Instellingsbesluit Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon

29 augustus 2005

Nr. BOA/2005/37330

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Overwegende

– dat er te weinig sprake is van gedeelde kennis over geschiedenis, cultuur en samenleving,

– dat het daarom wenselijk is een canon te laten ontwikkelen,

– dat daarvoor de inbreng van het onderwijs, de cultuur en de wetenschap nodig is;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. canon: geheel van elementen uit geschiedenis, cultuur en samenleving waarvan zo breed mogelijke kennis maatschappelijk van waarde wordt geacht, en

c. commissie: commissie als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

Instelling en taak

1. Er is een Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon.

2. De commissie heeft tot taak voorstellen te doen voor:

a. een Nederlandse canon in relatie tot kerndoelen en examenprogramma’s

b. de verantwoordelijkheden binnen en buiten het onderwijs met betrekking tot de canon, en

c. frequentie van evaluatie en herijking van de canon.

Artikel 3

Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld met ingang van de datum van publicatie van dit besluit en wordt opgeheven met ingang van 1 september 2006.

Artikel 4

Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

Artikel 5

Leden

1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

– de heer prof. dr. F.P. van Oostrom, tevens voorzitter,

– de heer drs. P.H. van Meenen,

– de heer dr. H.M. Beliën,

– mevrouw dr. E.M. Kloek,

– de heer dr. F.A. Groot,

– de heer prof. dr. R.J.F.M. van der Vaart,

– mevrouw prof. dr. S. Legêne,

– mevrouw dr. mr. drs. M. Drenth von Februar.

2. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris, de heer dr. H.G. Slings. De secretaris is geen lid van de commissie.

3. De benoeming geschiedt voor de periode als genoemd in artikel 3.

Artikel 6

Werkwijze

1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voorzover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder – op persoonlijke titel – ambtelijke deskundigen.

Artikel 7

Rapportage

De commissie brengt vóór 15 januari 2006 een tussenrapport en vóór 1 september 2006 een eindrapport uit aan de minister.

Artikel 8

Vergoeding

1. De commissie wordt als een zware commissie in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 1988 aangemerkt.

2. De voorzitter en de secretaris van de commissie ontvangen een vaste vergoeding op grond van artikel 3 van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop gebaseerde voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geldende bepalingen.

3. De andere leden van de commissie ontvangen per vergadering een vergoeding van € 200 op grond van artikel 1 van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop gebaseerde voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geldende bepalingen.

Artikel 9

Kosten deskundigen

Indien de commissie ten behoeve van haar werk deskundigen raadpleegt waaraan kosten zijn verbonden, dient voor vergoeding van deze kosten vooraf door de minister goedkeuring te zijn verleend.

Artikel 10

Kosten van de commissie

1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

a. de kosten voor vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

c. de kosten voor publicatie van rapportages.

2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de minister aan.

Artikel 11

Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 12

Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Voortgezet Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 13

Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst.

2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 september 2006.

Artikel 14

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Inleiding

De maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste jaren zijn aanleiding om opnieuw na te denken over de identiteit van Nederland en de wijze waarop deze tot uitdrukking komt in het onderwijs. Het begin van de 21ste eeuw lijkt een stroomversnelling in het proces van ontwikkeling van deze identiteit teweeg te brengen. Er lijkt in brede kringen behoefte te zijn aan een nieuw ‘verhaal Nederland’.

Tegen deze achtergrond heeft de Onderwijsraad in zijn advies ‘De stand van educatief Nederland’ (januari 2005) mij geadviseerd de relevantie van het onderwijs voor de samenleving te versterken door te komen tot een canon voor het onderwijs. Het gaat de Onderwijsraad vooral om die waardevolle onderdelen van onze geschiedenis die we via het onderwijs nieuwe generaties willen meegeven. Ik heb dit advies overgenomen, de inzet ervan verbreed tot meer dan alleen geschiedenis en gekozen voor een externe commissie om een en ander te realiseren.

Doel van een canon

Ik beoog met de ontwikkeling van een canon gedeelde culturele, historische en maatschappelijke kennis over Nederland in een internationale, vooral Europese context te bewerkstelligen. ‘Waardevolle onderdelen van de Nederlandse geschiedenis’ kunnen zowel betrekking hebben op positieve als op negatieve aspecten daarin, aangezien beide hebben bijgedragen aan de vorming van de Nederlandse cultuur. Ook vind ik het van belang dat er aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de Nederlandse cultuur is en wordt beïnvloed door niet-Nederlandse culturen en omgekeerd.

Taken van de commissie

De taakstelling van de commissie is drieledig.

In de eerste plaats vraag ik de commissie een canon zoals hierboven omschreven, te ontwikkelen. Ik stel mij een canon voor die uit drie concentrische cirkels bestaat. De elementen die de kern ervan vormen, betrek ik bij kerndoelen en examenprogramma’s. De tweede cirkel biedt elementen die scholen daarnaast ook nog in hun programma kunnen opnemen. De derde cirkel reikt verder dan het onderwijs en kan andere instellingen (musea, media e.d.) inspireren bij hun activiteiten en daardoor de impact van een canon versterken.

Het rapport van de Commissie Historische en Maatschappelijke Vorming uit 2001, vormt een uitstekend inhoudelijk uitgangspunt voor de (verdere) ontwikkeling van een canon. De voorstellen van deze commissie o.l.v. de heer prof. dr. P. de Rooy zullen op het niveau van de regelgeving worden ingevoerd in 2005 (nieuwe kerndoelen primair onderwijs), 2006 (nieuwe kerndoelen onderbouw voortgezet onderwijs) en 2007 (nieuwe examenprogramma’s havo/vwo). De commissie kan deze kerndoelen toetsen aan de doelstelling van de canon.

In de tweede plaats vraag ik de commissie de verantwoordelijkheden binnen en buiten het onderwijs met betrekking tot de canon helder in kaart brengen. Ook andere partijen dan scholen moeten in positie worden gebracht om bij te dragen aan versterking van het historisch, cultureel en maatschappelijk besef van (jonge) burgers.

In de derde plaats vraag ik de commissie zich te buigen over de vraag over frequentie van evaluatie en herijking van een canon.

De commissie zal, na een tussenrapportage begin 2006, haar eindrapport vóór 1 september 2006 aan mij uitbrengen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven