharnieren van bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 1994 en bestemd voor het vervoer van goederen, moeten voldoen aan het bepaalde in richtlijn 70/387/EEG, bijlage I, punt 3.

b. Het overige bepaalde in richtlijn 70/387/EEG is niet van toepassing.

13. Artikel 3.3.29, eerste lid, Voertuigreglement

a. De voorruit moet voldoen aan het bepaalde in richtlijn 92/22/EEG.

b. De voorruiten en zijruiten mogen geen beeldvertekening tonen.

c. Indien er bij het voor vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg geen rechterbuitenspiegel is gemonteerd, mogen de achterruiten geen beeldvertekening veroorzaken waardoor de bestuurder kan worden gehinderd.

d. Het materiaal van de ruiten van bedrijfsauto’s moet bestaan uit gehard glas, gelaagd glas of kunststof, dan wel:

1°. het moet ten minste even doorzichtig zijn als gewoon glas, en

2°. het moet bij breuk minder kans geven op ernstige verwondingen dan bij breuk van gewoon glas.

e. Het overige bepaalde in richtlijn 92/22/EEG is niet van toepassing.

14. Artikel 3.3.30 Voertuigreglement

De bepalingen omtrent de wijze van keuren zijn niet van toepassing.

15. Artikel 3.3.31 Voertuigreglement

De bepalingen omtrent de wijze van keuren zijn niet van toepassing.

16. Artikel 3.3.33 Voertuigreglement

a. Bedrijfsauto’s moeten voor wat betreft de kleur van de verklikkerlichten voldoen aan het bepaalde in bijlage II van richtlijn 78/316/EEG.

b. Het overige bepaalde in richtlijn 78/316/EEG is niet van toepassing.

17. Artikel 3.3.34 Voertuigreglement

De bepalingen van richtlijn 2001/56/EG omtrent de wijze van keuren in bijlage IV t/m VI zijn niet van toepassing.

18. Artikel 3.3.35, eerste lid, Voertuigreglement

a. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 1500 kg, moeten voor wat betreft de bescherming van de inzittenden bij een ongeval voldoen aan de volgende eisen:

1°. de stuurinrichting moet zodanig zijn geconstrueerd dat als gevolg van een frontale botsing de achterwaartse verplaatsing van het stuurwiel wordt gereduceerd;

2°. Het stuurwiel moet voldoen aan de proef met het proefhoofd bedoeld in richtlijn 74/297/EEG, bijlage I, punt 5.3;

3°. het stuurwiel moet zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en bevestigd dat geen deel van het oppervlak van het stuurwiel dat naar de bestuurder is gericht en geraakt kan worden door een bol met een diameter van 165 mm, een ruw oppervlak of scherpe kanten bevat met een krommingsstraal geringer dan 2,5 mm, en

4°. het stuurwiel moet zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en bevestigd dat het geen delen of accessoires, met inbegrip van de bedieningsinrichting van de geluidssignaalinrichting en andere bedieningsinrichtingen, omvat, waaraan de bestuurder met zijn kleding of sieraden kan blijven vastzitten bij een normale besturing van het voertuig.

b. Het overige bepaalde in richtlijn 74/297/EEG is niet van toepassing.

19. Artikel 3.3.35, tweede lid, Voertuigreglement

a. De bepalingen van richtlijn 74/408/EEG omtrent de wijze van keuren van bevestiging van de stoelen, zijn niet op bussen van toepassing.

b. Hoofdsteunen van bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg:

1°. moeten zodanig zijn bevestigd dat geen enkel vast en gevaarlijk gedeelte buiten de bekleding van de hoofdsteunen, de bevestiging van de hoofdsteunen en de rugleuning van de zitplaatsen kan uitsteken;

2°. mogen in geen enkele gebruikstoestand gevaarlijke oneffenheden of scherpe kanten vertonen die het risico op of de ernst van verwondingen van inzittenden van het voertuig kunnen vergroten;

3°. moeten de eigenschap bezitten energie te absorberen ter bescherming van het hoofd van inzittenden van het voertuig, en

4°. mogen geen bijkomende oorzaak van gevaar zijn voor de inzittenden van het voertuig.

20. Artikel 3.3.35, derde lid, van het Voertuigreglement is niet van toepassing.

21. Artikel 3.3.36, vijfde lid, Voertuigreglement

Het is toegestaan bedrijfsauto’s te voorzien van autogordels die zijn goedgekeurd voor een ander type voertuig dan waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, indien:

a. de positie van de bevestigingspunten in het voertuig overeenstemt met de positie waarin de autogordels zijn goedgekeurd;

b. de autogordels zijn aangebracht overeenkomstig de montagevoorschriften van de fabrikant van de autogordels, en

c. voor autogordels met specifieke eigenschappen de geschiktheid wordt aangetoond.

22. Artikel 3.3.37, eerste lid, Voertuigreglement

a. Uitstekende delen die niet meer dan 5 mm uitsteken, zijn afgerond.

b. Uitstekende delen die meer dan 5 mm uitsteken moeten zijn afgerond met een kromtestraal van ten minste 2,5 mm.

c. In afwijking van de onderdelen a en b:

1°. hebben roosterdelen een kromtestraal van ten minste 2,5 mm indien de afstand tussen aangrenzende delen meer dan 40 mm bedraagt, ten minste 1 mm indien de afstand 25 mm tot 40 mm bedraagt en ten minste 0,5 mm indien de afstand minder dan 25 mm bedraagt;

2°. zijn naar buiten gerichte stijve vlakken van bumpers afgerond met een kromtestraal van ten minste 5 mm;

3°. zijn de randen van treeplanken en treden afgerond, en

4°. hebben randen van aan de zijkanten aangebrachte lucht- en regendeflectoren en vuilwerende luchtdeflectoren aan de ruiten die naar buiten kunnen worden gericht, een kromtestraal van ten minste 1 mm hebben.

d. Buitenspiegels en hun bevestiging, evenals accessoires zoals antennes en bagagerekken worden buiten beschouwing gelaten.

e. Het bepaalde in richtlijn 92/114/EEG is niet van toepassing.

23. Artikel 3.3.37, vijfde lid, Voertuigreglement

Een goedkeuringscertificaat en een goedkeuringsmerk zijn niet vereist.

24. Artikel 3.3.37, twaalfde lid, Voertuigreglement

Een goedkeuringscertificaat en een goedkeuringsmerk zijn niet vereist.

25. Artikel 3.3.37, dertiende lid, Voertuigreglement

Een goedkeuringscertificaat en een goedkeuringsmerk zijn niet vereist.

26. Artikel 3.3.37a van het Voertuigreglement is niet van toepassing.

27. Artikel 3.3.39 Voertuigreglement

Een goedkeuringscertificaat en een goedkeuringsmerk zijn niet vereist.

28. Artikel 3.3.40 Voertuigreglement

Voor de gemonteerde verlichting, lichtsignalen en onderdelen daarvan behoeven geen goedkeuringscertificaten te worden overgelegd.

29. Artikel 3.3.41, eerste lid, Voertuigreglement

Een goedkeuringscertificaat is niet vereist.

30. Artikel 3.3.46, eerste lid, Voertuigreglement

Een goedkeuringscertificaat is niet vereist.

31. Artikel 3.3.54 Voertuigreglement

a. De test bedoeld in bijlage I, punt 2, hoeft niet te worden uitgevoerd indien er zich geen obstakels aan de voorzijde van de gemonteerde geluidssignaalinrichting bevinden.

b. Voor de gemonteerde geluidssignaalinrichting behoeft geen goedkeuringscertificaat te worden overgelegd.

32. Artikel 3.3.55 Voertuigreglement

Indien de bedrijfsauto is voorzien van een inrichting ter bescherming tegen ongeoorloofd gebruik van het voertuig, moet deze inrichting voldoen aan richtlijn 74/61/EEG.

33. Artikel 3.3.56 Voertuigreglement

Een typegoedkeuringscertificaat is niet vereist.

E

Voor artikel 5 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 6. Wijze van keuren

F

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Met betrekking tot het bepaalde in de onderstaande leden van artikel 4c vindt de keuring plaats op de navolgende wijze:

a. Artikel 4c, tweede lid

Visuele controle.

b. Artikel 4c, vierde lid

Bij de referentiemeting kan het benodigde toerental door de fabrikant worden opgegeven.

c. Artikel 4c, vijfde lid, onderdeel a

De overeenkomstigheid wordt geverifieerd aan de hand van de documentatie van de fabrikant of de typegoedkeuringsinstantie.

d. Artikel 4c, zevende lid

Indien de Dienst Wegverkeer hiermee instemt, mag de fabrikant zelf de testen uitvoeren en zelf het technisch rapport opstellen.

e. Artikel 4c, negende lid

De fabrikant mag zelf de testen aangaande de montage van banden uitvoeren en zelf het technisch rapport opstellen.

f. Artikel 4c, tiende lid

De wijze van keuren vindt plaats op een door de Algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer bekendgemaakte wijze.

g. Artikel 4c, elfde lid

De wijze van keuren vindt plaats op een door de Algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer bekendgemaakte wijze.

h. Artikel 4c, dertiende lid

Visuele controle.

i. Artikel 4c, veertiende lid

Visuele controle van het wisveld waarbij de ruitensproeiers en ruitenwissers in werking worden gesteld bij een snelheid van het voertuig van 120 km/h, of de topsnelheid als deze lager is.

j. Artikel 4c, vijftiende lid

Controle of de installatie warme lucht op de voorruit blaast dan wel op andere wijze de voorruit verwarmt.

k. Artikel 4c, zestiende lid

Visuele controle.

l. Artikel 4c, achttiende lid

Visuele controle.

m. Artikel 4c, negentiende lid, onderdeel b

1°. visuele controle, waarbij enige kracht op de hoofdsteunen wordt uitgeoefend.

2°. visuele controle.

3°. nagaan of de steun niet hard aanvoelt.

4°. visuele controle.

n. Artikel 4c, eenentwintigste lid

Visuele controle

o. Artikel 4c, tweeëntwintigste lid

Visuele controle

p. Artikel 4c, vierentwintigste lid

De fabrikant mag zelf de testen uitvoeren en zelf het technisch rapport opstellen.

q. Artikel 4c, vijfentwintigste lid

De fabrikant mag zelf de testen uitvoeren en zelf het technisch rapport opstellen.

r. Artikel 4c, achtentwintigste lid

De fabrikant mag zelf de testen uitvoeren en zelf het technisch rapport opstellen.

s. Artikel 4c, negenentwintigste lid

De fabrikant mag zelf de testen uitvoeren en zelf het technisch rapport opstellen.

t. Artikel 4c, drieëndertigste lid

De fabrikant mag zelf de testen uitvoeren en zelf het technisch rapport opstellen.

G

Voor artikel 6 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel II

In artikel VII van de Regeling tot wijziging van enkele regelingen op het gebied van de Voertuigreglementering in verband met de invoering van een kentekenregistratiesysteem voor bromfietsen en de introductie van een nieuw type bromfietsrollentestbank2 wordt na ‘3.4.6a’ ingevoegd: en de daarop gebaseerde bijlage 6.

Artikel III

Bijlage 6 van de Regeling permanente eisen3 vervalt.

Artikel IV

De Regeling kentekens en kentekenplaten4 wordt als volgt gewijzigd:

A

De eerste volzin van artikel 2, eerste lid, komt te luiden:

Het type en de afmetingen van letters, cijfers en horizontale streep alsmede de onderlinge afstand daarvan, moeten overeenkomen met de modellen A.1, A.2, B.1, B.2, C.1, C.2 of C.3 van de bijlage.

B

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van model B.2 wordt ‘model 18.2’ vervangen door: model 18.2 (A t/m C).

2. In het opschrift van model C.1 wordt de zinsnede ‘volgens de modellen 27.1 tot en met 27.9, 27.11, 27.12, 27.15, 27.16, 27.18, 27.19, 27.21, 27.22, 27.24, 27.25, 27.27, 27.28, 27.30 en 27.31’ vervangen door: volgens de modellen 27.1A tot en met 27.2F, 27.11, 27.12, 27.15 (A t/m C), 27.16 (A t/m C), 27.18, 27.19, 27.21, 27.22, 27.24 (A t/m C), 27.25 (A t/m C), 27.27, 27.28, 27.30 (A t/m C) en 27.31 (A t/m C).

3. In het opschrift van model C.2 wordt de zinsnede ‘volgens model 27.10, 27.13, 27.17, 27.20, 27.23, 27.26 en 27.29’ vervangen door: volgens de modellen 27.10 (A t/m C), 27.13, 27.17 (A t/m C), 27.20, 27.23, 27.26 (A t/m C) en 27.29.

4. In het opschrift van model D1 wordt ‘de modellen 27.1 t/m 27.9’ vervangen door: de modellen 27.1A t/m 27.2F.

5. In het opschrift van model D2 wordt ‘model 27.10’ vervangen door: model 27.10 (A t/m C).

6. In het opschrift van model E wordt ‘de modellen 27.1 t/m 27.10’ vervangen door: de modellen 27.1A t/m 27.10C.

Artikel V

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

In de voertuigbranche bestaat de behoefte om in Nederland bedrijfsauto’s in kleine serie te kunnen produceren. Op basis van de in deze regeling neergelegde typegoedkeuringseisen kunnen deze voertuigen in kleine serie worden goedgekeurd ten behoeve van toelating tot het verkeer op de weg in Nederland.

Het opstellen van nationale typegoedkeuringseisen is mogelijk, omdat artikel 8 van richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 42; hierna: richtlijn 70/156/EEG) de mogelijkheid biedt om ten aanzien van motorvoertuigen die in een kleine serie worden geproduceerd, ontheffing te verlenen van de eisen neergelegd in deze richtlijn. In Nederland zijn de eisen uit richtlijn 70/156/EEG neergelegd in hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement. Op basis van artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, van het Voertuigreglement, kunnen voor voertuigen die in een kleine serie worden geproduceerd, uitzonderingen worden gemaakt op de in hoofdstuk 3 voorgeschreven toelatingseisen, of kunnen nadere eisen worden gesteld. Van deze mogelijkheid is al eerder voor personenauto’s en twee- en driewielige motorrijtuigen gebruik gemaakt in de Kleine serie-regeling. In de onderhavige wijziging van deze regeling worden technische eisen ingevoegd voor nationale kleine serie-typegoedkeuring voor bedrijfsauto’s.

Het op basis van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en van regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204; hierna: richtlijn 98/34/EG), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG, aan de Europese Commissie en de andere lidstaten voorleggen van deze technische eisen is niet noodzakelijk. Richtlijn 70/156/EEG biedt de ruimte om nationaal af te wijken van de in deze richtlijn opgenomen technische eisen en richtlijn 98/34/EG bepaalt in (artikel 10, eerste lid) dat notificatie niet nodig is als gebruik gemaakt wordt van een dergelijke, in een dwingend communautair besluit opgenomen vrijwaringsclausules.

Tot aan de inwerkingtreding van deze regeling had een voertuigfabrikant van bedrijfsauto’s in Nederland de keuze uit een EG-typegoedkeuring (op onderdelen) of een individuele toelating. In beide gevallen worden zware eisen gesteld, die neerkomen op laboratoriumachtige proefnemingen die (zeer) kostbaar zijn. Dat betekende dat Nederlandse fabrikanten die aantallen van een type bedrijfsauto produceerden die te klein waren om een typegoedkeuring rendabel te maken, maar te duur om alle voertuigen een individuele goedkeuringsprocedure te laten ondergaan, geregeld hun toevlucht zochten in het veelal goedkopere buitenland, om daarna met een buitenlands kenteken terug te keren in Nederland (de zogenaamde U-bocht).

Het invoeren van een nationale typegoedkeuring voor in kleine serie geproduceerde bedrijfsauto’s zal in deze situatie naar verwachting verandering brengen. Enerzijds zal het feit dat een kleine productie (veelal maatwerk) economisch rendabel wordt er toe leiden dat de desbetreffende voertuigen, anders dan in het verleden, nu wél zullen worden geproduceerd, anderzijds zal het er toe leiden dat de dure individuele toelating van deze voertuigen niet meer noodzakelijk is.

De aantallen voertuigen die in kleine serie mogen worden geproduceerd moeten groot genoeg zijn om een wezenlijk alternatief voor de genoemde U-bocht te vormen. Tevens moet worden voorkomen dat aanvragers van een kleine serie-goedkeuring op oneigenlijke gronden vluchten uit de normale typegoedkeuring. Derhalve is, in overleg met de branche, gekozen voor de volgende aantallen die in kleine serie mogen worden geproduceerd, waarbij aansluiting is gezocht bij de verhouding tussen het aantal personenauto’s, motorfietsen, lichte en zware bedrijfswagens in het huidige Nederlandse voertuigpark op dit moment. Deze aantallen luiden als volgt:

– 6.885.000 personenauto’s;

– 836.000 bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van minder dan 3.500 kg;

– 520.000 motorfietsen;

– 203.000 bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg.

Dit leidt tot de volgende verdeling van in kleine serie te produceren motorrijtuigen:

– 500 personenauto’s;

– 100 motorfietsen;

– 100 bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van minder dan 3.500 kg, en

– 25 bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg.

Uit overleg met de branche is gebleken dat waarschijnlijk ongeveer 2000 voertuigen per jaar in kleine serie zullen worden geproduceerd. Gezien dit geringe aantal voertuigen en omdat er in de onderhavige regeling op veiligheidseisen nauwelijks concessies zijn gedaan ten opzichte van de eisen uit hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement, is de invloed op de verkeersveiligheid en het milieu beperkt.

De administratieve lasten voor bedrijven zullen ten gevolge van de onderhave regeling naar verwachting gelijk blijven. De administratieve handelingen die gepaard gaan met een kleine serie-typegoedkeuring verschillen niet fundamenteel van de handelingen die momenteel moeten worden verricht voor het verkrijgen van een goedkeuring.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele omissies te herstellen die zijn gemaakt in verband met de invoering van een kentekenregistratiesysteem voor bromfietsen en de invoering van een nieuwe side-code (Stcrt. 2005, nr. 161, pag. 20 en 27). Allereerst komt bijlage 6 van de Regeling permanente eisen te vervallen. Door de invoering van een kenteken voor bromfietsen is deze tabel overbodig geworden. Daarnaast is in de eerste volzin van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten model ‘B.2’ weggevallen. Door middel van de onderhavige wijziging wordt dit model weer ingevoegd. Tot slot worden de opschriften aangepast van de modellen B.2, C.1, C.2, D1, D2 en E van de bijlage van de Regeling kentekenen kentekenplaten. De in deze opschriften genoemde modellen zijn door de invoering van een nieuwe side-code van nummer veranderd. In de bovengenoemde regeling is echter verzuimd deze nummers te wijzigen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

  • 1

    Stcrt. 1997, 249; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 11 januari 2005 (Stcrt. 13).

  • 2

    Stcrt. 2005, 161.

  • 3

    Stcrt. 1998, 84; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 9 augustus 2005 (Stcrt. 161).

  • 4

    Stcrt. 1997, 239; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 9 augustus 2005 (Stcrt. 161).

Naar boven