Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2005, 167 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2005, 167 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 23 augustus 2005, nummer 2005/42, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);
Besluit:
Hoofdstuk C8/Soedan Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:
Het asielbeleid ten aanzien van Soedan
Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 23 augustus 2005.
Op 13 juni 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Soedan. Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 23 augustus 2005.
Naar aanleiding hiervan is besloten tot een beleidswijziging ten aanzien van niet-Arabische Soedanezen uit het zuiden en ten aanzien van de Nuba-bevolkingsgroepen. Het beleid ten aanzien van niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur blijft ongewijzigd.
Deze beleidswijziging is neergelegd in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 23 augustus 2005.
Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.
Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk van 9 juni 2004 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.
4. Algemene situatie in Soedan
Vanaf 15 oktober 2002 geldt voor het grootste deel van Soedan een staakt-het-vuren tussen beide partijen. Op 9 januari 2005 tekenden de Soedanese regering en de rebellengroepering SPLM/A een alomvattend vredesakkoord. Er heeft een duidelijke afname van de gevechten in het zuiden plaatsgevonden, alhoewel de situatie gespannen blijft omdat de gewapende partijen zich nog niet hebben teruggetrokken. Bovendien staan niet alle milities onder (volledige) controle van de Soedanese regering of SPLM/A.
De veiligheidssituatie in het zuiden kan aanzienlijk veranderen, zowel ten goede als ten slechte, afhankelijk van de mate waarin daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven aan het vredesakkoord tussen de Soedanese regering en de SPLM/A, alsmede van de opstelling van de niet-gebonden zuidelijke milities. Om die reden beschouwt de Minister van Buitenlandse Zaken de meeste zuidelijke gebieden niet als veilig gebied, maar als overgangsgebied. Tot het zuiden van Soedan worden gerekend de deelstaten Noord- en West-Bahr el-Ghazal, Warab, Buheyrat, West- en Oost-Equatoria, Bahr el Jebel, Jonglei, Unity State (Western Upper Nile) en Upper Nile. Alhoewel het vredesakkoord een positief effect heeft gehad op de veiligheidssituatie in het zuiden, is de situatie aldaar nog steeds categoriaal beschermingswaardig.
Niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Zuid-Soedan komen echter niet in aanmerking voor categoriale bescherming, omdat aan deze groep een verblijfsalternatief in het noorden kan worden tegengeworpen, ongeacht of men daar eerder heeft verbleven. Uit het algemeen ambtsbericht van 13 juni 2005 blijkt immers dat de positie van Zuid-Soedanezen in het noorden is verbeterd.
Hoewel in het algemeen bekend is dat de veiligheidsdienst geïnfiltreerd is in de ontheemdenkampen en nieuwkomers in het noorden van Soedan scherp in de gaten houdt, worden er evenwel geen standaard-(onderzoeks)maatregelen ten aanzien van deze groep genomen.
Voor niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Zuid-Soedan behoeft daarom niet langer te worden vastgehouden aan de eis van direct voorafgaand probleemloos verblijf gedurende langere tijd, zodat ook een verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen zonder dat sprake is geweest van probleemloos verblijf in het noorden gedurende langere tijd.
Het noorden van Soedan – met uitzondering van de deelstaten Noord-, West- en Zuid-Darfur, West- en Zuid-Kordofan, Kassala State en Blue Nile – is al langere tijd relatief veilig en stabiel. Het ambtsbericht geeft geen aanleiding tot de conclusie dat er in het relatief veilige Noord-Soedan sprake is van een, naar plaatselijke maatstaven gemeten, categoriale humanitaire noodsituatie voor ontheemden. De relatief veilige gebieden in het noorden van Soedan zijn toegankelijk vanuit de gebieden waar het relatief onveilig is.
Het partiële categoriale beschermingsbeleid wordt dan ook beëindigd voor niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Zuid-Soedan die onder het oude beleid in aanmerking kwamen voor een vergunning omdat zij niet gedurende langere tijd probleemloos in het noorden hadden verbleven.
Ten aanzien van de Nuba-bevolkingsgroepen geldt dat steeds meer Nuba, die de afgelopen jaren vanwege de onveiligheid het gebied hadden verlaten en zich in Khartoem hadden gevestigd, terugkeren naar hun oorspronkelijke woonplaats.
Gelet op de verbeterde veiligheidssituatie wordt het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien van de Nuba bevolkingsgroepen eveneens beëindigd.
De situatie in Darfur is onveranderd categoriaal beschermingswaardig. Als gevolg van de voortdurende strijd in Darfur, richt de aandacht van de veiligheidsdiensten in het noorden zich met name op Darfurezen van niet-Arabische afkomst. Het is mogelijk dat deze nieuwkomers problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten ondervinden in de vorm van ruwe ondervragingen en (korte) detenties, waarbij mishandeling niet kan worden uitgesloten. Wanneer er echter sprake is van verblijf voor langere tijd in het noorden zonder dat ernstige problemen zijn ondervonden, dan blijkt daaruit dat de veiligheidsdiensten geen of niet langer verdenkingen koesteren.
De algemene situatie in Soedan geeft aanleiding voor het handhaven van het categoriaal beschermingsgebied voor Darfurezen van niet-Arabische afkomst, tenzij betrokkene direct voorafgaande aan zijn vertrek uit Soedan gedurende langere tijd probleemloos in het noorden van Soedan heeft verbleven.
Voor het beleid van categoriale bescherming wordt verwezen naar 8.1.
5. Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen
5.1 Politieke en religieuze opposanten
Personen die zich sterk profileren op politiek of religieus gebied, kunnen rekenen op negatieve bejegening door de veiligheidsdiensten. Dit geldt ook wanneer zij vanuit het buitenland terugkeren naar Soedan. Voorbeelden van sterke politieke of religieuze profilering zijn het deelnemen aan demonstraties en oppositionele bijeenkomsten of het zich kritisch (in woord en geschrift) uitlaten over regeringsbeleid. De negatieve bejegening door de veiligheidsdiensten kan variëren van intimidatie, het beperken van de bewegingsvrijheid tot arrestatie en (meerdere) detenties, waarbij marteling en mishandeling niet zijn uitgesloten. Het kan hierbij onder meer gaan om (prominente) intellectuelen, studentenleiders, journalisten, advocaten, mensenrechtenactivisten, activisten van oppositionele of niet-geregistreerde partijen, activisten van vakbonden, activisten van verzetsbewegingen, politieke tegenstanders uit het buitenland en niet-moslims.
Gelet op het vorenstaande kan een persoon die zich sterk profileert op politiek of religieus terrein in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet. De amnestieregeling, zoals vermeld in het ambtsbericht van 3 februari 2004, zorgt niet voor een uitzondering op deze conclusie.
Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 contact te worden opgenomen met de unit 1F.
5.2 Niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur
In Darfur wordt door de autoriteiten hard opgetreden tegen personen verdacht van banden met de rebellen. Met name niet-Arabische bevolkingsgroepen kunnen hiermee te maken krijgen. Het is mogelijk dat zij slachtoffer worden van willekeurige arrestaties, detenties, martelingen en mishandelingen. Ook bij terugkeer vanuit het buitenland naar Soedan kan niet worden uitgesloten dat zij te maken krijgen met negatieve bejegening door de Soedanese veiligheidsdiensten.
Gelet op het vorenstaande komt een persoon die behoort tot een niet-Arabische bevolkingsgroep uit Darfur al snel in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet.
De vluchtelingrechtelijke vervolging dient op de normale wijze aannemelijk te worden gemaakt, waarbij de vrees voor vervolging te herleiden dient te zijn tot één van de gronden van het Verdrag. De activiteiten van de betrokkene die leiden tot de conclusie dat er sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging dan wel dat er sprake is van een behandeling strijdig met artikel 3 EVRM kunnen zowel hebben plaatsgevonden in Darfur als elders in Soedan.
Van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM is al snel sprake indien de betrokkene direct voorafgaande aan zijn vertrek uit Soedan te maken heeft gekregen met ruwe ondervragingen, detentie en/of mishandeling door de Soedanese autoriteiten.
Uiteraard gelden de gebruikelijke contra-indicaties als gevaar voor de openbare orde.
Indien geen vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vreemdelingenwet, wordt verleend, is het vermelde in 8.1 van toepassing.
N.B.: Tot Darfur worden gerekend de deelstaten Noord-, West- en Zuid-Darfur.
Er zijn geen aanwijzingen dat het enkel individueel belijden van andere religies dan de islam tot ernstige problemen leidt met de Soedanese autoriteiten. Dit is dan ook onvoldoende reden om tot statusverlening over te gaan.
Indien een individu zich echter in regeringsgebieden publiekelijk sterk als niet-moslim profileert, kunnen wel problemen ontstaan en kan detentie volgen. Voorbeelden van een dergelijk sterke profilering zijn het zich kritisch (in woord en geschrift) uitlaten over de islam en het openlijk bekeren van moslims. Dit kan reden zijn om tot statusverlening over te gaan. Hierbij wordt verwezen naar 5.1.
Afvalligen van de islam kunnen te maken krijgen met intensieve verhoren, intimidatie en foltering door de autoriteiten. Voor afvalligheid van de islam kan de doodstraf worden opgelegd.
Gelet hierop kan een afvallige van de islam in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet.
Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3. is van toepassing.
Genitale verminking komt in het noorden nog steeds op grote schaal voor. Ook in het oosten en westen vindt genitale verminking plaats. In het zuiden wordt over het algemeen geen genitale verminking gepraktiseerd, alhoewel het voorkomt dat in het noorden woonachtige Zuid-Soedanezen alsmede Afrikaanse gemeenschappen uit de Southern Blue Nile en Nuba zich aan de tradities in het noorden aanpassen. Genitale verminking vindt plaats in de kindertijd, meestal in de leeftijd tussen 4 en 10 jaar. De Soedanese regering is tegen vrouwenbesnijdenis en uit dat ook vaker in het openbaar. Er bestaat een gezondheidswet tegen genitale verminking. Echter, de Soedanese autoriteiten zien in de praktijk nauwelijks toe op naleving van deze wet. Er kan dan ook niet op voorhand worden uitgegaan van de mogelijkheid om bescherming van de autoriteiten in te roepen. Indien het individuele relaas daartoe aanleiding geeft, kan echter worden tegengeworpen dat betrokkene de bescherming van de autoriteiten kan inroepen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de autoriteiten in het specifieke geval maatregelen hebben getroffen of tot vervolging zijn overgegaan.
Er kan geen vlucht- of vestigingsalternatief worden tegengeworpen ten aanzien van Soedan. Hiertoe wordt verwezen naar 6.4. Dit geldt ook indien de vrees voor vervolging dan wel het risico van een onmenselijke behandeling niet afkomstig is van de autoriteiten. Indien echter op grond van de individuele verklaringen van betrokkene blijkt dat zij zich elders staande heeft kunnen houden onder naar plaatselijke maatstaven gemeten normale omstandigheden, kan van betrokkene worden verlangd dat zij hier naar toe terugkeert.
Hoger opgeleide vrouwen afkomstig uit een grote(re) stad zullen hun dochters veelal niet laten besnijden. Zij krijgen daar doorgaans geen problemen mee vanuit hun sociale omgeving. Onder hoger opgeleide vrouwen moet gedacht worden aan vrouwen met een universitaire of hogere beroepsopleiding. Volgens het ambtsbericht van 3 februari 2004 hebben laaggeschoolde vrouwen op het platteland evenwel weinig keus. Het enkele feit dat betrokkene een hoger opgeleide moeder is, betekent niet dat er op voorhand geen sprake meer kan zijn van een reëel risico in de zin van artikel 3 EVRM. Indien op grond van de verklaringen van betrokkene aannemelijk is dat er sprake is van sociale druk, kan dit leiden tot de conclusie dat er sprake is van een reëel risico dat (de dochter van) betrokkene wordt besneden.
Indien een Soedanees meisje nog niet is besneden en dit in Soedan niet kan ontlopen, kan bij terugkeer naar Soedan sprake zijn van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes, die bij terugkeer naar Soedan bedreigd worden met genitale verminking. In dergelijke gevallen kan op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet, een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd worden verleend. De ouder die genitale verminking van zijn dochter vreest, kan eveneens in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet. Voor het beoordelingskader en vragen voor het nader gehoor wordt verwezen naar C1/4.3.3.3.
5.6 Dienstplichtigen en deserteurs
Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/4.2.12 is van toepassing.
In Soedan wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds onttrekking aan de dienstplicht en anderzijds desertie. Van onttrekking is sprake indien iemand probeert onder een oproep voor de nationale dienstplicht uit te komen en niet op de basistraining verschijnt. Van desertie kan eerst sprake zijn indien iemand is gerekruteerd en is begonnen aan de dienstplicht, met inbegrip van de basistraining. Op dienstplichtigen en deserteurs is het militaire strafrecht van toepassing.
Onttrekking aan de dienstplicht kan met een geldboete en/of met een gevangenisstraf van twee tot drie jaar worden bestraft. Deze bestraffing is niet als onevenredig zwaar aan te merken. Daarnaast is het niet aannemelijk dat er sprake is van discriminatoire bestraffing. Voor gewetensbezwaarden bestaat geen mogelijkheid om ter vervanging van de dienstplicht een niet-militaire dienstplicht te vervullen.
Gelet op het vorenstaande is een beroep op onttrekking aan de dienstplicht in beginsel niet voldoende om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet, tenzij de betrokkene wegens ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren tot zijn onttrekking komt. Het is aan de betrokkene om dit aannemelijk te maken.
Desertie kan met maximaal de doodstraf worden bestraft. Aannemelijk is dat een deserteur aan het front de doodstraf opgelegd kan krijgen. Een deserteur in het relatief veilige noorden van Soedan zal eerder een gevangenisstraf opgelegd krijgen. Welke straffen in de praktijk worden opgelegd en of de doodstraf ten uitvoer is gebracht, is niet bekend. Niet kan worden uitgesloten dat deserteurs discriminatoir worden bestraft, worden mishandeld en/of worden geëxecuteerd. Het is aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat er sprake is van een discriminatoire bestraffing. In het geval mishandeling, executie of de doodstraf niet kan worden uitgesloten, dient de bestraffing wegens desertie als onevenredig zwaar te worden aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande kan een persoon die een beroep doet op desertie in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet.
5.7 Soedanese asielzoekers uit Egypte
Het is bekend dat veel Soedanezen inreizen via Egypte. De Egyptische autoriteiten maken geen onderscheid tussen Noord- en Zuid-Soedanezen. Zie ook het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake de positie van Soedanezen in Egypte van 21 december 2001 (kenmerk DPC/AM-736359).
Indien de betrokkene in het bezit is van een geldige verblijfsstatus voor Egypte (een 'Refugee Registration Card' met een geldige verblijfsvergunning of een 'residence permit') en van een geldig Soedanees paspoort of een ander erkend reisdocument en deze documenten heeft overgelegd gedurende de asielprocedure, wordt in beginsel artikel 31, tweede lid, aanhef en onder i, Vreemdelingenwet toegepast en wordt geen verblijfsvergunning verleend. Het is niet noodzakelijk dat uit een schriftelijk bericht moet blijken dat Egypte de betrokkene toegang zal geven. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat uit voornoemd ambtsbericht van 21 december 2001 in voldoende mate blijkt dat de betrokkene weer tot Egypte zal worden toegelaten indien hij in het bezit is van geldige verblijfstitel voor dat land en een geldig Soedanees paspoort of een ander erkend reisdocument.
Indien de betrokkene behoort tot de categorie die voor categoriale bescherming in aanmerking komt (zie onder 8.1) en in het bezit is van een geldige verblijfsstatus voor Egypte (een ‘Refugee Registration Card’ met een geldige verblijfsvergunning of een ‘residence permit’), dan wel in het bezit is van een geldig Soedanees paspoort, en daarbij aantoonbaar in Egypte heeft gewoond, wordt in beginsel artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, Vreemdelingenwet toegepast. Het is niet noodzakelijk dat uit een schriftelijk bericht moet blijken dat Egypte de betrokkene toegang zal geven. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat uit voornoemd ambtsbericht van 21 december 2001 in voldoende mate blijkt dat de betrokkene weer tot Egypte zal worden toegelaten indien hij in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning voor dat land. Daarnaast blijkt in voldoende mate uit het ambtsbericht dat wedertoelating weinig problemen zal opleveren bij Soedanezen met een geldig Soedanees paspoort die aantoonbaar in Egypte hebben gewoond, ook als zij geen verblijfsvergunning en inreisvisum hebben.
In deze paragraaf wordt ingegaan op meer algemene omstandigheden die van belang (kunnen) zijn bij de beoordeling of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Ten aanzien van asielzoekers uit Soedan is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vreemdelingenwet.
Soedan wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.
6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf
Soedan wordt niet beschouwd als een veilig derde land.
6.4 Vlucht- en/of vestigingsalternatief
Ten aanzien van Soedan wordt geen binnenlands vlucht- en/of vestigingsalternatief tegengeworpen. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat dit niet geldt voor het verblijfsalternatief, dat conform de onder 8.1 beschreven wijze kan worden tegengeworpen.
Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Soedan geen bijzonderheden.
6.6 Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen
Ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit Soedan kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.
Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.
6.8 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag
Het gestelde in C1/513.3 is van toepassing. Ten aanzien van de volgende groepen zou sprake kunnen zijn van artikel 1F-gedragingen: hoge (deelstaat)regeringsfunctionarissen, leden van veiligheidsdiensten, politiefunctionarissen, (para)militairen, leden van Arabische milities, leden van verzetsbewegingen (bijvoorbeeld SPLM/A-strijders) en kindsoldaten.
Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 contact te worden opgenomen met de unit 1F.
In beginsel kunnen personen uit Soedan vrij het land in- en uitreizen. Het komt evenwel voor dat de Soedanese regering de uitreis weigert aan politieke tegenstanders.
Het gestelde in C3/10 tot en met C3/16 is van toepassing. Het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde feiten dient te worden opgestart bij het Gemeenschappelijk Centrum Kennis, Advies en Ontwikkeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Dit is ook van toepassing indien het onderzoek wordt verricht door derden, zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Een uitzondering hierop vormt het leeftijdsonderzoek in het kader van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Zie C5/24.
Het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van de Nuba-bevolkingsgroepen zal gelet op de verbeterde veiligheidssituatie worden beëindigd.
Ten aanzien van de zuidelijke niet-Arabische bevolkingsgroepen, die onder het oude beleid in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning omdat er geen sprake was van probleemverblijf in het noorden gedurende langere tijd, geldt eveneens dat zij niet langer in aanmerking komen voor categoriaal beschermingsbeleid. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen hierboven onder 4 is opgenomen.
Asielzoekers uit Soedan komen behoudens de in deel C1 genoemde contra-indicaties in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet (zie C1/4.5), indien de betrokkene behoort tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit de deelstaten Noord-, West- en Zuid-Darfur, tenzij de betrokkene direct voorafgaande aan zijn vertrek uit Soedan gedurende langere tijd probleemloos in het noorden van Soedan heeft verbleven.
Met gedurende langere tijd wordt een periode van ten minste zes maanden bedoeld. Met probleemloos wordt gedoeld op de situatie dat er geen aanleiding bestaat de betrokkene in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vreemdelingenwet.
Ten aanzien van asielzoekers uit Soedan is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vreemdelingenwet.
8.3 Terug- en overnameovereenkomsten
Met Soedan is geen overeenkomst gesloten met betrekking tot de terugname van eigen onderdanen.
8.4 Praktische aspecten terugkeer
Naar Soedan is terugkeer praktisch mogelijk.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.
Den Haag, 23 augustus 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.
Het hoofdstuk “Het asielbeleid ten aanzien van Soedan” is gewijzigd naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 juni 2005.
In dit WBV zijn de beleidsconsequenties neergelegd die zijn verbonden aan dit ambtsbericht. Het beleid is onveranderd voor niet-Arabische bevolkingsgroepen uit de deelstaten Noord-, West- en Zuid-Darfur, die niet direct voorafgaande aan het vertrek uit Soedan gedurende langere tijd probleemloos in het noorden van Soedan hebben verbleven.
Voor het overige is het partiële categoriale beschermingsbeleid beëindigd.
Niet-Arabische Soedanezen uit het zuiden komen onder het huidige beleid in aanmerking voor categoriaal beschermingsbeleid, tenzij er sprake is van langdurig probleemloos verblijf in het noorden. Op grond van het nieuwe ambtsbericht kan in algemene zin een verblijfsalternatief worden aangenomen, omdat er sprake is van een verbeterde veiligheidssituatie voor deze bevolkingsgroep in het noorden.
Het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van de Nuba-bevolkingsgroepen kan worden beëindigd gelet op de verbeterde veiligheidssituatie in het Nuba-gebergte.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
namens deze:
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-167-p11-SC71339.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.