Regeling Cultuur en School voor de Bve-sector 2005–2006

19 augustus 2005

Nr. BVE/BDenI/05/32341

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. wet: de Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. onderwijsinstelling: een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.2 en 1.3.2a van de wet, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet, en de rechtsopvolger van de hogeschool Haarlem, bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet, voor wat betreft de beroepsopleidende leerweg;

d. cultuurinstelling: een rechtspersoon die culturele activiteiten ontplooit;

e. een project: een samenhangend geheel van werkzaamheden van een onderwijsinstelling samen met een cultuurinstelling gericht op de doelstelling, genoemd in artikel 2;

f. aanvrager: het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling;

g. medefinanciering: dat gedeelte van de kosten van het project dat niet op grond van deze regeling dan wel op een andere wijze van rijkswege gefinancierd wordt;

h. Cultuurnetwerk Nederland: de Stichting Cultuurnetwerk Nederland, gevestigd te Utrecht, en

i. Regelingen Cultuur en School: de Regelingen Cultuur en School voor de Bve-sector 2001–2002, 2002–2003, 2003–2004 respectievelijk 2004–2005.

Artikel 2

Doelstelling van de regeling en de projecten

Het doel van de regeling is om door middel van culturele projecten waarin onderwijs- en cultuurinstellingen gezamenlijk duurzaam participeren, te bevorderen dat:

a. de aandacht voor cultuur in de beroepsopleidingen wordt vergroot, met name in die opleidingen die naar hun aard niet in aanraking komen met de culturele sector,

b. de kennis van cultuur onder de deelnemers van de onderwijsinstelling wordt vergroot door het leren van de individuele culturele waarden en normen van elkaar, en

c. professionalisering van de inzet van cultuur binnen de onderwijsinstellingen wordt vergroot.

Artikel 3

Beschikbare budget voor de subsidie

Voor verstrekking van subsidie op grond van deze regeling is maximaal € 600.000,– beschikbaar.

Artikel 4

Aanvraag voor subsidie

1. De minister kan op aanvraag van een aanvrager voor het jaar 2005 subsidie verlenen voor een uit te voeren project, gericht op de doelstelling, genoemd in artikel 2.

2. Een aanvraag voor subsidie wordt vóór 1 oktober 2005 schriftelijk ingediend bij Cultuurnetwerk Nederland.

3. De subsidie voor een project bedraagt, onverminderd het vierde lid, ten hoogste € 50.000,–.

4. Het projectvoorstel voldoet aan de volgende eisen:

a. er is een volledig ingevuld en door de aanvrager ondertekend aanvraagformulier;

b. de projectuitvoering is duidelijk en concreet beschreven, met inbegrip van de looptijd van het project;

c. het bevat een omschrijving van de doelgroep;

d. de voorgestelde opbrengst van het project is duidelijk en concreet, ook in kwantitatieve termen, beschreven en controleerbaar;

e. het bevat een duidelijk uitgewerkte begroting, waarin tevens inzichtelijk wordt gemaakt de hoogte van de opslag voor algemene kosten van het project;

f. het bevat een beschrijving van de wijze waarop de publieke beschikbaarheid en verspreiding van de opbrengst van het project tot stand komen.

5. De in het vierde lid vermelde onderwerpen zijn evenwichtig en op een duidelijke en heldere wijze in het projectvoorstel uitgewerkt en onderling afgestemd.

Artikel 5

Eisen aan het project

Een project voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

a. het project is gericht op de doelstelling, genoemd in artikel 2;

b. de aanvrager garandeert medefinanciering tot een bedrag dat tenminste gelijk is aan het bedrag van de aangevraagde subsidie;

c. indien aanvrager in de afgelopen drie jaren tenminste 2 maal eerder subsidie ontvangen heeft op basis van een regeling Cultuur en School, bedraagt de medefinanciering, in afwijking van het gestelde onder b, ten minste 150% van het bedrag van de aangevraagde subsidie,

d. het project wordt uitgevoerd door een onderwijsinstelling samen met een cultuurinstelling die over de vereiste deskundigheid beschikt om het project succesvol te kunnen uitvoeren, waarbij in voldoende mate de betrokkenheid van deelnemers, docenten en het management van de beide instellingen verzekerd is;

e. de aanvrager, in samenwerking met Cultuurnetwerk Nederland, draagt zorg voor de publieke beschikbaarheid en verspreiding van de opbrengst van het project, waaronder in ieder geval de verspreiding van de projectopbrengsten via Kennisnet;

f. de projectuitvoering is uiterlijk op 1 december 2006 voltooid.

Artikel 6

Adviescommissie

1. Er is een adviescommissie Cultuur en School BVE die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de aanvragen om subsidie op grond van deze regeling.

2. De adviescommissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden. De voorzitter en de leden van de commissie worden benoemd door de minister.

3. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft.

4. De adviescommissie stelt haar eigen werkwijze vast.

5. Een lid van de adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

6. De bescheiden betreffende de werkzaamheden van de adviescommissie worden na beëindiging van de werkzaamheden van de adviescommissie overgedragen en opgeborgen in het archief van CFI.

Artikel 7

Taken adviescommissie

1. De minister wint omtrent een aanvraag het advies in van de adviescommissie Cultuur en School BVE.

2. De adviescommissie geeft uiterlijk in week 42 van 2005 haar schriftelijk advies aan de minister.

3. De adviescommissie rangschikt de aanvragen die voldoen aan de in deze regeling gestelde eisen zodanig, dat een aanvraag hoger gerangschikt wordt naar de mate waarin het project naar haar oordeel meer geschikt is om bij te dragen aan de doelstelling van de regeling. De adviescommissie vergelijkt daartoe de aanvragen en let daarbij in het bijzonder op:

a. de inhoud van het project;

b. het projectdoel;

c. de uitvoering;

d. de na te streven effecten;

e. de samenwerkingspartners;

f. de samenwerking tussen instellingen, en

g. de inzet van de middelen, waaronder de hoogte van de opslag van de algemene kosten van het project.

4. Indien bij de rangschikking, zoals vermeld in het derde lid, meerdere projecten op een gelijke plaats eindigen en een keuze tussen deze projecten in verband met het bereiken van het subsidieplafond vereist is, prevaleert het project waarin de doelstelling van de regeling het meest wordt benaderd.

Artikel 8

Besluit minister

1. De minister besluit voor 1 november 2005 op de aanvraag. Indien de minister niet tijdig kan besluiten, deelt hij de aanvrager mee binnen welke termijn het besluit wel tegemoet kan worden gezien.

2. De minister besluit in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien niet of niet volledig is voldaan aan de eisen, gesteld in deze regeling, met dien verstande dat indien de aanvraag onvolledig is Cultuurnetwerk Nederland de aanvrager hiervan in kennis stelt en de aanvrager de gelegenheid geeft de aanvraag binnen twee weken na kennisgeving aan te vullen.

3. De minister verdeelt het beschikbare bedrag, genoemd in artikel 3, in de volgorde van de door de adviescommissie bepaalde rangschikking, bedoeld in artikel 7, derde lid.

Artikel 9

Verstrekking subsidie

De subsidie wordt als voorschot verstrekt binnen 4 weken na een positief besluit op de aanvraag.

Artikel 10

Verantwoording subsidie

1. De subsidie wordt door de subsidieontvanger inhoudelijk verantwoord in een projectverantwoording, die uiterlijk zes weken na voltooiing van het project aan CFI wordt toegezonden.

2. De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt.

3. Eventueel in het kader van deze subsidieregeling niet-bestede middelen of overschotten na afloop van de activiteiten worden teruggevorderd.

4. De subsidie wordt uiterlijk in 2006 besteed en financieel verantwoord in de jaarrekening die op dat jaar betrekking heeft.

5. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van deze subsidie.

6. De inhoudelijke verantwoording bevat, voor zover van toepassing, een analyse van de verschillen tussen de voorgenomen projectactiviteiten en beoogde resultaten, zoals die zijn vermeld in het projectplan, en de feitelijke realisatie van die activiteiten en de daarmee bereikte resultaten.

Artikel 11

Terugvordering subsidie

De subsidie kan worden geweigerd dan wel geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van een aanvrager, indien:

a. de ontvanger meer dan de helft van de totale projectkosten als subsidie heeft ontvangen;

b. de ontvanger van de subsidie heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden verplichtingen, of

c. de ontvanger van de subsidie in strijd met het doel van de subsidie heeft gehandeld.

Artikel 12

Bewaarplicht

De aanvrager bewaart de boeken en bescheiden en informatie op andere informatiedragers die verband houden met de toepassing van deze regeling, gedurende een periode van zeven jaar liggende na datum waarop de vaststelling van de subsidie heeft plaatsgevonden.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 14

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Cultuur en School voor de Bve-sector 2005–2006.

Artikel 15

Publicatie

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Het project Cultuur en School heeft als kernmissie de onderwijs- en culturele instellingen met elkaar in contact te brengen, gericht op het versterken van cultuur binnen het onderwijs.

Met de regeling wordt gestimuleerd dat cultuurbeleid een meer structurele plaats krijgt binnen het beleid van de onderwijsinstellingen. Richtinggevend voor het project Cultuur en School is de Vervolgnotitie Cultuur en School, die aan de Kamer is aangeboden per brief van 4 juni 1999 (met kenmerk K/CS/1999/24012). De kernmissie van het project Cultuur en School geldt ook voor de Bve-sector. De doelstelling van deze regeling is dezelfde als in de voorgaande regelingen: samenwerking tussen onderwijsinstellingen en culturele instellingen, inbreng van cultuurin de beroepsopleidingen waar dit nog ontbreekt, kennis van cultuur verspreiden onder de deelnemers en professionaliseren van de inzet van cultuur in het beroepsonderwijs. Niettegenstaande alle gezamenlijke inspanningen van de afgelopen jaren blijkt cultuur binnen de onderwijsinstellingen nog niet voldoende verankerd.

Om die reden is besloten de regeling Cultuur en School voor de Bve-sector voor het laatst, nog gedurende 2005–2006 voort te zetten.

Regeling Cultuur en School voor de Bve-sector 2005–2006

Deze regeling is een vervolg op de ‘Regeling Cultuur en School voor de Bve-sector 2004–2005’ van 20 juli 2004, kenmerk BVE/BDenI/2004/34209, zoals gepubliceerd in Uitleg, Gele Katern, nummer 13 van 28 juli 2004.

Uitvoering van de regeling

De ‘Regeling Cultuur en School voor de Bve-sector 2005–2006’ wordt evenals de ‘Regeling Cultuur en School voor de Bve-sector 2004–2005’ uitgevoerd door Cultuurnetwerk Nederland. Dat wil zeggen dat Cultuurnetwerk Nederland de aanvraagformulieren verstrekt; zorg draagt voor de behandeling van de aanvragen; het secretariaat voert van de adviescommissie; tussentijdse voortgangsgesprekken voert met de Bve-instellingen en de instellingen ondersteuning biedt bij productie van de eindrapportage. Bovendien houdt Cultuurnetwerk Nederland toezicht op de uitvoering van de projecten en zorgt voor algemene dienstverlening voor de Bve-instellingen (helpdesk).

Cultuurnetwerk Nederland is een belangrijke informatiebron voor potentiële aanvragers. Zij kunnen bij Cultuurnetwerk Nederland terecht voor informatie over de procedure, de beoordelingswijze en het uitwerken van het voorstel. Het verdient dan ook dringend aanbeveling om reeds in een voorstadium contact met Cultuurnetwerk Nederland op te nemen.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onder c

De naam van de Hogeschool Haarlem is inmiddels gewijzigd in Hogeschool Inholland. In de tekst van de regeling wordt echter gebruik gemaakt van de term van de wet. Met ingang van 1 september 2005 heeft de Hogeschool InHolland het bestuur over de opleidingen in de beroepsopleidende leerweg overgedragen aan de hogescholen de Hanze Hogeschool Groningen, Hogeschool Windesheim Zwolle en Hogeschool Zeeland-Vlissingen.

Artikel 1, onder g

Uitgangspunt is dat deze medefinanciering minimaal gelijk is aan het bedrag dat als subsidie wordt aangevraagd. Aan de medefinanciering worden verder geen eisen gesteld voor wat betreft herkomst van de middelen. Zo is het goed denkbaar dat een aanvrager eigen middelen in het project steekt.

Artikel 2, onder a

Het doel van de ‘Regeling Cultuur en School voor de Bve-sector 2005–2006’ is om door middel van culturele projecten waarin cultuur- en onderwijsinstellingen duurzaam participeren, te bevorderen dat de aandacht voor cultuur in het beroepsonderwijs wordt vergroot. Kern van dit punt is het versterken van cultuur in zoveel mogelijk beroepsopleidingen, met name die opleidingen waar de verbinding tussen onderwijs en de culturele sector nog niet aanwezig is, om het bereik van deelnemers voor cultuur binnen het beroepsonderwijs te vergroten. De deelnemers van het beroepsonderwijs moeten bewust worden gemaakt van de mogelijkheden van een interessante werkkring in de culturele sector.

Artikel 2, onder b

Een tweede doel van de regeling is het vergroten van de kennis van cultuur onder de deelnemers door het leren van de culturele individuele waarden en normen van elkaar. Kern van dit punt is dat de beroepsopleidingen een grote verscheidenheid kennen aan nationaliteiten. De deelnemers moeten meer begrip krijgen voor de individuele waarden en normen van elkaar ter versterking van cultuur als natuurlijk element van het beroepsonderwijs.

Artikel 2, onder c

In de regeling Cultuur en School voor de BVE-sector 2004–2005 werd ook gestreefd naar een professioneler aanpak van de culturele activiteiten van de onderwijsinstellingen die tot dan toe hadden gewerkt zonder subsidie. Dit heeft geleid tot een groter aantal onderwijsinstellingen die voor het eerst gebruik maakten van de regeling. Verwacht wordt dat de huidige regeling dit effect consolideert en ook overige onderwijsinstellingen stimuleert tot het ontwikkelen van projecten.

Professionalisering wordt bereikt door:

– het specifiek inzetten van personeel (zoals een projectcoördinator, -leider, -⁠medewerker),

– het laten verzorgen van lestrajecten door kunstenaars / gastdocenten,

– het zich richten op duurzame samenwerking: intern tussen sectoren en extern met culturele instellingen,

– het systematisch evalueren van de activiteiten.

Kortom eigen cultuurbeleid uitwerken. Dit sluit niet uit dat die aspecten ook kunnen worden verbeterd bij de instellingen die wel met subsidie hebben gewerkt.

Artikel 4, vierde lid, onder a

Het aanvraagformulier kan bij Cultuurnetwerk Nederland worden opgevraagd.

Cultuurnetwerk Nederland is te bereiken via onderstaand adres:

Ganzenmarkt 6

Postbus 61

3500 AB Utrecht

tel: 030-236 1200

fax: 030-236 1290

internet: http://www.cultuurnetwerk.nl.

De contactpersonen bij Cultuurnetwerk Nederland zijn Melissa de Vreede, Judith Lieftink en Marlies Tal.

Artikel 4, vierde lid, onder a t/m d

Voor de begroting komt het er op neer dat een antwoord moet worden gegeven op de vragen:

– wat willen we bereiken,

– wat gaan we daarvoor doen, en

– wat mag dat kosten?

Daarmee wordt het project geconcretiseerd in meetbare doelen.

Artikel 5, onder c

Bij instellingen die op grond van de vier voorgaande regelingen Cultuur en School, al minstens 2 maal eerder financiering hebben ontvangen mag er van uit worden gegaan dat cultuur, in zekere mate is ingebed en verankerd in beleid en praktijk van die instelling. In een dergelijk geval is het op zijn plaats om als voorwaarde te stellen dat het aandeel van de medefinanciering van de instelling in de totale projectkosten, hoger wordt.

Artikel 5, onder f

Om het gebruik van Kennisnet in het onderwijs te stimuleren en de projectresultaten kenbaar te maken is het vereist dat deze informatie via Kennisnet verspreid wordt. Hierbij dient met name informatie te worden verschaft over het doel van het project, de doelgroep en de bereikte resultaten.

Artikel 5, onder g

De projecten moeten uiterlijk per 1 december 2006 afgerond zijn. Binnen de looptijd moeten zowel de daadwerkelijke uitvoering, als de verspreidingsactiviteiten worden uitgevoerd.

Artikel 7

De projectaanvragen worden inhoudelijk beoordeeld door een onafhankelijke adviescommissie. Deze adviescommissie wordt door Cultuurnetwerk Nederland van de informatie voorzien die relevant is voor een weloverwogen oordeel over de ingediende aanvragen. Bij de beoordeling baseert de adviescommissie zich op de eisen, in de regeling gesteld, en beziet de aangevraagde projecten op hun geschiktheid om bij te dragen aan het doel van deze regeling.

Artikel 7, onder g

Dit artikellid biedt duidelijkheid over de hoogte van de overhead in de ingediende projectplannen. De adviescommissie kan in haar beoordeling de verhouding van de overheadkosten tot de totale projectkosten betrekken.

Artikel 10, eerste lid

Alle verantwoordingen, zowel financieel als inhoudelijk dienen te worden verzonden aan CFI.

CFI is bereikbaar via onderstaand adres:

CFI/BGS/GGE

Postbus 606

2700 ML Zoetermeer.

Een kopie van bovenvermelde verantwoording dient u te zenden aan Cultuurnetwerk Nederland.

Artikel 10, vierde lid

Overeenkomstig de OCenW-Richtlijnen Jaarverslaggeving wordt in de jaarrekening de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. De subsidie wordt opgenomen in bijlage D2 bij de jaarrekening onder het onderdeel: Geoormerkte subsidies.

Artikel 10, zesde lid

De verantwoording moet antwoord geven op de vragen:

– hebben we bereikt, wat we wilden bereiken,

– hebben we gedaan wat we zouden gaan doen, en

– heeft het gekost wat het mocht kosten?

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven