Vrijstellingsregeling gebruik dierlijke meststoffen 2005

2 september 2005

Nr. TRCJZ/2005/2626

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;

Gelezen het advies van de Technische commissie bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder dierlijke meststoffen hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit gebruik meststoffen, onder perceel hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Meststoffenwet, en onder lössgronden: gronden die zijn ontstaan in eolisch materiaal en binnen 80 cm mv. voor meer dan de helft bestaan uit leem (fractie kleiner dan 50 (m).

Artikel 2

Van het verbod, gesteld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, wordt vrijstelling verleend in de periode van 1 september tot en met 7 september 2005 voor het gebruik van dierlijke meststoffen op percelen, gelegen op lössgronden in de provincie Limburg, waar op 15 augustus 2005 wintertarwe, zomertarwe, wintergerst, zomergerst, rogge, triticale of haver te velde stond, indien deze percelen uiterlijk acht dagen na het gebruik van de dierlijke meststoffen gelijkmatig zijn ingezaaid of beplant met een gewas.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2005.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling gebruik dierlijke meststoffen 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,C.P. Veerman.

Toelichting

Artikel 4 van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: het Bgm) verbiedt het gebruik van dierlijke meststoffen in de periode van 1 september tot en met 31 januari op de zand- en lössgronden, die zijn aangewezen op de bij het Bgm behorende kaarten. Dit verbod is gesteld ter bescherming van de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater, mede ter uitvoering van de richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375/1).

De overvloedige regenval in augustus van dit jaar heeft het gebruik van dierlijke mest in delen van Limburg vrijwel onmogelijk gemaakt. Op ruim dertig procent van de percelen in Limburg gelegen op lössgrond is het graan nog niet geoogst. Het gaat hierbij om wintertarwe, zomertarwe, wintergerst, zomergerst, rogge, triticale of haver.

Om agrariërs in de getroffen gebieden toch de gelegenheid te geven hun grond te bemesten, heb ik, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, besloten voor de periode van 1 tot en met 7 september 2005 van dit verbod vrijstelling te verlenen. De vrijstelling geldt alleen voor percelen in de provincie Limburg, gelegen op lössgronden waar op 1 september wintertarwe, zomertarwe, wintergerst, zomergerst, rogge, triticale of haver te velde staat, of, indien deze gewassen de afgelopen twee weken zijn geoogst, op 15 augustus te velde stond.

Om uit- en afspoeling van nitraat naar het grond- en oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken, wordt de voorwaarde gesteld dat op deze gronden uiterlijk acht dagen na aanwending van de meststoffen een gewas wordt ingezaaid of geplant. Deze voorwaarde komt overeen met de verplichting die is neergelegd in artikel 6b, eerste en tweede lid, van het Bgm en die betrekking heeft op het gebruik van mest op steile hellingen.

Verlenging van de uitrijperiode van dierlijke meststoffen betekent dat bemesting van de desbetreffende percelen kan plaatsvinden volgens de bemestingsplannen. Tevens wordt voorkomen dat de mest die niet op deze percelen kan worden uitgereden in plaats daarvan op andere percelen wordt aangewend, met overbemesting als gevolg. Tot slot wordt structuurbederf van de grond voorkomen, die het gevolg kan zijn van toediening van mest op een te natte ondergrond.

Milieukundig is tegen de onderhavige vrijstelling slechts beperkt bezwaar aangezien het gaat om grond waar een gewas mineralen kan opnemen en het feit dat vrijstelling slechts voor de beperkte periode van één week wordt gegeven.

Overeenkomstig artikel 64 van de Wet bodembescherming is advies gevraagd aan de Technische commissie bodembescherming (hierna TCB). De TCB heeft besloten zich te beperken tot het aangeven van de argumenten die gebruikt kunnen worden voor of tegen het verlenen van een vrijstelling. Zoals ook al in eerdere adviezen van de TCB naar voren is gekomen, is zij van mening dat er steeds vaker sprake zal zijn van grillige weerspatronen en dat agrariërs daarop dienen te anticiperen door eerder in het seizoen mest toe te dienen en door aanpassingen in de mestopslagcapaciteit. Deze vrijstelling wekt de indruk dat er sprake is van te weinig opslagcapaciteit. De TCB stelt evenwel dat er, gezien de beperkte omvang en korte duur van de vrijstelling, alsmede de voorwaarde binnen acht dagen een gewas in de zaaien of planten, pragmatische redenen kunnen zijn om de vrijstelling te verlenen.

Ingevolge artikel 12, derde lid, van de Nitraatrichtlijn is de tekst van de onderhavige regeling aan de Commissie van de Europese Unie medegedeeld.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman.

Naar boven