Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000(2005/44)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 29 augustus 2005, nummer 2005/44, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

In C8 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt een nieuw hoofdstuk Ethiopië ingevoegd luidende:

Het asielbeleid ten aanzien van Ethiopië

1. Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 29 augustus 2005.

2. Achtergrond

Op 15 februari 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Ethiopië (kenmerk DPV/AM-875092). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 9 maart 2005.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

3. Algemene situatie in Ethiopië

In 1991 heeft een overgang plaatsgevonden van het militaire bewind onder de DERG-regering van Mengistu naar een federale democratische republiek, waarin de Ethiopian People’s Revolutionary Democratic Front (EPRDF) tot op heden als coalitiepartij van verschillende regionale etnische groepen de feitelijke macht bezit. Er is geen sterke legale oppositie en verschillende partijen die het wettig gezag van de overheid niet erkennen en het gebruik van geweld niet uitsluiten, is het verboden zich te registreren als politieke partij.

Het grensconflict tussen Ethiopië en Eritrea heeft grote invloed op de politieke situatie in Ethiopië. Ondanks een staakt-het-vuren overeenkomst en het daaropvolgende vredesakkoord van Algiers van 12 december 2000 blijft de situatie tussen beide landen gespannen. Ethiopië heeft lang geweigerd de door de ingestelde Grenscommissie gedane uitspraak over de loop van de grens met Eritrea te erkennen, ondanks het feit dat het om een juridisch bindende uitspraak gaat. Op 25 november 2004 is aangekondigd dat deze beslissing in principe wordt geaccepteerd en is een ‘vijf-stappen plan’ voorgesteld als basis voor verdere onderhandelingen. Eritrea blijft benadrukken dat Ethiopië zich dient terug te trekken uit Eritrees grondgebied en dat er geen reden is tot verdere onderhandelingen.

4. Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

4.1 Eritreeërs en personen van gemengde afkomst

Toetsing van het asielrelaas dient conform C1/4.2.4 plaats te vinden aan de hand van het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft, niet aan de hand van het land waar een vreemdeling laatstelijk heeft verbleven. Bij personen met de Eritrese nationaliteit dient Eritrea als land van herkomst te worden beschouwd, ook indien een vreemdeling daar nimmer heeft verbleven.

In het geval van personen van gemengde afkomst dient te worden vastgesteld van welk land de vreemdeling de nationaliteit heeft. Indien een vreemdeling door geen enkel land als onderdaan wordt erkend, moet hij worden aangemerkt als staatloze. In dat geval dient in overeenstemming met C1/4.2.4 te worden beoordeeld welk land het land van gebruikelijk verblijf is.

Personen van Eritrese afkomst die nog in Ethiopië verblijven, kunnen te maken krijgen met discriminatie op de arbeidsmarkt. De situatie in Ethiopië vormt echter geen aanleiding om personen van Eritrese of gemengde afkomst met de Ethiopische nationaliteit reeds op grond van die afkomst in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning.

Voormalige bewoners van Ethiopië van Eritrese afkomst, afkomstig uit een derde land, zijn welkom in Eritrea, evenals de direct uit Ethiopië afkomstige gedeporteerden, mits zij de Eritrese nationaliteit kunnen aantonen. Indien zij die niet kunnen aantonen, zullen zij vanuit dat derde land een verblijfsvergunning als vreemdeling in Eritrea moeten aanvragen.

Met in achtneming van het beleid zoals neergelegd in C1/4.2.5 kan betrokkene in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien op grond van het individuele relaas blijkt dat de ondervonden discriminatie een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.

4.2 Journalisten

De perswet van 1992 garandeert vrije media. De nadruk wordt gelegd op de individuele verantwoordelijkheid van de journalisten, hetgeen hen een redelijke ruimte tot opereren geeft. Hierdoor hebben de media meer mogelijkheden gekregen voor oppositionele berichtgeving. De huidige perswet wordt herzien. Schendingen van de perswet kunnen naar alle waarschijnlijkheid niet meer met gevangenisstraf worden bestraft. Op grond van de oude wet konden gevangenisstraffen tot maximaal drie jaar worden gegeven voor delicten als het publiceren van onjuiste informatie, het aanzetten tot etnische conflicten en smaad. Daarnaast kan een aantal bepalingen uit het strafrecht worden aangewend jegens journalisten, zoals het ‘in gevaar brengen van de veiligheid van de staat’, ‘aanzetten tot oorlog’ en ‘onthullen van staatsgeheimen’; delicten die maximaal bestraft kunnen worden met tien jaar gevangenisstraf. Het blijft voorkomen dat journalisten door de politie worden lastig gevallen en mishandeld, evenals dat zij strafrechtelijk worden vervolgd.

In individuele gevallen kunnen journalisten in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet.

4.3 Illegale opposanten

Een aantal politieke bewegingen opereert illegaal omdat zij de regering niet als wettig gezag erkennen en geweld niet expliciet uitsluiten. Personen die worden aangehouden wegens betrokkenheid bij deze organisaties, kunnen strafrechtelijk worden vervolgd. Discriminatoire dan wel disproportionele bestraffing kan hierbij niet worden uitgesloten. Verdachten van betrokkenheid bij deze organisaties worden vastgehouden in voorarrest, soms zelfs jarenlang. Blijkens het ambtsbericht vinden veelvuldig arrestaties plaats op grond van verdenking lid of aanhanger te zijn van het Oromo Liberation Front ( OLF), waarbij de meeste gedetineerden na enkele weken met een waarschuwing huiswaarts worden gezonden.

Indien personen verbonden aan dergelijke partijen een beroep doen op de problemen die zij hebben ondervonden, dient te worden beoordeeld of deze problemen, voor zover aannemelijk en te herleiden tot het Vluchtelingenverdrag, voldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet.

Bij aanhangers van partijen die zich bedienen van gewelddadige methodes dient te worden beoordeeld of deze activiteiten mogelijk aanleiding zijn om toepassing te geven aan artikel 1F Vluchtelingenverdrag. De belangrijkste gewapende oppositiegroepen in Ethiopië zijn de Oromo Liberation Front (OLF, met als gewapende tak de Oromo Liberation Army), het ‘Ogaden National Liberation Front’ (ONLF), en het ‘Ethiopian Patriottic Front’ (EPF). In tegenstelling tot de andere genoemde groepen wordt het EPF nog niet als een terroristische beweging beschouwd, omdat het alleen strijd levert op het platteland en geen aanslagen heeft gepleegd in de stedelijke gebieden.

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 contact te worden opgenomen met de unit 1F .

4.4 Etnische groepen en minderheden

Er zijn geen aanwijzingen dat personen door de Ethiopische autoriteiten worden vervolgd enkel vanwege hun etnische afkomst. Wel doen zich regelmatig etnische conflicten voor. Het enkele behoren tot een specifieke bevolkingsgroep vormt geen reden betrokkene in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

De autoriteiten worden gedomineerd door de etnische Tigray, terwijl de Oromo bevolkingsgroep het grootst is. Oromo’s ervaren dat zij worden achtergesteld door de autoriteiten. Er is sprake van vermeende economische achterstelling, waarbij het ongenoegen en de spanningen verder worden aangewakkerd door de agressieve oppositie van de OLF.

Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van discriminatie van Oromo dan wel gegronde vrees voor de autoriteiten dient de algehele situatie waarin Oromo verkeren in aanmerking te worden genomen. De gestelde vrees voor vervolging dient op de gebruikelijke wijze aannemelijk te worden gemaakt.

Naar verluidt worden aanzienlijke aantallen Oromo’s vastgehouden in verschillende gevangenissen in Ethiopië, waarbij melding wordt gemaakt van marteling. Het komt daarnaast voor dat organisatoren van studentendemonstraties worden opgepakt omdat zij door de regerende partij als gevaarlijk worden beschouwd. Het gebeurt regelmatig dat verdachten lange tijd worden vastgehouden zonder dat tegen hen een aanklacht is geformuleerd. Niet uitgesloten kan worden dat daarbij mensenrechten worden geschonden. Het gaat hierbij evenwel niet om collectieve maar om individuele acties van overheidsfunctionarissen. Tevens bestaat de indruk dat dit soort voorvallen eerder op lokaal en regionaal niveau dan op federaal niveau voorkomen. Hieruit kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat het mogelijk is de bescherming van de (hogere) autoriteiten in te roepen. Wel dient betrokkene voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap aannemelijk te maken dat de bescherming van de autoriteiten niet afdoende was, dan wel dat het inroepen ervan terecht achterwege is gelaten.

4.5 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/4.2.12 is van toepassing.

Ethiopië kent een beroepsleger. Dienstweigering is derhalve niet aan de orde.

De in 2000 begonnen grootscheepse demobilisatie van militairen was begin 2005 vrijwel afgerond. Recentelijk heeft wel nieuwe rekrutering plaatsgevonden om het leger op peil te houden bij natuurlijk verloop. In het algemeen maken de relatief gunstige soldij en de hoge werkloosheid dat er zich voldoende mensen voor het leger aanmelden. Voor zover bekend vindt er in Ethiopië geen gedwongen rekrutering plaats.

Aangenomen wordt dat er sinds de sluiting van het vredesakkoord sprake is van een bestraffing wegens desertie in vredestijd, hetgeen een maximale strafmaat van 5 jaar impliceert. Er zijn echter geen vonnissen bekend, evenmin is duidelijk of dergelijke zaken voor de (militaire) rechter komen; dit wordt binnen het leger gehouden.

4.6 Vrouwen

Bij de beoordeling van asielaanvragen van vrouwen is het normale beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3, van toepassing.

De positie van vrouwen in Ethiopië is in algemene zin slecht te noemen. Het ontvoeren van meisjes en vrouwen om ze tot een huwelijk te dwingen komt op grote schaal voor in Ethiopië. Hierin kan echter op zichzelf geen grond worden gevonden voor vergunningverlening, omdat er sprake is van problemen in de privé-sfeer. Bovendien bestaat de mogelijkheid om zich aan de problemen te onttrekken en kan in voorkomende gevallen de bescherming van de autoriteiten worden ingeroepen.

Vrouwenbesnijdenis komt voor in zowel de orthodox-christelijke, de protestantse als de moslimgemeenschap. Naar schatting tussen de 70 en 80% van alle vrouwen in Ethiopië heeft enigerlei vorm van besnijdenis ondergaan. Er lijkt sprake te zijn van een vermindering van het aantal gevallen en ook de soort besnijdenis die wordt toegepast is vaak minder ingrijpend dan voorheen. Niet bij alle bevolkingsgroepen en in alle regio’s komt vrouwenbesnijdenis voor.

Voor het algemene beoordelingskader inzake vrouwenbesnijdenis en vragen voor het nader gehoor wordt verwezen naar C1/4.3.3.3.

Indien vrouwenbesnijdenis binnen een bepaalde bevolkingsgroep veelvuldig wordt toegepast, kan dit leiden tot de conclusie dat er sprake is van een reëel risico in de zin van artikel 3 EVRM, indien er geen mogelijkheden zijn om zich aan de dreigende besnijdenis te onttrekken. Voor de beoordeling of er sprake is van een reëel risico dient de situatie in acht te worden genomen van de betreffende bevolkingsgroep in het deel van het land waaruit de vreemdeling afkomstig is.

Met inachtneming van het algemene beleid zoals neergelegd in C1/4.3.3.3 dient te worden vastgesteld of er gelet op de leeftijd van het minderjarige kind sprake is van een aannemelijk beroep op vrouwenbesnijdenis. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat besnijdenis afhankelijk van de bevolkingsgroep op verschillende leeftijden plaatsvindt.

In het nieuwe wetboek van strafrecht, dat reeds is aangenomen door het parlement en naar het zich laat aanzien in mei 2005 in werking treedt, is vrouwenbesnijdenis expliciet strafbaar gesteld voor de ouders, de besnijder, instigator en medeplichtigen. Hieruit kan echter niet op voorhand worden afgeleid dat adequate bescherming mogelijk is. Dit kan alleen worden tegengeworpen indien uit het individuele relaas dan wel uit algemene bron kan worden afgeleid dat het inroepen ervan daadwerkelijk soelaas kan bieden.

Voorts dient overeenkomstig het beleid zoals neergelegd in C1/4.3.3.3 te worden bezien of er een vestigingsalternatief aanwezig is.

Indien een Ethiopisch meisje nog niet is besneden, kan bij terugkeer naar het land van herkomst sprake zijn van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes. Indien een dochter in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet, kunnen ook de ouders gelet op C1/4.3.3.3 in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op dezelfde grond.

5. Bijzondere aandachtspunten

In deze paragraaf wordt ingegaan op meer algemene omstandigheden die van belang (kunnen) zijn bij de beoordeling of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

5.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Ethiopië is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vreemdelingenwet.

5.2 Veilig land van herkomst

Ethiopië wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

5.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Ethiopië wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

5.4 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.3 is van toepassing.

5.5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Ethiopië geen bijzonderheden.

5.6 Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit Ethiopië kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

5.7 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

5.8 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het gestelde in C1/5/13.3 is van toepassing. In C8/4 van dit hoofdstuk is aangegeven ten aanzien van welke groepen sprake zou kunnen zijn van de bedoelde gedragingen.

5.9 Legale uitreis

De beveiliging van de internationale luchthaven van Addis Abeba is grondig. Illegale uitreis via deze route is hoogst onwaarschijnlijk. Er bestaat een opsporingslijst die bij uitreis geraadpleegd wordt. Een legale uitreis via de luchthaven van Addis Abeba vormt in beginsel een contra-indicatie bij de beoordeling of betrokkene op grond van gegronde vrees voor vervolging in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

6. Procedurele aspecten

Het gestelde in C3/10 tot en met C3/16 is van toepassing. Alle onderzoeksvragen dienen te worden voorgelegd aan het Gemeenschappelijk Centrum Kennis, Advies en Ontwikkeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Een uitzondering hierop vormt het leeftijdsonderzoek in het kader van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zie C5/24.

7. Terugkeer en uitzetting

7.1 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Ethiopië komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet (zie C1/4.5).

7.2 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Ethiopië is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vreemdelingenwet.

7.3 Terug- en overnameovereenkomsten

Met Ethiopië is geen overeenkomst gesloten met betrekking tot de terugname van eigen onderdanen.

7.4 Praktische aspecten terugkeer

Naar Ethiopië is terugkeer praktisch mogelijk.

Bij de feitelijke terugkeer van alleenstaande minderjarigen moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 29 augustus 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij wijziging 2005/44

Naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is het hoofdstuk “Het asielbeleid ten aanzien van Ethiopië” opgesteld.

In dit hoofdstuk zijn de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid neergelegd. Er is geen sprake van bijzonder beleid ten aanzien van Ethiopië. Wel kunnen er verschillende risicogroepen worden geïdentificeerd, die redengevend zijn voor het opstellen van dit WBV.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven