Regeling experimenten Wmo

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 augustus 2005, nr. DVVO-2608483, houdende regels met betrekking tot het verlenen van specifieke uitkeringen aan bepaalde gemeenten ten behoeve van experimentele pilots ter voorbereiding op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Regeling experimenten Wmo)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 10 van de Welzijnswet 1994 en artikel 3 van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. het wetsvoorstel: het voorstel van wet houdende nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke ondersteuning);

c. experiment maatschappelijke ondersteuning: project gericht op de invoering van het wetsvoorstel, met uitzondering van het onderdeel op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;

d. ambassadeursrol: activiteiten gericht op het geven van informatie aan gemeenten en aan de minister over het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en over het experiment maatschappelijke ondersteuning;

e. experiment huishoudelijke verzorging: project gericht op de invoering van het wetsvoorstel voor wat betreft het verlenen van huishoudelijke verzorging in aanvulling op andere zorg in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 2

1. De minister kan een in bijlage 1 genoemde gemeente of openbaar lichaam op aanvraag een uitkering verstrekken ten behoeve van voor een daarbij behorend werkgebied het uitvoeren van een experiment maatschappelijke ondersteuning in combinatie met het gelijktijdig vervullen van een ambasssadeursrol gedurende maximaal 24 maanden in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2007.

2. De minister kan een in bijlage 2 genoemde gemeente of openbaar lichaam op aanvraag een uitkering verstrekken ten behoeve van het uitvoeren van een experiment huishoudelijke verzorging in de periode van 1 juni 2005 tot en met 30 september 2005.

Artikel 3

1. De uitkering voor het uitvoeren van een experiment maatschappelijke ondersteuning bedraagt ten hoogste € 250 000.

2. De uitkering voor het vervullen van een ambassadeursrol bedraagt ten hoogste € 40 000.

3. De uitkering voor het uitvoeren van een experiment huishoudelijke verzorging bedraagt ten hoogste € 13 500.

Artikel 4

1. Een experiment maatschappelijke ondersteuning:

a. is gericht op één of meer onderdelen van maatschappelijke ondersteuning in de zin van het wetsvoorstel, met uitzondering van het onderdeel op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;

b. is gericht op één of meer van de volgende thema’s:

1°. het versterken van de gemeentelijke regie over de keten ter verlening van maatschappelijke ondersteuning;

2°. het bevorderen van de samenwerking tussen gemeenten;

3°. het bevorderen van de betrokkenheid van de burgers bij de vorming en verantwoording van het gemeentelijke beleid;

4°. het bevorderen van algemeen gemeentelijk beleid waarbij rekening is gehouden met de toepasselijkheid daarvan voor specifieke doelgroepen;

5°. het bevorderen van een systeem van verbanden waar mensen vrijwillig deel van uitmaken waardoor burgers elkaar kunnen ondersteunen;

6°. het afstemmen van de uitvoering van maatschappelijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand;

7°. het experimenteren met de uitvoering van ondersteunende en activerende begeleiding, als omschreven in artikel 6, respectievelijk 7 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ;

c. is vernieuwend voor Nederland;

d. heeft betrekking op de verbetering van de ontwikkelingen of uitvoering van het gemeentelijke beleid;

e. is gericht op draagvlak bij relevante organisaties van cliënten of burgers;

f. levert resultaten op die overgedragen kunnen worden aan andere gemeenten of openbare lichamen.

2. Een experiment huishoudelijke verzorging is gericht op:

a. het treffen van de benodigde voorbereidingen om huishoudelijke verzorging te kunnen verstrekken;

b. het bevorderen van de afstemming van de huishoudelijke verzorging op andere zorg in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten vanuit het perspectief van de burger aan welke deze zorg verstrekt wordt.

Artikel 5

1. In de beslissing tot verlening van een uitkering wordt het bedrag van de te verlenen uitkering vermeld dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald en welk bedrag ten hoogste zal worden verleend.

2. In de beslissing tot verlening van een uitkering wordt aangegeven welke activiteiten met behulp van de uitkering zullen worden bekostigd, welke doelen daarmee worden nagestreefd en welke kosten met de activiteiten zullen zijn gemoeid.

3. In de beslissing tot verlening van een uitkering wordt vermeld welk bedrag als voorschot zal worden verstrekt en op welke wijze dat voorschot wordt betaald.

4. De artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Een uitkering ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6

De gemeente of het openbaar lichaam doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van een uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 7

1. Gedurende de periode waarvoor een uitkering is verstrekt, zendt de gemeente of het openbaar lichaam drie maal per jaar een schriftelijk verslag aan de minister over de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt.

2. Binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor een uitkering is verstrekt, zendt de gemeente of het openbaar lichaam een schriftelijk verslag aan de minister over de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt.

Artikel 8

1. De gemeente of het openbaar lichaam verstrekt aan de door de minister aangewezen ambtenaren of andere personen op diens verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de gemeente of het openbaar lichaam slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de gemeente of het openbaar lichaam de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

2. Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door de minister aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.

3. De gemeente of het openbaar lichaam werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de uitvoering van de landelijke functie en de invoering van het wetsvoorstel.

Artikel 9

De gemeente of het openbaar lichaam neemt in de jaarrekeningen over de jaren waarin een uitkering wordt verstrekt op in hoeverre de verleende uitkering is besteed ten behoeve van het doel waarvoor zij was bestemd.

Artikel 10

Binnen zes maanden na ontvangst van het schriftelijk verslag, bedoeld in artikel 7, geeft de minister een beschikking tot vaststelling van de uitkering. De artikelen 4:46, 4:49, 4:52, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

De minister kan formulieren vaststellen voor de verslagen.

Artikel 12

De minister kan, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13

De regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 1 juni 2005 en vervalt met ingang van 1 januari 2008, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft ten aanzien van de uitkeringen of voorschotten die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 14

De regeling wordt aangehaald als: Regeling experimenten Wmo.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C.I.J.M. Ross-van Dorp.

Bijlage 1, behorend bij artikel 2, eerste lid

Gemeente of openbaar lichaam

Werkgebied

Gemeente Waalwijk

Gemeente Waalwijk

Gemeente Breda

Gemeente Breda

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

Gemeente Hoogeveen

Gemeente Hoogeveen

Gemeente Almere

Gemeente Almere

Gemeente Leeuwarden

Gemeente Leeuwarden

Gemeente Sneek

Regio Zuidwesthoek Friesland

Gemeente Ede en gemeente Veenendaal

Gemeente Ede en gemeente Veenendaal

Gemeente Nunspeet

Gemeente Nunspeet

Gemeente Doetinchem

Gemeente Doetinchem

Gemeente Groningen

Gemeente Groningen

Regio Centraal Groningen

Samenwerkingsverband Wonen, Welzijn, Zorg in Groningen

Gemeente Sittard-Geleen

Gemeenten Sittard-Geleen, Beek, Brunssum, Eijsden, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Margraten, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Stein, Vaals, Valkenburg a/d Geul, Voerendaal

Gemeente Helden

Gemeenten Helden, Kessel, Maasbree, Meijel

Gemeente Amsterdam

Gemeente Amsterdam

Gemeente Graft-De Rijp

Gemeenten Graft-De Rijp, Schermer, Beemster, Zeevang

Gemeente Haarlem

Gemeente Haarlem

Gemeente Kampen

Gemeente Kampen

Gemeente Enschede

Gemeente Enschede

Gemeente Utrecht

Gemeente Utrecht

Gewest Eemland

Gewest Eemland

Gemeente Middelburg

Gemeente Middelburg

Gemeente Hulst

Gemeente Hulst

Gemeente Dordrecht

Regio Drechtsteden

Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland

Regio Midden-Holland

Gemeente Hardinxveld-Giessendam

Regio Alblasserwaard/Vijfheerenlanden

Bijlage 2, behorend bij artikel 2, tweede lid

1.

Gemeente Alkmaar

2.

Gemeente Bergen

3.

Gemeente Doetinchem

4.

Gemeente Enschede

5.

Gemeente Goes

6.

Gemeente Groningen

7.

Gemeente Leeuwarden

8.

Regio Noord- en Midden-Limburg

Toelichting

Algemeen

Eind mei 2005 is het voorstel van wet houdende nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke ondersteuning) aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/2005, 30 131, nr. 2). Deze wet, de Wmo, zal in de plaats komen van de Welzijnswet 1994 en de Wet voorzieningen gehandicapten. Voorts zal de Wmo de huishoudelijke verzorging regelen ten behoeve van het behoud van zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijke verkeer, hetgeen nu onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten valt. Gemeenten spelen de centrale rol bij de uitvoering van de Wmo. Zij hebben daarbij een grote mate van beleidsvrijheid en zij dragen de volledige financiële verantwoordelijkheid. De onderhavige regeling strekt ertoe een aantal gemeenten en door gemeenten gevormde openbare lichamen langs experimentele weg innovatieve mogelijkheden te laten ontwikkelen ter implementatie van de Wmo op vrijwel alle onderdelen van de maatschappelijke ondersteuning, rekening houdend met de centrale doelstellingen van die wet en met bijzondere aandacht voor enkele thema’s die relevant zijn voor de uitvoering van die wet. Door het informeren over de voortgang en de opbrengsten van de experimenten zullen alle gemeenten worden gestimuleerd en ondersteund bij hun beleidsontwikkeling en -uitvoering op het terrein van de Wmo.

De onderdelen van de maatschappelijke ondersteuning waarop de experimenten maatschappelijke ondersteuning zich kunnen richten zijn:

– het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;

– het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;

– het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

– het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

– het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;

– het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang;

– het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen;

– het bevorderen van verslavingsbeleid.

Het onderdeel preventief jeugdbeleid van de maatschappelijk ondersteuning is uitgezonderd van de experimenten maatschappelijke ondersteuning, omdat op dat terrein een afzonderlijk ondersteuningstraject loopt.

In aanvulling op de experimenten wordt een rijksbijdrage beschikbaar gesteld voor het vervullen van de rol van ambassadeur voor de Wmo. De ambassadeursrol bestaat uit het deelnemen aan landelijke activiteiten en het organiseren van informatiebijeenkomsten voor de gemeenten in de regio. De ambassadeursrol wordt uitgevoerd in overleg met het in te stellen implementatiebureau van het Ministerie van VWS en de VNG.

Daarnaast kan een beperkt aantal experimenten worden verricht ten behoeve van de huishoudelijke verzorging. De Wmo zou kunnen voorzien in het verlenen van huishoudelijke hulp in aanvulling op zorg in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Onder de Wmo gaat het dan om taken van ondersteunende en begeleidende aard, terwijl de AWBZ betrekking heeft op intensieve en langdurige zorg. Ten behoeve van de besluitvorming over de reikwijdte van de Wmo en een zorgvuldige invoering van die wet is er behoefte aan enkele kortdurende experimenten. De Tweede Kamer heeft zich in die zin uitgelaten naar aanleiding van de motie-Vietsch c.s. (Kamerstukken II 2004/2005, 29 800 XVI, nr. 68).

Selectie van de experimenten

Voor het selecteren van de gemeenten en openbare lichamen die in aanmerking komen voor de experimenten is de volgende procedure gevolgd. Alle gemeenten van Nederland zijn in december 2004 aangeschreven met het verzoek zich aan te melden. Daarop zijn ongeveer 140 reacties gekomen van geïnteresseerde gemeenten en openbare lichamen. Op basis van nadere informatie over de beoogde experimenten bleken zo’n 80 (samenwerkingsverbanden van) gemeenten daadwerkelijk aan de slag te willen. Hieruit zijn aan de hand van een voorlopig projectplan op basis van voornamelijk objectieve criteria met betrekking tot het voorkomen van de verschillende onderdelen van de maatschappelijke ondersteuning, thema's en centrale doelstellingen van de Wmo, landelijke spreiding van gemeenten, en verhouding tussen stedelijke en plattelandsgebieden uiteindelijk 26 (samenwerkingsverbanden van) gemeenten uitgenodigd een definitief projectplan in te dienen. Deze 26 organisaties zijn op 16 maart 2005 op een landelijke bijeenkomst voor gemeenten in het kader van de invoering Wmo bekend gemaakt.

Aan het uitvoeren van een experiment maatschappelijke ondersteuning is het vervullen van de ambassadeursrol gekoppeld.

Voor het selecteren van de experimenten huishoudelijke verzorging is uit de lijst van de ongeveer 80 (samenwerkingsverbanden van) gemeenten, die hadden aangegeven dat zij een experiment maatschappelijke ondersteuning wilden zijn, gezocht naar gegadigden die daarbij aan gegeven hadden dat zij interesse hadden in het oppakken van huishoudelijke verzorging. Vervolgens is een beperkt aantal gemeenten en één samenwerkingsverband aangezocht mee te werken aan deze experimenten. Deze zijn verzocht om een projectplan in te dienen in het kader van een experiment huishoudelijke verzorging. Bij de selectie hebben de praktische mogelijkheden om in de zomer van 2005 een experiment huishoudelijke verzorging te voltooien, groot gewicht in de schaal gelegd.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De Wmo gaat uit van een andere werkwijze van gemeenten om hun beleid rondom welzijn, wonen en zorg vorm te geven. De Wmo stelt, anders dan de Welzijnswet 1994, eisen aan de manier waarop het gemeentelijke beleid tot stand komt en verantwoord wordt aan de inwoners van een gemeente. Daarnaast liggen aan de Wmo een aantal uitgangspunten ten grondslag die in de praktijk nader uitgewerkt moeten worden. Deze uitgangspunten van de Wmo zijn verwoord in een aantal prioritaire thema’s. In combinatie met de prestatievelden, die veel meer de inhoud van het Wmo-beleid weergeven, vormen zij de kern van het wetsvoorstel. De experimenten maatschappelijke ondersteuning zijn bedoeld om te ontdekken welke kansen en mogelijkheden de Wmo kan bieden. Daarnaast kunnen deze experimenten aan het licht brengen welke inzet nog nodig is om gemeenten te ondersteunen bij de invoering en uitvoering van de Wmo, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van best-pratices. De experimenten maatschappelijke ondersteuning dienen te worden uitgevoerd tussen 1 juli 2005 en uiterlijk 31 december 2006. De uitkering voor het experiment is voor maximaal 24 maanden. Voor deze periode is gekozen om experimenten de tijd te gunnen echt wat nieuws te ontwikkelen, en anderszijds om te zorgen dat andere gemeenten ook nog gebruik kunnen maken van de ervaringen die daarmee opgedaan worden.

Aan het uitvoeren van een experiment maatschappelijke ondersteuning is het vervullen van de ambassadeursrol onlosmakelijk verbonden.

Om goed invulling te kunnen geven aan de motie-Vietsch c.s. zijn experimenten nodig die gericht zijn op de toekomstige taak van gemeenten om huishoudelijke verzorging te bieden aan hun inwoners. De motie vraagt om experimenten waarin wordt aangetoond dat gemeenten deze taak op een zorgvuldige wijze op zich kunnen nemen. Huishoudelijke verzorging die niet in combinatie met AWBZ-zorg nodig is, staat daarbij niet ter discussie. Het gaat om de huishoudelijke zorg in situaties waar ook zorg uit de AWBZ geboden wordt. De experimenten huishoudelijke verzorging hebben een veel beperktere looptijd. Voordat het voorstel voor de Wmo in de Tweede Kamer wordt behandeld, moeten de resultaten uit de experimenten beschikbaar zijn.

Artikel 4

In een brief aan de Tweede Kamer heeft het kabinet een toelichting gegeven op het implementatietraject van de Wmo en daarbij kort de doelstelling van de experimenten maatschappelijke ondersteuning uiteengezet. ‘Bij de ontwikkelpilots streef ik nadrukkelijk naar de uitwerking van een combinatie van de acht prestatievelden en de centrale thema’s (regierol gemeenten, inclusief beleid, civil society en horizontalisering)… Verder gaat het bij de ontwikkelpilots uiteraard ook om de beoogde overheveling van onderdelen van de AWBZ functies activerende en ondersteunende begeleiding. Voor beide typen ontwikkelpilots wil ik samen met gemeenten proeftuinen opzetten om te onderzoeken op welke manier de gemeenten in de toekomst prestaties neer kunnen zetten op de diverse prestatievelden en op welke manier de genoemde thema’s uitgewerkt kunnen worden’ (Kamerstukken II 2004/2005, 29 538, nr. 15).

De experimenten maatschappelijke ondersteuning dienen dus een aantal doelen. Een eerste doel is om alvast te experimenteren met de prestatievelden van de Wmo. Daarnaast zijn er een aantal centrale thema’s die spelen rondom de Wmo. Een tweede doel van de experimenten is dan ook om te bezien hoe aan deze thema’s meer vorm en inhoud gegeven kan worden. In de communicatie naar de Tweede Kamer en de gemeenten wordt gesproken over:

– de regierol van de gemeente;

– regionale samenwerking;

– civil society;

– inclusief beleid;

– horizontalisering en integraal beleid;

– ondersteunende en activerende begeleiding;

– afstemming Wmo en Wwb (Wet werk en bijstand).

Om deze begrippen meer vorm en inhoud te geven is er in de regeling voor gekozen om de beschrijving van deze begrippen te gebruiken in plaats van de begrippen zelf. De thema’s hangen nauw samen met de verwachting die het kabinet heeft over de werking van de Wmo. Zij zijn zo gekozen dat de experimenten zouden moeten kunnen aantonen of het wetsvoorstel deze verwachting ook waar kan maken. Elk experiment is gericht op de combinatie van een Wmo onderwerp met een of meer van de centrale thema’s.

Twee van de bovenstaande thema’s hebben relatie met andere wetgeving. Een aantal van de experimenten zijn gericht op het verkennen van de mogelijkheden voor gemeenten om ondersteunende en activerende begeleiding te kunnen bieden. Daarbij is het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat gemeenten deze taken in het experiment daadwerkelijk gaan uitvoeren. Zij verkennen slechts de mogelijkheden om in de toekomst deze begeleiding te kunnen gaan bieden. Uiteraard laat de onderhavige regeling de aanspraken op basis van het Besluit zorgaanspraken AWBZ onverlet.

Gemeenten hebben naast de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo, nu al de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (Wwb). Bij de start van de werkzaamheden rondom de implementatie van de Wmo werd snel duidelijk dat gemeenten behoeften hadden om te bezien welke meerwaarde het meer in samenhang zien van beide wetten zou kunnen opleveren. Dit onderwerp leent zich voor een experiment in het kader van de Wmo, daarom is er voor gekozen om het als één van de thema’s aan te merken.

De overdraagbaarheid van de informatie die in de experimenten wordt opgedaan is van groot belang voor de andere gemeenten in Nederland. Door 26 gemeenten en openbare lichamen de kans en de ruimte te geven andere methoden van aanpak, te ontwikkelen kunnen andere gemeenten sneller vernieuwend aan de slag. De Wmo beoogt een andere manier van werken door gemeenten. Gemeenten moeten meer verbanden leggen, meer hun burgers betrekken en de onderwerpen wonen, welzijn en zorg in meer samenhang zien een aanpakken. Deze nieuwe aanpak kan in de experimenten ontwikkeld en uitgeprobeerd worden. Een voorwaarde van de experimenten is daarom ook om een vernieuwende aanpak te hebben, die aansluit bij de doelstellingen van de Wmo.

De experimenten huishoudelijke verzorging zijn eenvoudiger van opzet. Dit is mede ingegeven door de korte looptijd van de projecten en het eenduidige doel van de experimenten. Zonder daadwerkelijk huishoudelijke verzorging te leveren aan mensen die dat nodig hebben, wordt in de experimenten onderzocht of gemeenten in staat zijn ook complexe vormen van huishoudelijke zorg te kunnen organiseren op een zorgvuldige wijze. Evenals het geval is bij de experimenten maatschappelijke ondersteuning worden de aanspraken op huishoudelijke verzorging in het kader van de AWBZ niet aangetast. Van belang is dat in de experimenten met cliëntenorganisaties, zorgaanbieders en andere belanghebbenden tot goede afspraken kan worden gekomen die het vertrouwen hebben van de belangenorganisaties van ouderen, gehandicapten en GGZ-cliënten.

Artikelen 5 en 6

De experimenten en de ambassadeursrol zijn nauw verbonden aan de invoering van de Wmo. Het wetsvoorstel dient nog behandeld te worden in de Staten-Generaal. Indien deze behandeling leidt tot ingrijpende wijzigingen van het wetsvoorstel of zelfs tot afstel van de Wmo, zal bezien moeten worden in hoeverre voortzetting van de experimenten nog opportuun is. Het is zeer wel mogelijk dat gemeenten besluiten de experimenten niet te continueren; in dat geval zullen zij dat wel kenbaar dienen te maken. Het is ook niet uitgesloten dat van rijkswege geconcludeerd wordt dat de uitkomsten van de kamerbehandeling zich verzetten tegen het voltooien van de experimenten. In beide gevallen zal dat op basis van artikel 4:48, respectievelijk 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgen kunnen hebben voor de te verstrekken uitkering.

Artikel 7

De gemeenten moeten regelmatig rapporteren over de voortgang en de resultaten van hun experimenten. Op deze wijze kunnen de andere gemeenten de opbrengsten van de experimenten benutten voor hun eigen voorbereidingen op de invoering van de Wmo. Bovendien zal ook de Tweede Kamer geïnformeerd dienen te worden over de experimenten.

Artikel 9

In navolging van de kabinetsreactie op het rapport ‘Anders gestuurd, beter gestuurd. De specifieke uitkeringen doorgelicht.’ van de stuurgroep Brinkman (Kamerstukken II 2004/2005, 29 800 B, nr. 16) is in artikel 9 gekozen voor de single audit/single information methode van verantwoording van de uitkering. Dit betekent dat gemeenten of openbare lichamen zich via hun jaarrekening verantwoorden over de besteding van uitkering en er geen aparte financiële verantwoording en controle worden gevraagd. Voor de vaststelling van de uitkering wordt in principe uitgegaan van het schriftelijke verslag (artikel 7). Als er aanleiding toe is kan de jaarrekening geraadpleegd worden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C.I.J.M. Ross-van Dorp

Naar boven