Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 7 september 2005, nr. AM/SAM/05/67062, houdende regels met betrekking tot de beëindiging van de subsidiëring van schoonmaakdiensten bij particulieren (Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005;

c. RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst die op grond van artikel 2 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 wordt gesubsidieerd;

d. werknemer: de werknemer die op 1 september 2005 werkzaam is op grond van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, waarvan de overeengekomen duur in ieder geval eindigt na 1 januari 2006;

e. positieve uitstroom: het beëindigen van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, waarbij de persoon die op grond van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst werkzaam was, aansluitend op, dan wel binnen vier weken na de beëindiging van die RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst: 1° op grond van een andere schriftelijke arbeidsovereenkomst, dan wel een aanstelling in openbare dienst ten minste zes maanden werkzaam is tegen een loon dat, of een bezoldiging die tenminste gelijk is aan het loon dat de werkgever op grond van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst over een periode van zes maanden verschuldigd was, dan wel 2° ten minste zes maanden als zelfstandige werkzaam is en in die periode geen aanspraak doet op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Wet werk en bijstand of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, dan wel indien op het tijdstip van de beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst reeds aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand bestond, geen aanspraak doet op een hogere uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand;

f. reïntegratiebedrijf: natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert;

g. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

h. BOREA Keurmerk Reïntegratie: het keurmerk van de Brancheorganisatie reïntegratiebedrijven te Tilburg;

i. OSB: Ondernemersorganisatie schoonmaak- en bedrijfsdiensten;

j. accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2

Algemene Regeling SZW-subsidies

De Algemene Regeling SZW-subsidies is niet van toepassing.

Artikel 3

Subsidie loonkosten

1. De minister verleent op aanvraag aan een werkgever gedurende het kalenderjaar 2006 een subsidie als bijdrage in de loonkosten van zijn werknemer.

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de subsidie waarop de werkgever op grond van artikel 4 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005, zoals die luidde onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling, aanspraak zou hebben, indien geen toepassing zou zijn gegeven aan artikel 7, eerste lid, tot een maximum van het aantal bij de werkgever in dienst zijnde RSP-medewerkers, genoemd in bijlage 1 als bedoeld in artikel 3 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005. Op de hoogte van de subsidie, bedoeld in de eerste volzin, blijft artikel 10 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 van toepassing.

3. Indien gedurende het kalenderjaar 2006 met betrekking tot een werknemer positieve uitstroom als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, onder 1°, naar een andere werkgever wordt gerealiseerd, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot de loonkosten van die werknemer op dezelfde voet voortgezet tot uiterlijk het einde van de duur van de arbeidsovereenkomst met die werknemer, dan wel indien de duur van die arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd is of een bepaalde tijd heeft die voortduurt na 1 januari 2007, tot uiterlijk 1 januari 2007.

4. Het derde lid is niet van toepassing indien aansluitend op, dan wel binnen zes maanden na de beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst met de persoon die op grond van die RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst werkzaam was een dienstbetrekking wordt aangegaan als bedoeld in de Wet sociale werkvoorziening, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van die wet, of met toepassing van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 4

Subsidie reïntegratieactiviteiten werkgever

1. De minister verleent aan de werkgever aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, subsidie wordt verleend, een subsidie als bijdrage in de kosten van de door de werkgever verrichte activiteiten, gericht op positieve uitstroom van zijn werknemers.

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 1500,– per werknemer die op 1 september 2005 op grond van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst bij de werkgever werkzaam is, tot een maximum van het aantal bij de werkgever in dienst zijnde RSP-medewerkers, genoemd in bijlage 1 als bedoeld in artikel 3 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005.

Artikel 5

Subsidie kosten reïntegratiebedrijf/arbodienst

1. De minister verleent aan de werkgever aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, subsidie wordt verleend, een subsidie als bijdrage in de kosten van de door de werkgever ingekochte diensten van een reïntegratiebedrijf of een arbodienst, gericht op positieve uitstroom van zijn werknemers.

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 100% van de door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst in rekening gebrachte en door de werkgever feitelijk betaalde kosten van diensten tot een maximum van € 3000,– per werknemer. Geen subsidie wordt verleend voor zover het betreft onredelijk gemaakte kosten of kosten die redelijkerwijs niet passen in het kader van de positieve uitstroom.

3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien de in rekening gebrachte en door de werkgever feitelijk betaalde kosten betrekking hebben op diensten die zijn verricht door een reïntegratiebedrijf dat of arbodienst die in het bezit is van het BOREA Keurmerk Reïntegratie, dan wel voldoet aan de criteria die ten grondslag liggen aan het verlenen van het BOREA Keurmerk Reïntegratie, op basis van een schriftelijke overeenkomst met de werkgever, waarin in ieder geval is vastgelegd:

a. de aard, de omvang en de kosten van de door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst te verrichten diensten;

b. het resultaat dat met de door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst te verrichten diensten wordt beoogd;

c. de verplichting voor het reïntegratiebedrijf of de arbodienst om de werkgever te informeren over de voortgang van de feitelijk verrichte werkzaamheden en het per werknemer bereikte resultaat;

d. de verplichting voor het reïntegratiebedrijf of de arbodienst om te waarborgen dat ingeval met de werkgever overeengekomen werkzaamheden of delen daarvan door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst worden uitbesteed aan een derde, die derde eveneens voldoet aan de criteria die ten grondslag liggen aan het verlenen van het BOREA Keurmerk Reïntegratie;

e. de verplichting voor het reïntegratiebedrijf of de arbodienst om te waarborgen dat ingeval met de werkgever overeengekomen werkzaamheden of delen daarvan door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst worden uitbesteed aan een derde, het reïntegratiebedrijf of de arbodienst geheel en zonder voorbehoud kan voldoen aan zijn verplichtingen jegens de werkgever.

4. De minister kan op een daartoe strekkend verzoek van een andere werkgever dan de werkgever die de voor subsidie in aanmerking te brengen diensten van een reïntegratiebedrijf of een arbodienst heeft ingekocht, de in het eerste lid bedoelde subsidie geheel of gedeeltelijk aan die andere werkgever verlenen, indien door die andere werkgever onder overlegging van bewijsstukken wordt aangetoond dat de werkgever die de voor subsidie in aanmerking te brengen diensten van een reïntegratiebedrijf of een arbodienst heeft ingekocht, zijn bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd. Indien de in het eerste lid bedoelde subsidie geheel of gedeeltelijk aan een andere werkgever dan de werkgever die de voor subsidie in aanmerking te brengen diensten van een reïntegratiebedrijf of een arbodienst heeft ingekocht, wordt verleend, zijn het tweede en het derde lid van overeenkomstige toepassing op die andere werkgever.

Artikel 6

Subsidie positieve uitstroom

1. De minister verleent aan de werkgever aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, subsidie wordt verleend, een subsidie voor de realisatie van positieve uitstroom van zijn werknemers.

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend tot een maximum van het aantal bij de werkgever in dienst zijnde RSP-medewerkers, genoemd in bijlage 1 als bedoeld in artikel 3 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 en bedraagt per werknemer € 3.440,– bij een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst waarin een arbeidsduur van 32 uur of meer per week is overeengekomen. Indien in de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst een kortere arbeidsduur dan 32 uur per week is overeengekomen wordt de subsidie per werknemer naar rato verlaagd.

3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien de positieve uitstroom:

a. naar een andere werkgever uiterlijk met ingang 1 januari 2007 wordt gerealiseerd, dan wel,

b. binnen het bedrijf van de werkgever, of als zelfstandige op of na 1 januari 2007 wordt gerealiseerd.

4. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend indien aansluitend op, dan wel binnen zes maanden na de beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst met de persoon die op grond van die RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst werkzaam was een dienstbetrekking wordt aangegaan als bedoeld in de Wet sociale werkvoorziening, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van die wet, of met toepassing van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 7

Cumulatie subsidie

1. Met ingang van de datum waarop aan een werkgever subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verleend, beëindigt de minister de subsidie die op grond van artikel 4 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 aan de werkgever wordt verleend.

2. Indien aan de werkgever subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verleend, wordt een eenmalig voorschot als bedoeld in artikel 5, achtste lid, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren, dan wel een eenmalig voorschot als bedoeld in artikel 5, negende lid, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren niet bij de subsidievaststelling op grond van artikel 7 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 in aanmerking genomen, maar bij de subsidievaststelling op grond van artikel 12 van deze regeling.

3. Voorzover op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 aan de werkgever subsidie is betaald die betrekking heeft op een periode waarop ook aanspraak op subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, bestaat, wordt de subsidie op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 met de subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, verrekend.

4. Bij de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3, eerste lid, verklaart de werkgever schriftelijk ermee in te stemmen dat de subsidie op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 met ingang van de in het eerste lid genoemde datum wordt beëindigd, alsmede dat reeds betaalde subsidie op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 die betrekking heeft op een periode waarop ook aanspraak op subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, bestaat, met de subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verrekend.

5. De minister verleent slechts subsidie op grond van deze regeling, nadat hij de in het vierde lid bedoelde verklaring van de werkgever heeft ontvangen.

Artikel 8

Subsidieaanvrager

1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt aangevraagd door de werkgever.

2. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 6, eerste lid, wordt verstrekt aan de subsidieaanvrager. Indien toepassing is gegeven aan artikel 5, vierde lid, wordt met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, een andere werkgever als bedoeld in artikel 5, vierde lid, als subsidieaanvrager aangemerkt.

Artikel 9

Subsidieaanvraag

1. De minister ontvangt de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3, eerste lid, door tussenkomst van OSB. Deze aanvraag wordt uiterlijk 1 november 2005 door OSB ontvangen.

2. De subsidieaanvrager maakt bij de indiening van aanvraag tot subsidieverlening gebruik van het daarvoor door de minister verstrekte formulier, dat is ingericht overeenkomstig het model van bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 10

Gegevensverstrekking voor subsidieverlening en -betaling

1. De beslissing op de aanvraag tot subsidieverlening wordt uiterlijk 15 december 2005 door de minister genomen.

2. Namens de minister geeft OSB met betrekking tot het verlenen van subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, een beschikking tot subsidieverlening.

3. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt verleend met ingang 1 januari 2006.

4. De minister betaalt de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bij wijze van voorschot per kwartaal. De betaling met betrekking tot het eerste kwartaal van het jaar 2006 vindt plaats aan de hand van de aanvraag tot subsidieverlening. De betaling met betrekking tot onderscheidenlijk het tweede, derde en vierde kwartaal van het jaar 2006 vindt plaats aan de hand van een declaratie met opgave van gegevens over arbeidsuren volgens de arbeidsovereenkomst en het aantal arbeidsuren waarvoor de werkgever loon heeft betaald. In de declaratie vermeldt de subsidieaanvrager tevens het aantal werknemers met wie de arbeidsovereenkomst is beëindigd, telkens de ingangsdatum van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, alsmede het aantal werknemers ten aanzien van wie sprake is van positieve uitstroom.

5. Het voorschot, bedoeld in het vierde lid, is met betrekking tot het eerste kwartaal van het jaar 2006 in hoogte gelijk aan de subsidie waarop de subsidieaanvrager in het derde kwartaal van het jaar 2005 op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 aanspraak had.

6. De subsidieaanvrager maakt bij de indiening van een declaratie als bedoeld in het vierde lid, gebruik van het daarvoor door de minister verstrekte formulier, dat met betrekking tot het tweede kwartaal van het jaar 2006 is ingericht overeenkomstig het model van bijlage 2a bij deze regeling, met betrekking tot het derde kwartaal van het jaar 2006 is ingericht overeenkomstig het model van bijlage 2b bij deze regeling en met betrekking tot het vierde kwartaal van het jaar 2006 is ingericht overeenkomstig het model van bijlage 2c bij deze regeling.

7. De subsidieaanvrager draagt, door tussenkomst van OSB er zorg voor dat de relevante gegevens over onderscheidenlijk het tweede, derde en vierde kwartaal van het jaar 2006, opgenomen in een door hem ondertekende declaratie als bedoeld in het zesde lid door de minister zijn ontvangen uiterlijk op de twintigste van de tweede maand volgende op het kwartaal waarop deze betrekking heeft.

8. Het voorschot, bedoeld in het vierde lid, met betrekking tot het eerste kwartaal van het jaar 2006 wordt betaald op of omstreeks 15 april 2006. Het voorschot, bedoeld in het vierde lid, met betrekking tot onderscheidenlijk het tweede, derde en vierde kwartaal van het jaar 2006 wordt betaald op of omstreeks de vijftiende van de maand volgend op de maand waarin de declaratie is ontvangen. Het voorschot, bedoeld in het vierde lid, wordt niet verleend, indien de minister van de subsidieaanvrager de bescheiden, nodig voor de subsidievaststelling betreffende voorgaande subsidieverstrekkingen, niet heeft ontvangen.

9. Indien vóór de subsidievaststelling een verzoek tot faillietverklaring van of verlening van surseance van betaling aan de subsidieaanvrager is ingediend, vindt geen uitbetaling van een voorschot als bedoeld in het vierde lid meer plaats.

10. De subsidie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt uiterlijk betaald tezamen met het voorschot, bedoeld in het vierde lid, met betrekking tot het vierde kwartaal van het jaar 2006. Indien de minister besluit tot gehele of gedeeltelijke betaling van deze subsidie op een eerder tijdstip, doet hij daarvan mededeling in de Staatscourant.

11. De subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, en 6, eerste lid, wordt na subsidievaststelling vanaf het kalenderjaar 2007 betaald.

Artikel 11

Administratieverplichting

1. De subsidieaanvrager draagt er zorg voor dat de administratie voor de uitvoering van deze regeling zodanig wordt ingericht, dat alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces tijdig, zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

2. Van de administratie maken in ieder geval deel uit:

a. de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomsten die op en na 1 september 2005 van kracht zijn;

b. de loonstaten vanaf 1 september 2005;

c. de overeenkomsten met een reïntegratiebedrijf of een arbodienst;

d. de informatie van het reïntegratiebedrijf of de arbodienst aan de werkgever over de voortgang van de feitelijk verrichte werkzaamheden en het per werknemer bereikte resultaat;

e. facturen met betrekking tot de door een reïntegratiebedrijf of een arbodienst in rekening gebrachte en bescheiden met betrekking tot door de werkgever feitelijk betaalde kosten van de ingekochte diensten van een reïntegratiebedrijf of een arbodienst;

f. bescheiden op grond waarvan positieve uitstroom kan worden vastgesteld.

Artikel 12

Vaststelling subsidie

1. De minister ontvangt van de subsidieaanvrager, door tussenkomst van OSB, uiterlijk 1 juli 2007 een einddeclaratie, waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid. Met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, ontvangt de minister van de subsidieaanvrager, door tussenkomst van OSB, uiterlijk 1 januari 2009 een einddeclaratie, waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen met betrekking tot die subsidie. De einddeclaratie met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, dan wel de einddeclaratie met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, is telkens bij een subsidie boven € 50.000,– voorzien van een verklaring van een accountant.

2. De minister stelt de subsidie vast binnen 12 maanden na ontvangst van de einddeclaratie met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, en indien vereist de daarop betrekking hebbende verklaring van een accountant, en binnen 12 maanden na ontvangst van de einddeclaratie met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en indien vereist de daarop betrekking hebbende verklaring van een accountant.

3. Indien de bescheiden, genoemd in het eerste lid, met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, uiterlijk 1 oktober 2007 niet door de minister zijn ontvangen, kan de minister de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, ambtshalve vaststellen. Indien de bescheiden, genoemd in het eerste lid, met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, uiterlijk 1 januari 2009 niet door de minister zijn ontvangen, kan de minister de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, ambtshalve vaststellen.

4. De vastgestelde subsidie kan van de bij wijze van voorschot betaalde subsidie afwijken indien de subsidieaanvrager handelt in strijd met deze regeling. Indien de subsidieaanvrager in het kader van de subsidieaanvraag of in het kader van de einddeclaratie onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel voor subsidieverlening of subsidievaststelling relevante gegevens heeft achtergehouden, kan de minister de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 6, eerste lid, intrekken of ten nadele van de subsidieaanvrager wijzigen.

Artikel 13

Modellen gegevensverstrekking

De einddeclaratie en indien vereist de verklaring van een accountant, zijn ingericht overeenkomstig de modellen van bijlagen 3 en 4 bij deze regeling De verklaring van een accountant is gebaseerd op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het in bijlage 5 bij deze regeling voorgeschreven controle- en rapportageprotocol.

Artikel 14

Terugvordering

1. Na de subsidievaststelling is de subsidieaanvrager verplicht een teveel ontvangen voorschot onverwijld terug te betalen, tenzij de minister tot verrekening op andere wijze heeft besloten.

2. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten wordt de subsidieaanvrager aansprakelijk gesteld voor de met de terugvordering verband houdende kosten. Tevens wordt in dat geval overgegaan tot het in rekening brengen van de wettelijke rente.

Artikel 15

Toezichthouders en informatieverplichtingen

1. Met het toezicht op de naleving van de in deze regeling opgenomen verplichtingen is belast de Auditdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

2. De subsidieaanvrager verstrekt aan de minister desgevraagd kosteloos alle inlichtingen, die hij voor evaluatie, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot deze regeling nodig heeft en verleent daartoe inzage in ter zake van belang zijnde bescheiden.

3. De subsidieaanvrager draagt er zorg voor dat de accountant kosteloos meewerkt aan door of namens de minister in te stellen onderzoeken. De daaraan verbonden kosten worden geacht te zijn begrepen in de subsidie.

Artikel 16

Wijziging Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005

Na artikel 12 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren

1. Met ingang van de datum waarop aan de subsidieaanvrager subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren wordt verleend, beëindigt de minister de subsidie op grond van artikel 4 van deze regeling.

2. Indien aan de subsidieaanvrager subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren wordt verleend, wordt een eenmalig voorschot als bedoeld in artikel 5, achtste lid, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren, dan wel een eenmalig voorschot als bedoeld in artikel 5, negende lid, van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren niet bij de subsidievaststelling op grond van artikel 7 in aanmerking genomen, maar bij de subsidievaststelling op grond van artikel 12 van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren.

3. Voorzover op grond van deze regeling subsidie is betaald die betrekking heeft op een periode waarop ook aanspraak op subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren bestaat, wordt de subsidie op grond van deze regeling met de subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren verrekend.

Artikel 17

Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2010.

2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals die luidt op 31 december 2009, van toepassing op de afwikkeling van de subsidie, bedoeld in deze regeling.

Artikel 18

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlage 1 in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlagen 2a, 2b, 2c, 3, 4, en 5 worden met ingang van 1 december 2005 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.

Den Haag, 7 september 2005.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.

Bijlage 1

Model als bedoeld in artikel 9, tweede lid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Datum ontvangst:

Retour zenden aan:

OSB

Postbus 3265

5203 DG ’s-Hertogenbosch

Aanvraagformulier voor toepassing van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren

Naam bedrijf (werkgever):

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Woonplaats:

Bank-/Gironummer:

Telefoonnummer:

E-mailadres:

Met dit aanvraagformulier als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren (Tsbssp) dient de werkgever een aanvraag in voor loonkostenkostensubsidie ingevolge artikel 3, eerste lid Tsbssp. Dit aanvraagformulier strekt mede tot het vaststellen van subsidie als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 5, eerste lid en 6, eerste lid Tsbssp.

De werkgever verzoekt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om hem met ingang van 1 januari 2006 in aanmerking te brengen voor subsidieverlening op grond van de Tijdelijke subsidieregeling beëindiging subsidiëring schoonmaakdiensten particulieren.

De werkgever verklaart:

1. ermee in te stemmen dat de subsidie op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 (RSP’05) met ingang van 1 januari 2006 wordt beëindigd;

2. ermee in te stemmen dat reeds betaalde subsidie op grond van de RSP’05 die betrekking heeft op een periode waarop ook aanspraak bestaat op subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, van de Tsbssp, wordt verrekend met subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, de Tsbssp;

3. dat hij voor in de annex opgegeven werknemers subsidie op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 ontvangt en deze werknemers op 1 september 2005 nog steeds bij hem werkzaam zijn in het kader van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005, en dat hij met deze werknemers een schriftelijk aangegane arbeidsovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 610 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek die nog doorloopt tot na 1 januari 2006;

4. dat hij ermee bekend is dat hij voor het aantal werknemers en het aantal uren dat zij bij hem werkzaam zijn, tot het maximum bedoeld in bijlage 1 van artikel 3 RSP’05 in aanmerking komt voor subsidie;

5. ermee bekend te zijn dat de annex integraal deel uitmaakt van deze aanvraag.

Ondergetekende verklaart deze aanvraag deugdelijk en naar waarheid te hebben opgesteld.

Plaats:

Datum:

Naam:

Handtekening:

Annex bij de aanvraag van

Naam bedrijf (werkgever):

Adres:

Postcode:

Woonplaats:

Handtekening:

Gegevens van de werknemers die op basis van een met hen gesloten arbeidsovereenkomst per 1 september 2005 nog bij bovengenoemde werkgever werkzaam zijn

Annex [ … ] van totaal aantal annexen [ … ]1

 

Naam

werknemer2

[achternaam, initialen]

Geboortedatum

[dd-mm-jjjj]

Begindatum arbeidsovereenkomst [dd-mm-jjjj]

Arbeidsovereenkomst onbepaalde duur (vc)/bepaalde duur (tc)3 bij bepaalde duur looptijd en einddatum opgeven

Arbeidsduur

[uren p/w]4

1

     

2

     

3

     

4

     

5

     

6

     

7

     

8

     

9

     

10

     

11

     

12

     

13

     

14

     

15

     

16

     

17

     

18

     

19

     

20

     

1 Heeft de werkgever meer dan 20 werknemers in dienst, dan vult hij nog een annex in en stuurt deze tezamen met de aanvraag naar OSB. Het volgnummer respectievelijk het totale aantal annexen wordt hier ingevuld.

2 De werknemer is de persoon met wie de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft en voor wie hij subsidie op grond van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren 2005 ontvangt.

3 Aangeven door vc of tc in te vullen wat van toepassing is. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur de looptijd en einddatum opnemen.

4 Dit betreft het aantal overeengekomen arbeidsuren per week volgens de arbeidsovereenkomst en waarover de werkgever loon heeft betaald. Betreft het een gesubsidieerde arbeidsovereenkomst zonder vast aantal arbeidsuren per week, dan moet worden uitgegaan van het aantal arbeidsuren per week waarover loon is betaald en dat is opgenomen in de door de werkgever verstrekte opgave op de peildatum 1 september 2005.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

In juni 2005 heeft overleg plaatsgevonden met de Vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP). Bij het algemeen overleg op 29 juni 2005 is de brief van 18 mei 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 544, nr. 22) over de markt voor persoonlijke dienstverlening behandeld en heb ik toegezegd de motie Bussemaker (Kamerstukken II 2004/05, 29 544, nr. 25) over het voortzetten van de RSP en de afbouwregeling voor bedrijven die onvoldoende uitzicht hebben op voortbestaan, uit te voeren.

De RSP is voortgezet met ingang van 1 juli 2005, met de Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren 2005 (hierna te noemen: RSP’05). Het uiteindelijke perspectief voor de RSP’05 is eindig. De regeling zal echter blijven voortbestaan, totdat er in overleg met de Tweede Kamer een alternatief is vastgesteld voor het stimuleren van de markt voor persoonlijke dienstverlening, hetzij de conclusie is getrokken dat er geen alternatief voorhanden is.

De RSP-bedrijven worden ook in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de onderhavige (afbouw-)regeling. Deze regeling is conform de eerder met OSB gemaakte afspraken (Kamerstukken II 2004/05, 29 544, nr. 8). Deze regeling stelt bedrijven in staat op een fatsoenlijke manier hun bedrijfsvoering af te bouwen en te beëindigen, zonder dat werknemers hier de dupe van worden. Reïntegratie-inspanningen voor de werknemers staan centraal om werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen.

Kiezen voor deze regeling houdt tevens in dat met ingang van de subsidieverlening van deze regeling de deelname aan de RSP’05 wordt stopgezet.

De onderhavige regeling bestaat uit vier componenten, te weten:

a. een subsidie aan de werkgever als bijdrage in de loonkosten van zijn werknemer;

b. een subsidie als bijdrage in de kosten van de door de werkgever verrichte activiteiten, gericht op positieve uitstroom van zijn werknemers;

c. een subsidie als bijdrage in de kosten van de door de werkgever ingekochte diensten van een reïntegratiebedrijf of een arbodienst, gericht op positieve uitstroom van zijn werknemers;

d. een subsidie aan de werkgever voor de realisatie van positieve uitstroom van zijn werknemers.

De subsidie als bijdrage in de loonkosten van de werknemer wordt gefinancierd uit het RSP-budget over 2006. De overige componenten worden gefinancierd uit het RSP-budget over 2007. De uitbetaling van die componenten vindt dan ook op z’n vroegst in het jaar 2007 plaats.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel b

Voor de begripsomschrijving van werkgever in onderdeel b wordt aangesloten op de omschrijving van werkgever in artikel 1, onderdeel b, van de RSP’05. Ook deze regeling heeft derhalve betrekking op de werkgever die is opgenomen in bijlage 1 als bedoeld in artikel 3 van de RSP’05.

Onderdeel c

Met RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst in onderdeel c wordt eveneens aangesloten op de RSP’05. In het kader van deze regeling wordt onder een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst verstaan: een schriftelijk aangegane arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek met de werkgever, die op grond van artikel 2 van de RSP’05 wordt gesubsidieerd.

Onderdeel d

Onder werknemer in het kader van deze regeling wordt verstaan: de werknemer die arbeid verricht op grond van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, die nog doorloopt in 2006. Het gaat hierbij om de werknemers die op 1 september 2005 al bij de werkgever in dienst waren. Immers bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9 van de regeling moet de werkgever opgave doen van de werknemers die op 1 september 2005 bij hem in dienst zijn. Over het algemeen zal het bij RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomsten gaan om arbeidsovereenkomsten die aangegaan zijn voor onbepaalde tijd. Het kan echter ook voorkomen dat werknemers werkzaam zijn op basis van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Een dergelijke arbeidsovereenkomst moet dan zijn aangegaan vóór of uiterlijk op 1 september 2005 en nog voortduren na 1 januari 2006.

Onderdeel e

Centraal in de regeling staat de reïntegratie van werknemers. Voorkomen moet worden dat de werknemer voor zijn levensonderhoud een beroep op een uitkering moet doen. Bij positieve uitstroom komt de werkgever in aanmerking voor subsidie. In onderdeel e is omschreven aan welke elementen moet zijn voldaan wil van positieve uitstroom gesproken kunnen worden. De RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst moet zijn beëindigd. In aansluiting op die beëindiging of binnen vier weken daarna moet de werknemer een andere schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten, dan wel in openbare dienst zijn aangesteld. Een derde mogelijkheid is dat een RSP-gesubsidieerde werknemer ervoor kiest zich als zelfstandige te vestigen in aansluiting op de beëindiging van zijn (RSP-gesubsidieerde) arbeidsovereenkomst. De regeling zelf stelt geen specifieke eisen met betrekking tot het aannemelijk maken of een ex-werknemer als zelfstandige is gaan werken. Voldoende is dat bescheiden (zie ook artikel 11, tweede lid, onderdeel f) worden overgelegd op grond waarvan de minister in redelijkheid kan aannemen dat de betrokken ex-werknemer daadwerkelijk als zelfstandige werkzaam is geweest. Dit zou kunnen blijken uit de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2007, maar ook uit andere documenten. Voor de goede orde zij er in dit verband op gewezen dat louter (een afschrift van) een zogenaamde Verklaring arbeidsrelatie onvoldoende is om aan te nemen dat de ex-werknemer daadwerkelijk heeft gewerkt als zelfstandige.

De werknemer die is uitgestroomd naar een andere baan, moet gedurende ten minste zes maanden in die nieuwe baan of aanstelling werkzaam zijn. Voorts moet de werknemer met die arbeid een salaris verdienen dat berekend over die periode van zes maanden ten minste gelijk is aan het loon dat hij verdiende op grond van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst.

De werknemer die zich heeft gevestigd als zelfstandige, moet gedurende ten minste zes maanden als zelfstandige werkzaam zijn. Ook deze ex-werknemer moet als zelfstandige tenminste hetzelfde verdienen als hij voordien op grond van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst verdiende, hetgeen wordt aangenomen indien hij die periode geen aanspraak doet op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Wet werk en bijstand of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, dan wel indien op het tijdstip van de beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst reeds aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand bestond, geen aanspraak doet op een hogere uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet werk en bijstand.

Onderdeel h

Zoals reeds gesteld staat reïntegratie van de werknemer centraal. Het is immers van belang dat de bedrijven die de werkgever inschakelt bij de uitvoering van de reïntegratietrajecten van de werknemers voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen. In verband hiermee is in onderdeel h het BOREA Keurmerk Reïntegratie opgenomen. De reïntegratiebedrijven of arbodiensten die door de werkgever worden ingeschakeld moeten, zo blijkt uit artikel 5, derde lid, of in het bezit zijn van het BOREA Keurmerk Reïntegratie of anders moeten zij aantonen dat ze voldoen aan de criteria die aan het behalen van het keurmerk worden gesteld.

Artikel 2

De onderhavige regeling wijkt evenals de RSP’05 vanwege doel en karakter op onderdelen wezenlijk af van het stelsel waarop de op de Kaderwet SZW-subsidies gebaseerde Algemene regeling SZW-subsidies is gebaseerd. Daarom is ook in de regeling bepaald dat de Algemene regeling SZW-subsidies niet van toepassing is.

Artikel 3

Dit artikel regelt de subsidie in de loonkosten. In het eerste lid is bepaald dat de minister op aanvraag van de werkgever aan hem een subsidie verleent als bijdrage in de loonkosten van zijn werknemer gedurende het kalenderjaar 2006.

Voor de hoogte van de subsidie wordt aangesloten bij de subsidie waarop de werkgever aanspraak zou hebben gehad als artikel 4 van de RSP’05 nog op hem van toepassing was tot het maximum aantal werknemers dat voor de werkgever in de bijlage bij de RSP’05 [‘Bijlage1, behorende bij artikel 3 (subsidieplafond per werkgever) (RSP stand op 1-10-2004)’] is opgenomen. De hoogte van het subsidiebedrag wordt wanneer daartoe aanleiding overeenkomstig artikel 10 van de RSP’05 gewijzigd.

In het derde lid is geregeld dat de loonkostensubsidie op dezelfde voet wordt voortgezet als in de loop van het kalenderjaar 2006 een werknemer positief uitstroomt naar een andere werkgever. Dit houdt in dat de subsidie onder meer niet wordt voortgezet bij negatieve uitstroom. Hieronder wordt verstaan het werkloos worden uit de RSP-gesubsidieerde baan door het nemen of krijgen van ontslag zonder aanvaarding van ander werk in loondienst voor minimaal zes maanden met hetzelfde inkomen, het doen van een beroep een uitkering voor levensonderhoud of het aanvaarden van andere gesubsidieerde arbeid. Met betrekking tot het aanvaarden van ander gesubsidieerd werk is dat expliciet in het vierde lid geregeld. De loonkostensubsidie wordt gelijkelijk voortgezet tot uiterlijk het einde van de duur van de arbeidsovereenkomst met de werknemer ten aanzien van wie positieve uitstroom naar een andere werkgever wordt gerealiseerd, dan wel indien de duur van die arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd is of een bepaalde tijd heeft die voortduurt na 1 januari 2007, tot uiterlijk 1 januari 2007.

Het vierde lid voorziet erin dat de loonkostensubsidie niet wordt voortgezet indien de werknemer een andere gesubsidieerde baan aanvaardt in de vorm van een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van die wet, of met toepassing van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand. Het wordt voorts niet wenselijk geacht om de loonkostensubsidie voort te zetten, indien weliswaar positief wordt uitgestroomd, maar dat na korte tijd de werknemer alsnog werk in een andere gesubsidieerde baan aanvaardt. Daarom is in het vierde lid tevens opgenomen dat de loonkostensubsidie evenmin wordt voortgezet als binnen zes maanden na beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst de werknemer alsnog gaat werken in een andere gesubsidieerde baan.

Artikel 4

Kern van deze regeling is de reïntegratie van de werknemers of met andere woorden het bewerkstelligen van positieve uitstroom van de werknemers. Aan de keuze voor toepassing van deze regeling zijn voor de werkgever consequenties verbonden. Zo zal de werkgever, al dan niet tezamen met zijn werknemers, activiteiten moeten ondernemen om te bewerkstelligen dat zijn werknemers daadwerkelijk uitstromen naar niet-gesubsidieerde arbeid. Hierbij kan worden gedacht aan het selecteren en inschakelen van reïntegratiebedrijven of arbodiensten, het samen met deze bedrijven opzetten van op de werknemer toegespitste reïntegratietrajecten en het aangaan van de contracten. Als bijdrage in de door de werkgever hiervoor te maken kosten komt de werkgever in aanmerking voor een subsidie van € 1.500,– per werknemer. Uitgangspunt hierbij is het aantal werknemers dat de werkgever in dienst heeft op 1 september 2005, doch niet meer dan het aantal opgenomen in bijlage 1 als bedoeld in artikel 3 van de RSP’05.

Artikel 5

Het eerste lid van artikel 5 regelt dat de werkgever tevens in aanmerking komt voor een subsidie als bijdrage in de kosten die hij maakt voor de diensten die hij heeft ingekocht bij het reïntegratiebedrijf of de arbodienst met het oog op positieve uitstroom van zijn werknemers.

De subsidie bedraagt 100% van de kosten van de door de werkgever bij het reïntegratiebedrijf of de arbodienst ingekochte diensten tot een maximum van € 3.000,– per werknemer zoals is geregeld in het tweede lid. Het gaat hierbij om de kosten die in rekening zijn gebracht door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst en die feitelijk door de werkgever zijn betaald. Uit de administratie van de werkgever moet dit blijken.

Voor zover kosten worden gemaakt die naar het oordeel van de minister als onredelijk zijn aan te merken, komen deze niet voor subsidie in aanmerking. Evenmin komen kosten voor subsidie in aanmerking die redelijkerwijs niet geacht kunnen worden bij te dragen aan positieve uitstroom.

Om de kans op positieve uitstroom zo groot mogelijk te doen zijn is het van belang dat de werkgever reïntegratiebedrijven of arbodiensten inschakelt die werken volgens bepaalde kwaliteitseisen. Daartoe is als voorwaarde in het derde lid opgenomen dat de subsidie op grond van artikel 5 alleen wordt verleend indien het ingeschakelde reïntegratiebedrijf of arbodienst bij het verrichten van de diensten heeft voldaan aan de criteria die ten grondslag liggen aan het verlenen van het BOREA Keurmerk Reïntegratie. Beschikt het door de werkgever ingeschakelde reïntegratiebedrijf of arbodienst over genoemd keurmerk dan mag de werkgever ervan uitgaan dat dan wordt gewerkt volgens de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie.

Geeft de werkgever er de voorkeur aan om bedrijven of diensten in te schakelen die niet beschikken over voornoemd keurmerk, dan moet het door hem ingeschakelde reïntegratiebedrijf of arbodienst kunnen aantonen dat voldaan wordt aan de criteria die aan het behalen van het keurmerk worden gesteld en dat volgens deze criteria wordt gewerkt. Uit de administratie van de werkgever moet vervolgens blijken dat hij zich hiervan heeft vergewist. Het inschakelen van een niet gecertificeerd reïntegratiebedrijf of arbodienst zonder dat uit de administratie van de werkgever afdoende blijkt dat hij expliciet heeft nagegaan dat het reïntegratiebedrijf of arbodienst werkt volgens de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie bergt een risico met zich. Het risico bestaat hierin dat als de werkgever niet afdoende heeft kunnen aantonen dat het door hem ingeschakelde reïntegratiebedrijf of arbodienst wel werkt volgens de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie, hij niet in aanmerking zal komen voor de subsidie reïntegratieactiviteiten werkgever. Het is dus de verantwoordelijkheid van de werkgever om hiervoor zorg te dragen.

Om voor de subsidie in aanmerking te komen moet de werkgever een schriftelijke overeenkomst met het door hem ingeschakelde reïntegratiebedrijf of de arbodienst zijn aangegaan. In het derde lid is bepaald welke aspecten minimaal moeten zijn vastgelegd. Het is aan de werkgever en het reïntegratiebedrijf of de arbodienst meer voorwaarden of verplichting in de overeenkomst op te nemen.

Onderdeel a heeft betrekking op de aard, omvang en kosten van de te verrichten diensten. Het kan hierbij zowel gaan om diensten die het bedrijf verricht voor alle te reïntegreren werknemers, maar het kan ook gaan om specifiek op werknemers gerichte trajecten.

Een reïntegratietraject heeft een bepaald doel. In de overeenkomst moet duidelijk het eindresultaat zijn opgenomen. Onderdeel b heeft hierop betrekking.

In onderdeel c is de verplichting opgenomen dat het reïntegratiebedrijf of de arbodienst de werkgever moet informeren over de voortgang van de feitelijk verrichte werkzaamheden als geheel alsmede over het tot dan toe bereikte resultaat per werknemer.

Met het opnemen van een te bereiken resultaat en de verplichting op de hoogte te worden gehouden over de voortgang van zijn werknemers wordt de werkgever in staat gesteld tijdens de loop van het traject na te gaan of het beoogde resultaat kan worden behaald. Blijkt bijvoorbeeld uit de rapportage van onvoldoende inzet van de zijde van zijn werknemer, dan kan de werkgever hem hierop aanspreken. Ook kan de werkgever hierin aanleiding zien om met het reïntegratiebedrijf of de arbodienst na te gaan of het traject moet worden bijgesteld om het beoogde resultaat alsnog te bereiken.

Het is mogelijk dat in de overeenkomst tussen werkgever en reïntegratiebedrijf of arbodienst het reïntegratiebedrijf of de arbodienst opneemt dat onderdelen kunnen worden uitbesteed aan derden. Met het oog hierop is het van belang dat de werkgever ervan kan en mag uitgaan dat door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst in te schakelen andere bedrijven of diensten eveneens werken volgens de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie. Daartoe is in onderdeel d de verplichting opgenomen dat het reïntegratiebedrijf of arbodienst waarborgt dat de door hem ingeschakelde derde eveneens voldoet aan de criteria van het BOREA Keurmerk Reïntegratie en dat hij werkt volgens deze criteria.

Uitbesteding van onderdelen mag er niet toe leiden dat de werkgever zich niet integraal op de hoogte kan stellen van de voortgang van de trajecten. De risico’s die kunnen voortvloeien uit uitbesteding van onderdelen van trajecten moeten de verantwoordelijkheid blijven van degene die deze heeft aangegaan. Dat betekent dat deze niet ten laste mogen komen van de werkgever. Daarom is in onderdeel e opgenomen dat het reïntegratiebedrijf of de arbodienst waarmee de werkgever de overeenkomst als bedoeld in de aanhef van het derde lid heeft gesloten, integraal verantwoordelijk blijft voor de in de overeenkomst opgenomen werkzaamheden en resultaten. Als de uitvoering van uitbestede onderdelen niet volgens de afspraken verloopt, dan mag de werkgever het reïntegratiebedrijf of de arbodienst daarop aanspreken en het is vervolgens de verantwoordelijkheid van het reïntegratiebedrijf of de arbodienst hierop actie te ondernemen richting derde.

De situatie kan zich voordoen dat in de loop van 2006 een werkgever zich genoodzaakt ziet zijn bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Beëindiging van de bedrijfsactiviteiten brengt met zich dat ook de reïntegratie van de werknemers op losse schroeven komt te staan. Zoals reeds eerder gemeld staat het belang van de werknemers voorop en dus hun reïntegratie naar andere arbeid. Doet een situatie van bedrijfsbeëindiging zich voor, dan moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat de werknemers die hierdoor worden getroffen, niet (langer) kunnen deelnemen aan reïntegratietrajecten. Daartoe regelt het vierde lid dat op verzoek van een andere werkgever de minister de subsidie van artikel 5 aan die andere werkgever kan verlenen. Bij andere werkgever kan worden gedacht aan een ander schoonmaakbedrijf in de regio of in de gemeente waar de werkgever die zijn activiteiten heeft beëindigd, actief was. Het is de discretionaire bevoegdheid van de minister over te gaan tot deze gewijzigde vorm van subsidieverlening. Verzoekt een andere werkgever om de subsidie voor reïntegratieactiviteiten aan hem te verlenen, dan moet duidelijk zijn dat het vorige bedrijf is gestopt. Die andere werkgever moet dan ook bewijsstukken overleggen waaruit blijkt dat beëindiging van bedrijfsactiviteiten door het vorige bedrijf heeft plaatsgevonden. De regeling schrijft – tegen de achtergrond van het feit dat de oorzaak van de bedrijfsbeëindiging divers kan zijn – overigens niet voor welke met name aangeduide bewijsstukken overgelegd moeten worden. Van belang is slechts dat bescheiden worden overgelegd om grond waarvan mag worden aangenomen dat er daadwerkelijk bedrijfsbeëindiging heeft plaatsgevonden.

Is een andere werkgever bereid deze taak op zich te nemen en verleent de minister hiervoor subsidie, dan moet die andere werkgever eveneens voldoen aan het tweede en derde lid.

Artikel 6

Het eerste lid van dit artikel voorziet in een subsidie voor de werkgever indien positieve uitstroom wordt gerealiseerd. Deze subsidie wordt alleen verleend bij positieve uitstroom van werknemers voor wie de werkgever subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, van de regeling ontvangt.

In het tweede lid is geregeld dat als maximum hiervoor geldt het aantal in dienst zijnde RSP-werknemers dat is opgenomen in bijlage 1 als bedoeld in artikel 3 van de RSP’05. Per uitgestroomde werknemer bedraagt de subsidie € 3.440,– bij een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst met een arbeidsduur van 32 uur of meer per week. De subsidie wordt naar rato verminderd als de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst minder dan 32 uur per week bedraagt.

In het derde lid is opgenomen aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om voor deze subsidie in aanmerking te komen. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen positieve uitstroom naar een niet gesubsidieerde baan bij een andere werkgever, positieve uitstroom naar een niet gesubsidieerde baan bij dezelfde werkgever en vestiging als zelfstandige.

Betreft het een uitstroom naar een andere werkgever, dan moet de arbeidsovereenkomst uiterlijk met ingang van 1 januari 2007 zijn ingegaan en betreft het een doorstroom binnen het bedrijf van dezelfde werkgever dan mag het dienstverband op zijn vroegst per 1 januari 2007 ingaan, doch niet later dan 4 weken na beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst, omdat uit artikel 1, onderdeel e, blijkt dat anders geen sprake kan zijn van positieve uitstroom. Ook bij uitstroom als zelfstandige geldt dat vestiging hiervan op zijn vroegst kan ingaan per 1 januari 2007, doch niet later dan 4 weken na beëindiging van de RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst.

Een belangrijk aspect van positieve uitstroom is dat bij uitstroom naar een niet gesubsidieerde baan de werknemer ten minste zes maanden in die baan, een andere niet gesubsidieerde baan of als zelfstandige werkzaam is. Dit heeft tot gevolg dat als een werknemer uitstroomt naar een niet gesubsidieerde baan of zich vestigt als zelfstandige, maar hij stroomt binnen een termijn van zes maanden alsnog door naar een andere gesubsidieerde baan in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (een dienstbetrekking of een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van die wet) of de Wet werk en bijstand, de werkgever niet in aanmerking komt voor de subsidie op grond van het eerste lid. Dit is geregeld in het vierde lid.

Artikel 7

Artikel 7 voorziet in het tegengaan van dubbele subsidiëring. De werkgever die in aanmerking komen voor de regeling, behoort tot de groep werkgevers die is opgenomen in bijlage 1 als bedoeld in artikel 3 van de RSP’05. Tot het maximum daarin opgenomen komt de werkgever voor subsidie in de loonkosten in aanmerking. Kiest hij voor afbouw van de RSP-gesubsidieerde activiteiten en toepassing van deze regeling, dan is het logisch dat de subsidieverlening op grond van de RSP’05 wordt beëindigd.

In het tweede lid is bepaald op welke wijze zal worden omgegaan met het eenmalig doorlopend voorschot dat aan de werkgevers is verstrekt op grond van artikel 5 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP). Zolang de werkgever gebruik maakte van de RSP en in het verlengde hiervan van de RSP’05 wordt dit voorschot niet verrekend of teruggevorderd. Beëindiging van de subsidieverstrekking op grond van de RSP’05 zou tot gevolg hebben dat het eenmalig doorlopend voorschot moet worden verrekend of teruggevorderd. Dit nu wordt niet doelmatig geacht. Immers de situatie rond de loonbetaling op grond van de regeling is in wezen geen andere dan die op grond van de RSP’05. Daarom is ervoor gekozen de verrekening van het eenmalig doorlopend voorschot niet te betrekken bij de vaststelling van de subsidie op grond van de RSP’05, maar bij de vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, eerste lid, op grond van artikel 12 van deze regeling. Op deze wijze wordt voorkomen dat de werkgever die kiest voor deze regeling met extra administratieve lasten te maken krijgt.

In het derde lid is tevens bepaald dat verrekening van subsidie plaatsvindt, indien aan de werkgever subsidie op grond van de RSP’05 is betaald die betrekking heeft op een periode waarvoor de werkgever eveneens in aanmerking komt voor subsidie op grond van deze regeling.

Het vierde lid regelt dat de werkgever die een aanvraag voor toepassing van deze regeling kiest uitdrukkelijk verklaart dat hij ermee instemt dat de subsidieverlening op grond van de RSP’05 eindigt op het moment dat de subsidieverlening op grond van de onderhavige regeling ingaat, te weten 1 januari 2006. Tevens moet hij verklaren dat hij instemt met verrekening, indien blijkt dat hij voor een periode waarvoor hij subsidie heeft ontvangen op grond van de RSP’05, tevens aanspraak heeft op subsidie op grond van deze regeling.

De subsidieverlening op grond van deze regeling vindt pas plaats nadat de minister de in het vierde lid bedoelde verklaring van de werkgever heeft ontvangen. Dit is bepaald in het vijfde lid. Opgemerkt wordt dat deze verklaring onderdeel uitmaakt van bijlage 1 die betrekking heeft op de aanvraag om voor subsidieverlening op grond van deze regeling in aanmerking te komen.

Artikel 8

Hierin is bepaald wie de subsidie aanvraagt en aan wie de subsidie wordt verleend. Om misverstanden of onduidelijkheden rond de subsidieverstrekking te voorkomen is in het eerste lid aangegeven dat de werkgever de subsidie, bedoeld in het eerste lid van artikel 3 aanvraagt. In het tweede lid is bepaald dat de subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager. De werkgever wordt hierdoor verantwoordelijk voor de consequenties die uit de subsidieverstrekking voortvloeien, zoals verantwoording en het geven van informatie aan de minister.

Artikel 9

Dit artikel regelt de wijze waarop de werkgever de aanvraag tot subsidieverlening moet indienen. In het eerste lid is bepaald dat de werkgever de aanvraag tot subsidieverlening indient door tussenkomst van OSB. Voorts dat deze aanvraag uiterlijk 1 november 2005 moet zijn ontvangen.

Voor de aanvraag moet de aanvrager gebruik maken van het voorgeschreven model dat betrekking heeft op de aanvraag. Dit formulier is opgebouwd uit verschillende onderdelen, namelijk de aanvraag, de verklaring als bedoeld in het vierde lid van artikel 7 en de opgave niet alleen van het aantal werknemers, maar ook de voor de subsidieverlening van belang zijnde gegevens van de werknemers. In dit verband worden genoemd de namen van de werknemers, hun geboortedata, de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst, de arbeidsduur per week en tevens of het om een arbeidsovereenkomst gaat voor onbepaalde tijd of bepaalde tijd.

Artikel 10

Dit artikel regelt de gegevensverstrekking voor de subsidieverlening en de betaling daarvan.

In het eerste en tweede lid is bepaald dat uiterlijk 15 december 2005 de beslissing op aanvraag wordt genomen en dat OSB in het verlengde daarvan de aanvrager bij beschikking daarvan in kennis stelt.

In het derde lid is bepaald dat de subsidieverlening op grond van artikel 3, eerste lid, ingaat met ingang van 1 januari 2006. Dit betreft de subsidieverlening in de loonkosten.

De leden 4 tot en met 8 hebben alle betrekking op de uitvoering van de loonkostensubsidie en de betaalbaarstelling daarvan.

Gehandhaafd is de verstrekking van subsidie bij wijze van voorschot per kwartaal. Dit is geregeld in het vierde lid. De betaling hiervan vindt achteraf plaats. Gebruikelijk is dat de subsidieverlening geschiedt op basis van de door de werkgever ingediende kwartaaldeclaratie. Met betrekking tot de voorschotverlening over het eerste kwartaal van 2006 is hiervan afgeweken. Deze zal geschieden aan de hand van de aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid van artikel 9.

De betaling met betrekking tot het tweede, derde en vierde kwartaal 2006 vindt plaats aan de hand van de door de werkgever over het betreffende kwartaal ingediende declaratie met opgave van het aantal arbeidsuren volgens de arbeidsovereenkomsten, het aantal arbeidsuren waarvoor de werkgever loon heeft betaald en het aantal werknemers dat aan het eind van het kwartaal nog werkzaam is op basis van een RSP-gesubsidieerde arbeidsovereenkomst. Voorts moet, zo blijkt ook uit het vierde lid, de werkgever in de kwartaaldeclaratie aangeven hoeveel werknemers positief zijn uitgestroomd en hoeveel negatief zijn uitgestroomd en met ingang van de datum waarop de uitstroom heeft plaatsgevonden.

In het vijfde lid is verder uitwerking gegeven aan de bepaling van de hoogte van het voorschot over het eerste kwartaal van 2006. Dit voorschot is gelijk aan de subsidie waarop de werkgever over het derde kwartaal van 2005 aanspraak had. Voor verlening van dit voorschot hoeft de werkgever geen kwartaaldeclaratie in te dienen. Dit voorschot wordt ambtshalve betaald door het ministerie rond 15 april; dit in afwijking van het gebruikelijke tijdstip van subsidieverstrekking.

In het zesde lid is geregeld dat voor de indiening van de declaraties over het tweede, derde en vierde kwartaal de werkgever gebruik moet maken van de voorgeschreven formulieren die zijn ingericht overeenkomstig model 2a, 2b respectievelijk 2c.

Het zevende lid regelt dat de werkgever ervoor moet zorgen dat de kwartaaldeclaraties met daarin de relevante gegevens door tussenkomst van OSB zijn ingediend uiterlijk de twintigste van de tweede maand volgende op het kwartaal waarop de declaratie betrekking heeft. Dit betekent dat de declaratie over het tweede kwartaal (1 april t/m 30 juni 2006) moet zijn ingediend uiterlijk 20 augustus 2006, de declaratie over het derde kwartaal (1 juli t/m 30 september 2006) uiterlijk 20 november 2006 en over het vierde kwartaal (1 oktober t/m 31 december 2006) uiterlijk 20 februari 2007.

Het achtste lid regelt op welk tijdstippen de voorschotten worden betaald. Het voorschot over het eerste kwartaal van 2006 wordt op of rond 15 april 2006 verstrekt. Om dit mogelijk te maken is voor de bepaling van de hoogte aangesloten bij de subsidieverstrekking over het derde kwartaal 2005, zoals geregeld in het vijfde lid.

Het voorschot over het tweede, derde respectievelijk vierde kwartaal wordt betaald op of omstreeks de vijftiende van de maand volgend op de maand waarin de declaratie is ontvangen.

Voorts is in het achtste lid bepaald dat het voorschot niet wordt verleend als de werkgever de bescheiden die het ministerie nodig heeft voor de subsidievaststelling over voorgaande subsidieverstrekkingen, niet heeft ingediend.

Het negende lid regelt dat ingeval van een verzoek tot faillietverklaring van of verlening van surseance aan de aanvrager is ingediend voordat de subsidie is vastgesteld, voorschotten als bedoeld in het vierde lid, niet meer worden uitbetaald.

Het tiende lid voorziet in de betaling van de subsidie bedoeld in artikel 4, eerste lid. Dat betreft de subsidie als tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt bij het verrichten van activiteiten ten behoeve van de positieve uitstroom van zijn werknemers. De subsidie hoeft de werkgever niet apart aan te vragen; de subsidie wordt uiterlijk betaald gelijktijdig met de betaling van het voorschot over het vierde kwartaal van het jaar 2006. Dat betekent dus uiterlijk in de maand maart van het jaar 2007. De minister kan echter besluiten tot eerdere gehele of gedeeltelijke betaling van deze subsidie. Alsdan doet hij daarvan mededeling in de Staatscourant.

Ingevolge het elfde lid wordt de subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, (subsidie kosten reïntegratiebedrijf/arbodienst) en 6, eerste lid, (subsidie positieve uitstroom) pas na subsidievaststelling betaald vanaf het kalenderjaar 2007.

Artikel 11

Het eerste lid van dit artikel regelt dat de werkgever ervoor moet zorgen dat zijn administratie op orde is; met andere woorden zodanig is ingericht dat alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces tijdig, zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.

In het tweede lid is bepaald wat in ieder geval deel uitmaakt van de administratie van de werkgever. In onderdeel f van dat lid is in algemene zin aangegeven dat de administratie bescheiden moet bevatten op grond waarvan positieve uitstroom kan worden vastgesteld. Hierbij kan worden gedacht aan afschriften van de arbeidsovereenkomst die de uitgestroomde werknemer heeft gesloten met zijn nieuwe werkgever, een verklaring van de nieuwe werkgever dat het hierbij niet gaat om gesubsidieerde arbeid. Omdat de uitgestroomde werknemer minstens zes maanden in de nieuwe baan werkzaam moet zijn, wil de werkgever voor de subsidie in aanmerking komen, is het van belang eveneens te beschikken over afschriften van loonbetalingen aan de werknemer door de werkgever.

Betreft de uitstroom een vestiging als zelfstandige, dan kan de werkgever geen afschriften van de nieuwe arbeidsovereenkomst of loonbetalingen overleggen. Het blijft echter de verantwoordelijkheid van de werkgever ervoor te zorgen dat de minister de gegevens ontvangt op grond waarvan een oordeel gevormd kan worden dat positieve uitstroom heeft plaatsgevonden. Het ligt in de rede dat de werkgever hierover afspraken maakt met zijn ex-werknemer om van hem de nodige gegevens te ontvangen.

Artikel 12

Dit artikel regelt de vaststelling van de subsidie op grond van deze regeling. Hiertoe is in het eerste lid bepaald dat de subsidieaanvrager er voor zorgt dat de minister, door tussenkomst van OSB, uiterlijk 1 juli 2007 een einddeclaratie ontvangt waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen die nodig zijn om de subsidie die betrekking heeft op de loonkosten (artikel 3, eerste lid), de reïntegratieactiviteiten werkgever (artikel 4, eerste lid) en op de door de werkgever aan het reïntegratiebedrijf of de arbodienst betaalde werkelijke kosten in het kader van het reïntegratietraject (artikel 5, eerste lid). Met betrekking tot de subsidie die is gericht op de positieve uitstroom (artikel 6, eerste lid) ontvangt de minister van de subsidieaanvrager, door tussenkomst van OSB, uiterlijk 1 januari 2009 een einddeclaratie, waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen met betrekking tot die subsidie. De einddeclaratie, zowel die met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid en 5, eerste lid, als die met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, moet voorzien zijn van een accountantsverklaring als de subsidie € 50.000,– of meer bedraagt.

Niet veranderd is het tijdstip waarop de subsidie wordt vastgesteld. In het tweede lid is bepaald dat dit gebeurt binnen 12 maanden na ontvangst van de desbetreffende einddeclaratie, voorzien van een accountantsverklaring, indien nodig.

Het derde lid regelt dat als de bescheiden met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4, eerste lid en 5, eerste lid, niet uiterlijk 1 oktober 2007 zijn ontvangen, dan wel de bescheiden met betrekking tot de subsidie, bedoeld in artikel 6, niet uiterlijk 1 januari 2009 door de minister zijn ontvangen, de minister de subsidie ambtshalve kan vaststellen.

In het vierde lid is voor alle zekerheid opgenomen dat bij de vaststelling kan worden afgeweken van de subsidie die bij wijze van voorschot is betaald, indien de subsidieaanvrager handelt in strijd met de regeling. In het verlengde hiervan is opgenomen dat indien de subsidieaanvrager in het kader van de subsidieaanvraag of in het kader van de einddeclaratie onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel voor subsidieverlening of subsidievaststelling relevante gegevens heeft achtergehouden, de minister de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4 eerste lid, 5, eerste lid, en 6, eerste lid, kan intrekken of ten nadele van de subsidieaanvrager kan wijzigen. Voor de goede orde zij erop gewezen dat in het kader van de onderhavige regeling – onder andere – de artikelen 4:35, 4:48, 4:49 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht onverminderd van toepassing zijn.

Artikel 13

In het onderhavige artikel is geregeld dat de einddeclaratie en de accountantsverklaring, indien vereist, zijn ingericht volgens de modellen die bij de regeling behoren. Voorts is in dit lid bepaald, dat de accountantsverklaring gebaseerd moet zijn op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het controle- en rapportageprotocol dat is opgenomen in bijlage 5.

Artikel 14

Dit artikel regelt de terugvordering. In het eerste lid is bepaald dat na de subsidievaststelling de werkgever verplicht is de teveel ontvangen subsidie onverwijld terug te betalen. Hierop kan de minister een uitzondering maken, als hij tot verrekening op andere wijze overgaat. Hierbij kan worden gedacht aan verrekening met nog in een ander kader door de werkgever te ontvangen subsidie.

Het tweede lid regelt dat bij terugvordering de werkgever aansprakelijk wordt gesteld voor de door het ministerie te maken die te maken hebben met de terugvordering. In een dergelijk geval wordt ook overgegaan tot het in rekening brengen van de wettelijke rente.

Artikel 15

Het eerste lid van dit artikel wijst de toezichthouder aan voor het toezicht op de naleving van de verplichtingen die aan de werkgever zijn opgelegd. Het betreft hierbij de Auditdienst van het ministerie. Hiermee wordt voldaan aan de aanwijzing als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies. De bij de Auditdienst werkzame personen hebben de bevoegdheden van toezichthouders als geregeld in afdeling 5.2 (artikel 5:11 en volgende) van de AWB. De toezichthouder mag bij de uitoefening van zijn bevoegdheden alle noodzakelijke inlichtingen vorderen en de subsidieaanvrager is verplicht binnen redelijke termijn alle medewerking te verlenen. Tot de bevoegdheden horen ook het inzage vorderen in gegevens en bescheiden.

Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op de verplichting informatie te verstrekken die nodig is voor evaluatie, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot deze regeling. Dit betreft een specifieke informatieverplichting, die daarom hier apart is geregeld.

Het derde lid bepaalt dat de werkgever ervoor moet zorgen dat de door hem ingeschakelde accountant kosteloos meewerkt aan door de minister in te stellen onderzoeken. De kosten hiervan worden geacht in de subsidie te zijn inbegrepen.

Artikel 16

Het onderhavige artikel voorziet in een technische wijziging van de RSP’05. Het betreft hier het noodzakelijke complement van artikel 7.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.A.L. van Hoof

Naar boven