Beleidsregeling criteria regionale arrangementen en verlenging Toetsingskader Plan van Scholen

Beleidsregeling houdende criteria regionale arrangementen voor de schooljaren 2005–2006 en 2006–2007, verlenging van het Toetsingskader Plan van Scholen 2005–2007 voor de periode 2007–2009, alsmede houdende criteria en procedures voor het verkrijgen van toestemming voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs per 1 augustus 2006.

6 augustus 2005

Nr. VO/B&B-2005/27924

Hoofdstuk I. Criteria regionale arrangementen schooljaren 2005–2006 en 2006–2007

Inleiding

Om het onderwijsaanbod in het vmbo beter af te stemmen op de veranderende vraag van leerlingen, ouders, vervolgonderwijs en het beroepenveld in de regio kunnen scholen voor vbo, scholengemeenschappen met tenminste vbo of een AOC sinds schooljaar 2002–2003 samenwerken in een regionaal arrangement. De regionale arrangementen nemen jaarlijks in aantal toe. Dat is een goede ontwikkeling aangezien als resultaat daarvan de aantrekkelijkheid van het vmbo en daarmee het fundament van de beroepskolom vmbo-mbo-hbo wordt vergroot.

In mei 2005 heeft de Tweede Kamer de uitwerkingsnotitie ‘grotere planningsvrijheid voortgezet onderwijs’ besproken. Bij die gelegenheid heeft de Kamer ingestemd met de beleidsmatige hoofdlijnen van nieuwe wetgeving op het gebied van de voorzieningenplanning vo. Onderdeel van de nieuwe wetgeving zal zijn het systeem van regionale samenwerking waarvan de regionale arrangementen de voorloper zijn. De nieuwe wetgeving zal naar verwachting in 2006 in het Staatsblad worden geplaatst. Vervolgens is er een overgangsperiode voorzien ter voorbereiding op de nieuwe systematiek van regionale samenwerking.

Scholen voor vmbo worden daarom de komende twee schooljaren verder gestimuleerd om regionale arrangementen aan te gaan. Provincies behouden hun rol van aanjager/begeleider. Deze beleidsregel bevat dezelfde criteria voor regionale arrangementen zoals die golden voor de schooljaren 2003–2004 en 2004–2005 (conform de beleidsregel van 28 augustus 2003 met kenmerk VO/B&B-2003/25043) onder de volgende twee toevoegingen.

1. Aan het aantoonbaar overleg met omliggende ROC’s, AOC’s en het regionale bedrijfsleven is bij criterium nr.2 toegevoegd het overleg met de provincie.

2. Als nieuw criterium nr.3 is toegevoegd het vereiste dat er een regiovisie wordt opgesteld die voorafgaat aan het regionaal arrangement.

Voornoemde toevoegingen zijn ingegeven door het voorstel in de uitwerkingsnotitie grotere planningsvrijheid vo om de regiovisie een expliciete plaats te geven in de regionale samenwerkingsovereenkomst. In het rapport ‘De regiovisie nader bekeken’ (Kamerstuk 2003–2004, 28504, nr.14, Tweede Kamer) is de regiovisie immers beschreven als een goed instrument om de basis te leggen voor een afgestemd onderwijsaanbod en is de nuttige rol genoemd die de provincie meestal speelt ter ondersteuning van een regionaal arrangement.

Nieuw in deze beleidsregel is tevens een passage over de aanvraag van experimentele vbo-programma’s die géén onderdeel uitmaken van een regionaal arrangement.

Voor het uitwerken van een regionaal arrangement kunnen de samenwerkende partijen bij het ministerie een verzoek doen om een financiële bijdrage in de kosten van het tot stand brengen van het regionale arrangement. De hoogte van die bijdrage kan variëren en hangt onder meer af van de bestuurlijke complexiteit van de regionale situatie. Een desbetreffend verzoek kan separaat worden ingediend bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, directie Voortgezet Onderwijs, afdeling Bestel en Besturing; het adres hiervoor is postbus 16375, 2500 BJ Den Haag.

Criteria voor het verkrijgen van toestemming op grond van een regionaal arrangement

Deze beleidsregel verlengt de mogelijkheid om binnen de wettelijke kaders af te wijken van de reguliere criteria voor de planning van het vmbo-aanbod zoals geregeld in het Toetsingskader voor het Plan van Scholen 2007–2009, het Toetsingskader voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs per 1 augustus 2006 en de beleidsregel voor het mogen aanbieden van intrasectorale programma’s en het verzorgen van vbo-programma’s door een andere vbo-school voor het schooljaar 2005–2006 (zie hoofdstukken II en III).

Een regionaal arrangement kan voorstellen bevatten die een afzonderlijke goedkeuring vereisen op grond van de WVO en de in voetnoot 1 genoemde beleidsregels. CFI beoordeelt dit en als dit het geval is, worden dergelijke voorstellen meegenomen in de hiervoor geldende procedure en het daarbijbehorende tijdpad.

Voor het verkrijgen van toestemming voor het aanpassen van het onderwijsaanbod op basis van een regionaal arrangement gelden de volgende criteria:

1. Het verzoek wordt gedaan door het bevoegd gezag van een school voor vbo en/of mavo, een scholengemeenschap met tenminste vbo en/of mavo of een AOC.

2. Aan het verzoek ligt een samenwerkingsovereenkomst met een looptijd van tenminste vijf jaar ten grondslag tussen scholen met vmbo in de regio1 of in het voedingsgebied2 . De samenwerkingsovereenkomst is gericht op regionale versterking van het vmbo-onderwijsaanbod in relatie tot het vervolgonderwijs, economische en arbeidsmarktontwikkelingen. De aanvrager moet aantonen dat er overleg is gepleegd met de omliggende ROC’s en AOC’s, met de provincie en het regionale bedrijfsleven.

3. Als basis voor het regionaal arrangement is de regiovisie opgesteld waarin in elk geval zijn opgenomen:

a. Omvang en begrenzing van de regio;

b. Gegevens over het aanbod en het gebruik van de onderwijsvoorzieningen;

c. Gegevens over de ruimtelijke, economische en demografische ontwikkelingen;

d. De visie van de betrokkenen;

e. De analyse: kansen en bedreigingen.

4. Als niet alle VO scholen met tenminste vmbo uit de desbetreffende regio of het desbetreffende voedingsgebied deelnemen aan de samenwerkingsovereenkomst dienen de niet deelnemende scholen in te stemmen met het verzoek. Een bezwaar van één van de omliggende scholen zal niet noodzakelijkerwijs tot afwijzing hoeven te leiden, tenzij die school aantoont dat er sprake zal zijn van substantieel leerlingenverlies bij goedkeuring van aanpassing van het onderwijsaanbod op basis van een regionaal arrangement. Substantieel leerlingenverlies betekent meer dan10% verlies voor dezelfde schoolsoort of afdeling. Wanneer het leerlingenverlies ertoe zal leiden dat de school of scholengemeenschap waarvan de desbetreffende schoolsoort of afdeling deel uitmaakt onder de opheffingsnorm zal geraken, zal dit in het algemeen leiden tot het afwijzen van het verzoek. Onder substantieel verlies wordt niet verstaan het mislopen van verwachte toekomstige leerlingengroei. De verplichting van het aannemelijk maken van substantieel leerlingenverlies rust op de bezwaar makende school.

5. Betrokken gemeenten hebben verklaard in te stemmen met eventuele gevolgen voor de huisvesting van een regionaal arrangement.

6. Het verzoek mag gelet op het totale effect van de samenwerkingsovereenkomst niet leiden tot extra uitgaven voor het Rijk.

Wanneer aan deze criteria wordt voldaan, kan worden afgeweken van de in de beleidsregels voor de planning van voorzieningen voor het voortgezet onderwijs opgenomen reguliere beoordelingscriteria (zie hoofdstukken II en III).

De provincies zullen in het proces het regionaal overleg stimuleren en begeleiden en bij het opstellen van regiovisies een coördinerende rol spelen. Het oordeel van de organisaties bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de WVO en het advies van de provincie worden meegewogen bij de besluitvorming over het verzoek.

Experimentele vbo-programma’s

Experimentele vbo-programma’s zoals sport, dienstverlening en veiligheid, transport en logistiek, maar ook de intersectorale programma’s zoals techniekbreed en bouwbreed, maken geen onderdeel uit van een regionaal arrangement. Voor de invoering van dergelijke programma’s dient de betreffende school een afzonderlijke aanvraag in voor toestemming van de minister om van de inrichtingsvoorschriften te mogen afwijken. Inlichtingen over de te volgen procedure voor de invoering van deze programma’s zijn te verkrijgen bij het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (contactpersoon: M. van Os, tel. 030-2856712, e-mail: m.vanos@aps.nl; adres: Zwarte Woud 2, postbus 85475, 3508 AL Utrecht). Bij de beoordeling van de aanvraag is deelname aan een regionaal arrangement een pluspunt. Bedoelde programma’s kunnen pas deel uitmaken van een regionaal arrangement als deze regulier zijn geworden. Dit vereist een wijziging van de WVO en het Inrichtingsbesluit WVO. Naar verwachting zullen over één á twee jaar enkele experimentele programma’s regulier worden gemaakt.

Aanvraagprocedure regionale arrangementen

In afwijking van de data van indiening genoemd in hoofdstukken II en III, kunnen aanvragen voor het verkrijgen van toestemming voor het aanpassen van het onderwijsaanbod op basis van een regionaal arrangement gedurende de gehele periode van 1 augustus 2005 tot en met 1 maart 2007 worden ingediend bij de Centrale Financiën Instellingen, Unit BVO, Postbus 606, 2700 ML in Zoetermeer.

Deze periode geldt zowel voor de aanvragen op grond van een regionaal arrangement die onderdelen bevatten die betrekking hebben op verscheidene beleidsregels als voor de desbetreffende aanvragen die betrekking hebben op slechts één beleidsregel.

Een afschrift van het verzoek dient te worden gezonden aan de provincie(s) waar binnen de scholen die deelnemen aan het regionale arrangement zijn gelegen.

Binnen vijf maanden na de datum van indiening kan de reactie van het ministerie tegemoet worden gezien. Een definitief en compleet verzoek voor goedkeuring op 1 augustus 2006 of op 1 augustus 2007 dient uiterlijk op 1 maart 2006 respectievelijk 1 maart 2007 te zijn ingediend.

Bij het verzoek worden de volgende zaken gevoegd:

– een toelichting waaruit blijkt op welke wijze wordt voldaan aan de gestelde criteria;

– een document dat inzicht verschaft in het gevoerde overleg (met welke partijen is overlegd, wat was de inzet en wat is de uitkomst);

– een beschrijving van de huidige verdeling van het onderwijsaanbod over de deelnemende scholen en de daaraan verbonden vestigingen;

– een beschrijving van de gewenste situatie van de verdeling van het vmbo onderwijsaanbod over de deelnemende scholen en daaraan verbonden vestigingen;

– het provinciale advies;

– de regiovisie;

– de door alle betrokken bevoegde gezagsorganen ondertekende samenwerkingsovereenkomst;

– (indien van toepassing) een schriftelijke verklaring van geen bezwaar van scholen binnen de desbetreffende regio die niet deelnemen aan de samenwerkingsovereenkomst.

Voor een goede besluitvorming en een tijdige afhandeling van het verzoek is het van groot belang dat de bovengenoemde documenten (volledig ingevuld) daadwerkelijk bij het verzoek worden gevoegd.

Voor de inwerkingtreding en geldigheidsduur van dit hoofdstuk verwijs ik u naar hoofdstuk IV van deze beleidsregel.

Hoofdstuk II. Toetsingskader Plan van Scholen 2005–2007 voor de periode 2007–2009

Algemene toelichting

In het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer op 25 mei 2005 is gesproken over de uitwerkingsnotitie ‘grotere planningsvrijheid voortgezet onderwijs’. Bij die gelegenheid heeft de Kamer ingestemd met de beleidsmatige hoofdlijnen van een wetswijziging op het gebied van de voorzieningenplanning vo. De nieuwe wetgeving zal naar verwachting in 2006 in het Staatsblad worden geplaatst. Gelet op dit perspectief ligt het in de rede om de huidige lagere regelgeving zoveel mogelijk in stand te laten. In overeenstemming met de organisaties voor bestuur en management is daarom besloten om het Toetsingskader Plan van Scholen 2005–2007 ongewijzigd te verlengen voor de periode 2007–2009.

A. Opschuiven schooljaren en data

Het toetsingskader Plan van scholen 2005–2007 wordt nu voor de tweede achtereenvolgende keer ongewijzigd verlengd. Door deze verlenging schuiven de in de beleidsregel opgenomen schooljaren en data dan ook met twee jaar op.

Concreet betekent dit het volgende:

– Alle data genoemd onder 3.2. ‘Nieuw voor oud-beleid’ schuiven met twee jaar op;

– Steeds waar gesproken wordt over ‘het Plan van Scholen 2005–2007’ komt dit te luiden: ‘het Plan van Scholen 2007–2009’;

– De indieningsdatum voor aanvragen wordt: vóór 1 januari 2006;

– De datum voor versnelde afwijzing wordt: vóór 1 februari 2006.

B. Actualisering noten

De regelingen waarnaar bij de noten wordt verwezen komen te luiden:

(2) en (9): Regeling VO/BenB/2005/27924, Gele Katern nr. 13 van 27 juli 2005 (Toetsingskader verplaatsing, omzetting, enz. ex artikel 75 WVO);

(3): Regeling VO/BenB/2004/27865 Gele Katern nr. 13 van 28 juli 2004 (Verlenging beleidsregel Criteria en procedures intrasectorale programma’s en het laten verzorgen van onderwijsprogramma vbo door een andere school voor vbo per 1 augustus 2004).

C. Actualisering aanvraagprocedure

De onder 5.1 Algemeen vermelde formulieren van CFI worden vernummerd naar: 55965 1 t/m 3 en 55967.

Deze formulieren en het daarbij behorende statistisch materiaal zijn pas eind september/begin oktober 2005 beschikbaar.

Voor de inwerkingtreding en geldigheidsduur van dit hoofdstuk verwijs ik u naar hoofdstuk IV van deze beleidsregel.

Hoofdstuk III. Criteria en procedures voor het verkrijgen van toestemming voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs per 1 augustus 2006

Algemene toelichting

In het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer op 25 mei 2005 is gesproken over de uitwerkingsnotitie ‘grotere planningsvrijheid voortgezet onderwijs’. Bij die gelegenheid heeft de Kamer ingestemd met de beleidsmatige hoofdlijnen van een wetswijziging op het gebied van de voorzieningenplanning vo. De nieuwe wetgeving zal naar verwachting in 2006 in het Staatsblad worden geplaatst. Gelet op dit perspectief ligt het in de rede om de huidige lagere regelgeving zoveel mogelijk ongewijzigd te laten. De organisaties voor bestuur en management hebben hiermee ingestemd. De enige wijzigingen zijn: De voorwaarden voor een regionaal arrangement die onder 1.3 van deze regeling in overeenstemming zijn gebracht met de criteria in de beleidsregel ‘Regionale arrangementen schooljaren 2005–2006 en 2006–2007’ en de stichtingsnorm voor praktijkonderwijs die, overeenkomstig de wijziging van de WVO met ingang van 6 april 2005 (Stb. 2005,14 +177), in bijlage 1 is opgenomen.

1. Inleiding

1.1. Mogelijkheden ex artikel 75 WVO

De voorzieningenplanning van scholen onderwijsvoorzieningen naar soort van onderwijs, mede gelet op het verlangde onderwijs in het voortgezet onderwijs, is geregeld in de artikelen 64 tot en met 76 (Aanvang der bekostiging) en de artikelen 107 tot en met 112 (Beëindiging der bekostiging) van de wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Centrale doelstelling van de planning is hetgeen in artikel 65, eerste lid, is uiteengezet: ‘te komen tot een evenwichtig geheel van betrokken gebied’.

Deze beleidsregel bevat informatie over de beoordelingscriteria en procedures voor het verkrijgen van toestemming voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging (voor scholengemeenschappen én categoriale scholen) en de licentie leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) per 1 augustus 2006 voor scholen voor voortgezet onderwijs op grond van de artikelen 75 en 75c van de WVO.

In hoofdstuk 2 zijn de beoordelingscriteria opgenomen waaraan een verzoek voor verplaatsing (al dan niet als gevolg van samenvoeging), omzetting, splitsing, nevenvestiging voor scholengemeenschappen én categoriale scholen en de licentie leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) wordt getoetst. Het geheel van deze criteria wordt het toetsingskader ex artikel 75 WVO genoemd.

In hoofdstuk 3 is aangegeven wanneer en op welke wijze verzoeken voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en licentie leerwegondersteunend onderwijs moeten worden ingediend.

Een verzoek moet voor 1 november 2005 worden ingediend. Tevens wordt in dit hoofdstuk de procedure bij de behandeling van de verzoeken kort weergegeven.

In een bijlage zijn de adressen van de organisaties voor bestuur en management en de provincies opgenomen.

1.2. Andere opties voor verandering van het onderwijsaanbod voor scholen voor vmbo

Naast de in hoofdstuk 2 vermelde mogelijkheden ex artikel 75 WVO zijn er voor scholen voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) ook andere opties voor verandering van het onderwijsaanbod. Zo is er de mogelijkheid van het aanbieden van intrasectorale programma’s (ISP’s) en het laten verzorgen van onderdelen van het onderwijsprogramma van het vbo door en onder de verantwoordelijkheid van een andere vbo-school (de zogenaamde Zwolse variant). Beide opties zijn beschreven en toegelicht in een aparte beleidsregel3 .

Aanpassing van het onderwijsaanbod van scholen voor voortgezet onderwijs kan ook plaatsvinden door opheffing en afbouw (artikel 107 t/m 112 van de WVO).

1.3. Regionale arrangementen in het vmbo

In een regionaal arrangement werken scholen voor vbo, scholengemeenschappen met tenminste vbo en/of AOC’s samen om het vmbo-aanbod beter af te stemmen op de vraag van leerlingen, ouders en andere belanghebbenden in de regio (mbo, bedrijfsleven). Hierbij kunnen de deelnemende scholen en instellingen, in afwijking van reguliere criteria, een grotere planningsvrijheid krijgen. De voorwaarden hiervoor zoals die meer expliciet worden beschreven in het Toetsingskader Plan van Scholen 2007–2009 zijn van overeenkomstige toepassing op verzoeken ex artikel 75 WVO (zie hoofdstuk I).

De belangrijkste voorwaarden worden hier weergegeven:

– Er is sprake van een samenwerkingsovereenkomst met een looptijd van ten minste vijf jaar tussen scholen in de regio.

– Als basis voor het regionaal arrangement wordt een regiovisie opgesteld.

– Er moet sprake zijn van consensus in de regio (het voedingsgebied van de betreffende scholen); scholen die niet meedoen moeten in ieder geval een verklaring van geen bezwaar afgeven of – bij ontbreken van een reactie – daartoe in de gelegenheid zijn gesteld. Overigens zal in de lijn met de overige bepalingen in het toetsingskader een bezwaar van één van de omliggende scholen niet noodzakelijkerwijs tot afwijzing hoeven te leiden, tenzij die school aantoont dat er sprake is van substantieel leerlingenverlies4 bij goedkeuring op basis van het regionale arrangement.

– Er moet blijken dat overleg is gepleegd met het mbo, de provincie en het regionale bedrijfsleven en dat is gekeken naar de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Betrokken gemeenten moeten verklaren in te stemmen met eventuele gevolgen voor de huisvesting van een regionaal arrangement.

– Een verzoek mag – gelet op het totale effect van de samenwerkingsovereenkomst – niet leiden tot extra kosten voor het Rijk.

2. Toetsingskader verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs

2.1. Inleiding

Voor verandering van het onderwijsaanbod van één of meer bestaande onderwijsvoorzieningen is de goedkeuring van de minister nodig. In dit hoofdstuk zijn de beoordelingscriteria voor het verkrijgen van toestemming voor verplaatsing van het onderwijsaanbod (al dan niet als gevolg van samenvoeging), omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs vermeld. De grondslagen voor deze beleidsregel zijn opgenomen in de artikelen 75 en 75c van de WVO.

2.2. Algemene beoordelingscriteria

Evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen

Centrale doelstelling van de planning van onderwijsvoorzieningen is hetgeen in artikel 65, eerste lid, van de WVO is uiteengezet: ‘te komen tot een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen naar soort van onderwijs, mede gelet op het verlangde onderwijs in het betrokken gebied’. De verzoeken worden in dit kader beoordeeld. Hierbij speelt het effect op omliggende scholen een belangrijke rol.

Openbaar onderwijs

De provincie beoordeelt of ‘voldoende zal zijn voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs in een genoegzaam aantal scholen’ (artikel 75, derde lid, van de WVO). De provincie toetst onder andere een verzoek tot omzetting of verplaatsing van een openbare school op dit onderdeel. De provincie heeft de mogelijkheid het schoolbestuur van een openbare school op te dragen het verzoek in te trekken. Schoolbesturen van openbare scholen die overwegen een verzoek voor omzetting of verplaatsing in te dienen, wordt geadviseerd hierover in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met de provincie.

Substantieel leerlingenverlies

Een criterium voor het verkrijgen van toestemming voor verandering van het onderwijsaanbod door verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en dubbelaanbod (zie paragraaf 2.6.5.) is dat de aangevraagde verandering niet mag leiden tot substantieel leerlingenverlies op de omliggende scholen.

Substantieel leerlingenverlies betekent meer dan 10% verlies aan leerlingen voor dezelfde schoolsoort of afdeling. Wanneer het leerlingenverlies er toe zal leiden dat de school of scholengemeenschap waarvan de desbetreffende schoolsoort of afdeling deel uitmaakt onder de opheffingsnorm zal geraken, zal dit in het algemeen leiden tot het afwijzen van een verzoek.

Onder substantieel verlies wordt niet verstaan het mislopen van verwachte toekomstige leerlingengroei.

De verplichting van het aannemelijk maken van substantieel leerlingenverlies rust op de desbetreffende omliggende scholen.

2.3. Verplaatsing

2.3.1. Verplaatsing met meldingsplicht

Het staat het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap vrij de hoofd- en nevenvestiging te verplaatsen over een afstand van niet meer dan 3 kilometer (gemeten over de weg). Voorbeeld van zo'n verplaatsing is het betrekken van een ander schoolgebouw (bijvoorbeeld nieuwbouw). Een bovenbedoelde verplaatsing wordt geacht te zijn goedgekeurd als deze vóór 1 april 2006 schriftelijk is gemeld aan de Centrale financiën instellingen, BVO, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

De bovenomschreven vrijwillige verplaatsing van een nevenvestiging kan niet leiden tot extra bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak.

2.3.2. Verplaatsing waarvoor goedkeuring van de minister nodig is

Voor het verplaatsen van een school is goedkeuring van de minister nodig als het gaat om:

a. verplaatsing over een afstand van meer dan 3 kilometer (gemeten over de weg) van de hoofd- of nevenvestiging;

b. samenvoeging van scholen.

De beoordelingscriteria voor de desbetreffende verplaatsingen zijn:

1. Bij het verplaatsen van een school moet er een substantiële relatie bestaan tussen de wervingsgebieden van de oude en nieuwe plaats van vestiging. Zoals onder het kopje 2.2 ten aanzien van het begrip substantieel leerlingenverlies werd gemeld, is het eveneens wenselijk om het begrip substantiële relatie in wervingsgebieden te definiëren. Er is sprake van substantiële relatie in wervingsgebieden als de overlap in de desbetreffende postcodegebieden minimaal 30%bedraagt. De overlap wordt berekend op basis van de leerlingenbestanden per (volledig) postcodegebied van de oude en de nieuwe plaatsnaam.

2. Bij verplaatsing in het geval van samenvoeging moet er een substantiële relatie aanwezig zijn tussen de wervingsgebieden van de bij de samenvoeging betrokken scholen.

3. Bij het beoordelen van de verzoeken voor verplaatsing speelt ook het toekomstperspectief van de overige scholen binnen de regio nadrukkelijk een rol. Op scholen van dezelfde soort in de omgeving die niet onder hetzelfde bestuur vallen als de school die de verplaatsing verzoekt, mag als gevolg van de verplaatsing geen substantieel verlies van leerlingen optreden.

4. Bij verplaatsing moet de daarbij gevormde school op middellange (2012) en lange termijn (2017) worden bezocht door een aantal leerlingen dat in ieder geval niet lager is dan de vigerende opheffingsnorm voor5 de desbetreffende school.

2.3.3. Verplaatsing van scholen voor praktijkonderwijs

Op het verplaatsen van scholen voor praktijkonderwijs zijn de in paragraaf 2.3.1 genoemde criteria en de punten 3 en 4 van paragraaf 2.3.2. van toepassing. Daarnaast moeten er adviezen worden ingewonnen bij de besturen van scholen die deelnemen in de betrokken samenwerkingsverbanden.

2.3.4. Samenvoeging van een school voor mavo met een Agrarisch Onderwijscentrum (AOC)

De wetgeving maakt een samenvoeging van een AOC met een categoriale school voor mavo mogelijk (zie artikel 2.6 van de WEB). De in de paragraaf 2.3.2 vermelde criteria zijn hierop van toepassing, met uitzondering van het criterium over de substantiële relatie in wervingsgebieden. In verband met de geografische spreiding van de AOC's is dit criterium genuanceerd. Er moet bij een desbetreffende samenvoeging een substantiële relatie in wervingsgebieden bestaan tussen de categoriale school voor mavo met minimaal één van de vbo-groen vestigingen van het AOC.

2.3.5. Samenvoeging van een school voor mavo of vbo met een Regionaal Opleidingscentrum (ROC)

Samenvoeging van een reeds bestaande scholengemeenschap ROC-VO (zie eveneens artikel 2.6 van de WEB) met een categoriale school voor mavo of vbo is mogelijk. Hierop zijn de in de paragraaf 2.3.2 vermelde criteria van toepassing, met dien verstande dat er een substantiële relatie moet zijn tussen de VO-component van een ROC-VO en de school voor mavo of vbo die daarmee wordt samengevoegd.

2.3.6. Dislocaties

Dislocaties zijn tijdelijk van aard en per definitie bedoeld voor het oplossen van huisvestingsnood. Er is dan ook een verklaring nodig van de betrokken gemeente dat de beoogde dislocatie bijdraagt aan het oplossen van een huisvestingsprobleem. Als uitgangspunt geldt dat dislocaties zo dicht mogelijk bij de hoofdvestiging moeten liggen. Voor het vormen van een dislocatie die op meer dan 3 kilometer afstand (over de weg gemeten) ligt van de hoofdvestiging, is de goedkeuring van de minister nodig.

Een locatie met de status ‘nevenvestiging’ kan ten behoeve van dezelfde school niet tevens als dislocatie worden aangemerkt.

Het onderwijsaanbod op de dislocatie mag niet anders zijn dan het toegestane onderwijs op de hoofdvestiging waaraan de dislocatie is toegerekend.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in dislocaties die zijn gelegen op meer dan 3 kilometer van de hoofdvestiging of nevenvestiging met spreidingsnoodzaak in principe het huisvesten van (instroom van) eerstejaars leerlingen niet kan worden toegestaan; dit in het kader van het evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen als bedoeld in artikel 65 van de WVO.

Bij verzoeken voor het vormen van een dislocatie die op meer dan 3 kilometer afstand ligt van de hoofdvestiging worden dezelfde criteria gehanteerd als beschreven in paragraaf 2.6.5 (Dubbelaanbod).

2.4. Omzetting (verandering van de richting)

Er is in deze beleidsregel sprake van omzetting als de richting (denominatie) van een school verandert. Het gaat hierbij om verandering van openbaar onderwijs in bijzonder onderwijs of omgekeerd, verandering van richting binnen het bijzonder onderwijs (‘kleurverschieten’) en uitbreiding van de richting. Een omzetting kan gepaard gaan met een institutionele samenvoeging van scholen.

De beoordelingscriteria voor omzetting zijn:

1. De school moet na omzetting tenminste voldoen aan de in de artikelen 107 en 108 van de WVO vermelde opheffingsnorm. De berekening van het leerlingenpotentieel dient te geschieden door middel van een schoolprognose voor de middellange en lange termijn.

2. Bij het beoordelen van de verzoeken speelt ook het toekomstperspectief van de overige scholen binnen de regio nadrukkelijk een rol. Op scholen van dezelfde soort in de omgeving die niet onder hetzelfde bestuur vallen als de school die de omzetting aanvraagt, mag geen substantieel verlies van leerlingen optreden.

3. Er moet voldoende zijn voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs in een genoegzaam aantal scholen. Bij de beoordeling van een verzoek waarbij openbaar onderwijs is betrokken, heeft de provincie een bestuurlijke rol. Zie hiervoor artikel 75, derde lid, van de WVO.

2.5. Splitsing

Er kunnen twee typen splitsingen worden onderscheiden:

a. een afdeling, school of scholengemeenschap wordt gesplitst waardoor er een tweede identieke afdeling, school of scholengemeenschap ontstaat (celdeling);

b. een afdeling of school wordt ontkoppeld van een school of scholengemeenschap (ontkoppeling).

2.5.1. Splitsing in de zin van ‘celdeling’

Voor uitbreiding van het aantal onderwijsvoorzieningen is in principe de procedure Plan van Scholen (artikelen 64 tot en met 74 van de WVO) de geëigende weg. Dit laat echter onverlet de mogelijkheid om op grond van artikel 75, tweede lid, van de WVO een splitsing in de zin van celdeling te realiseren. Een dergelijke splitsing is slechts een alternatief indien sprake is van uitbreiding met een voorziening waarbij:

– de aangevraagde voorziening aan de stichtingsnorm conform artikel 69, eerste lid, van de WVO voldoet.

– artikel 69, derde lid, van de WVO6 stichting via het Plan van Scholen verhindert, waarbij het juist de school of één van de scholen als bedoeld in artikel 69, derde lid, van de WVO is die uitbreiding met een voorziening wenst.

Met andere woorden: een school of afdeling heeft zoveel leerlingen dat splitsing wordt gewenst en verdeling van de leerlingen binnen het wervingsgebied over twee scholen of afdelingen plaats zal vinden.

De beoordelingscriteria om tot goedkeuring over te kunnen gaan:

1. De te splitsen school of afdeling moet ook op lange termijn minimaal tweemaal het aantal leerlingen van de desbetreffende stichtingsnorm tellen. Hierbij wordt een schoolprognose en niet een planprocedurele prognose gehanteerd.

2. De te splitsen school / afdeling en de afgesplitste school / afdeling moeten ook op lange termijn blijven voldoen aan de stichtingsnorm.

3. Omliggende scholen mogen door de splitsing – ook op lange termijn – niet onder de stichtingsnorm komen.

4. Bij het beoordelen van de verzoeken speelt ook het toekomstperspectief van de overige scholen binnen de regio nadrukkelijk een rol. Op scholen van dezelfde soort in de omgeving die niet onder hetzelfde bestuur vallen als de school die de splitsing aanvraagt, mag geen substantieel verlies van leerlingen optreden.

5. De splitsing moet voor het overige voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in het toetsingskader voor het Plan van Scholen 2007–2009 (zie hoofdstuk II).

2.5.2. Splitsing in de zin van ‘ontkoppeling’

Het gaat hier om de mogelijkheid om een afdeling of school af te splits en (te ontkoppelen) van een school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs. Hiervoor geldt in principe het toetsingskader zoals bij verplaatsing en nevenvestiging is uiteengezet.

2.5.3. Splitsing in het praktijkonderwijs

Een verzoek voor splitsing van een school of afdeling voor praktijkonderwijs dient te voldoen aan de in de paragrafen 2.5.1 en 2.5.2 genoemde criteria. Daarnaast moeten er adviezen worden ingewonnen bij de besturen van scholen die deelnemen in de betrokken samenwerkingsverbanden.

Zie voetnoot 6 wat betreft de stichtingsnormen voor het praktijkonderwijs.

2.5.4. Bijlage bij het verzoek tot splitsing

Bij een verzoek voor splitsing moet de school prognoses leveren die inzicht geven in:

– De huidige en toekomstige (lange termijn) omvang van de te splitsen school of afdeling.

– De toekomstige omvang (lange termijn) van de afgesplitste ‘nieuwe’ school of afdeling in de na splitsing ontstane situatie.

– De toekomstige omvang (lange termijn) van de afgesplitste ‘oude’ school of afdeling in de na splitsing ontstane situatie.

2.6. Nevenvestiging

2.6.1. Inleiding

Een school of scholengemeenschap is gevestigd op één hoofdlocatie, de hoofdvestiging. Daarnaast kunnen aan een school of scholengemeenschap één of meer andere permanente locaties zijn verbonden: nevenvestigingen. Elke andere locatie wordt beschouwd als een dislocatie. Dislocaties hebben per definitie een tijdelijk karakter omdat deze in stand worden gehouden op grond van huisvestingsnood en overgangssituaties (bijvoorbeeld afbouw bij verplaatsing veelal in verband met samenvoeging). Meer informatie over dislocaties is te vinden in de paragraaf 2.3.6 (Dislocaties).

Artikel 75, vijfde lid, van de WVO voorziet in de mogelijkheid op grond van bijzondere omstandigheden en onder door de minister te stellen voorwaarden, nevenvestigingen in aanmerking te brengen voor bekostiging. De vergoeding voor het in de desbetreffende nevenvestiging verzorgde onderwijs wordt verstrekt in de totale vergoeding van de school of scholengemeenschap.

Een nevenvestiging kan ontstaan doordat, als gevolg van de samenvoeging per 1 augustus 2006, de hoofdvestiging van een voorheen zelfstandige school voor voortgezet onderwijs als extra vestigingspunt van die scholengemeenschap in stand wordt gehouden (paragraaf 2.6.2). Daarnaast kan een nevenvestiging worden gevormd door een school of een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs (paragraaf 2.6.3).

2.6.2. Vorming van een nevenvestiging door verplaatsing en samenvoeging

Er is uitsluitend de mogelijkheid van vorming van een nevenvestiging door verplaatsing en samenvoeging als alle onderstaande bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 75, vijfde lid, van de WVO zich voordoen en aan de criteria voor verplaatsing en samenvoeging wordt voldaan.

Bijzondere omstandigheden:

1. Een nevenvestiging kan ontstaan doordat, als gevolg van de samenvoeging per 1 augustus 2006, de hoofdvestiging van een voorheen zelfstandige school voor voortgezet onderwijs als extra vestigingspunt van die scholengemeenschap in stand wordt gehouden. Indien, om huisvestingstechnische redenen, in het kader van de samenvoeging deze voormalige hoofdvestiging wordt afgestoten, bestaat de mogelijkheid een andere locatie dan de voormalige hoofdvestiging als nevenvestiging goed te keuren. Daarnaast kan een nevenvestiging ontstaan door verplaatsing van bestaande nevenvestigingen (bijvoorbeeld in verband met het betrekken van een ander gebouw) of door splitsing in de zin van ‘celdeling’.

2. Een nevenvestiging kan in stand worden gehouden door:

– een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs

– een scholengemeenschap AOC-mavo;

– een scholengemeenschap ROC-VO waaraan zowel een school voor mavo als een school voor vbo is verbonden;

– een categoriale school voor voortgezet onderwijs;

3. In een nevenvestiging wordt in principe slechts de basisvorming gegeven. Dit betekent dat de instroom van leerlingen in de school of scholengemeenschap niet alleen in de hoofdvestiging van de school of scholengemeenschap maar ook in de nevenvestiging plaatsvindt. Op de nevenvestiging kan voorts afsluitend onderwijs (leerjaar 4 en hoger) worden aangeboden indien dit onderwijs, voor de samenvoeging, ook werd aangeboden op de school die tot nevenvestiging is omgevormd en dit afsluitend onderwijs niet tevens op de hoofdvestiging wordt aangeboden, tenzij dat voor de samenvoeging ook reeds het geval was.

4. Bij de op 1 augustus 2006 zelfstandige school, die als nevenvestiging in aanmerking wil komen, moet er voldoende perspectief bestaan dat de beoogde nevenvestiging op korte termijn een omvang van tenminste de opheffingsnorm van de voorheen zelfstandige school (zie bijlage 1) zal hebben (bijvoorbeeld 240 leerlingen voor een categoriale mavo).

Omdat de vorming van een in deze paragraaf bedoelde nevenvestiging gepaard gaat met de samenvoeging van één of meer scholen, is er tevens sprake van verplaatsing zoals bedoeld in artikel 75, tweede lid, van de WVO. De volgende criteria zijn daarom eveneens van toepassing.

5. Bij verplaatsing in het geval van samenvoeging moet er een substantiële relatie aanwezig zijn tussen de wervingsgebieden van de bij de samenvoeging betrokken scholen.

6. Bij het beoordelen van de verzoeken voor verplaatsing speelt ook het toekomstperspectief van de overige scholen binnen de regio nadrukkelijk een rol. Op de scholen van dezelfde soort in de omgeving die niet onder hetzelfde bestuur vallen als de school de nevenvestiging aanvraagt, mag geen substantieel verlies van leerlingen optreden.

Verplaatsing van afsluitend onderwijsaanbod van een nevenvestiging naar de hoofdvestiging is, indien daarover in de afgegeven beschikking(en) geen voorwaarden zijn of worden geformuleerd, niet aan goedkeuring onderhevig. Er is in voorkomende gevallen wel een meldingsplicht.

Nevenvestigingen met een afwijkend getalscriterium

Als de beoogde nevenvestiging voldoet aan één van de hieronder beschreven situaties, kan worden afgeweken van het getalscriterium als bedoeld onder punt 4 van deze paragraaf.

a. Een verzoek voor nevenvestiging heeft betrekking op een school waarvoor ontheffing van de opheffingsnorm volgens artikel 108, vierde lid, van de WVO is verleend.

b. De beoogde nevenvestiging bevindt zich op een afstand van ten minste 12 kilometer van de hoofdvestiging (over de weg gemeten). Binnen een afstand van 12 kilometer van de beoogde nevenvestiging is geen overig soortgelijk voortgezet onderwijs van de eigen richting (waaronder nevenvestigingen) aanwezig. In deze situatie moet de voorheen zelfstandige school die als een nevenvestiging in aanmerking wil komen, in het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging (2005/2006), een omvang van ten minste 120 leerlingen hebben.

c. De beoogde nevenvestiging is gelegen op minder dan 12 kilometer van de hoofdvestiging, terwijl het bestaande wervingsgebied zich voor een substantieel deel (tenminste 30%) van de leerlingen uitstrekt tot een afstand van meer dan 15 kilometer van de plaats van hoofdvestiging. Bovendien dient er binnen een afstand van 12 kilometer van de beoogde nevenvestiging, geen overig soortgelijk voortgezet onderwijs van de eigen richting (waaronder nevenvestigingen) aanwezig te zijn. In deze situatie moet de voorheen zelfstandige school die als een nevenvestiging in aanmerking wil komen, in het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging (2005/2006), een omvang van tenminste 120 leerlingen hebben.

2.6.3. Vorming van een nieuwe nevenvestiging voor scholengemeenschappen en categoriale scholen

Met inachtneming van de onderstaande criteria kan een school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van een nieuwe nevenvestiging.

De criteria zijn:

1. De locatie van de nieuwe nevenvestiging moet qua wervingsgebied een te verwachten substantiële relatie hebben met de scholengemeenschap of categoriale school die de desbetreffende nevenvestiging aanvraagt.

2. Aan de nieuwe nevenvestiging wordt uitsluitend de basisvorming gegeven. Dit betekent dat de instroom van leerlingen in de scholengemeenschap of categoriale school niet alleen in de hoofdvestiging van de scholengemeenschap of categoriale school plaatsvindt, maar ook in de nevenvestiging.

3. Bij het beoordelen van een verzoek voor een nieuwe nevenvestiging speelt ook het toekomst- perspectief van de overige scholen binnen de regio nadrukkelijk een rol. Er mag geen substantieel verlies van leerlingen optreden bij omliggende scholen van dezelfde soort die niet onder hetzelfde bestuur vallen als de scholengemeenschap of categoriale school die de nieuwe nevenvesting aanvraagt.

4. De scholengemeenschap of categoriale school waaraan de nieuwe nevenvestiging wordt verbonden, moet zonder het meetellen van de leerlingen op de nieuwe nevenvestiging blijven voldoen aan de stichtingsnorm. Op lange termijn dient minimaal te worden voldaan aan de onderstaande getalscriteria:

Scholengemeenschap vbo/mavo:

totaal 765 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 250

Scholengemeenschap havo/atheneum*)

totaal 865 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 240

Scholengemeenschap mavo/havo/atheneum*)

totaal 1120 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 300

Scholengemeenschap vbo/mavo/havo/atheneum*)

totaal 1590 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 450

Gymnasium:

totaal 625 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 270;

Atheneum:

totaal 595 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 255;

Lyceum:

totaal 805 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 345;

Havo:

totaal 630 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 270;

Mavo:

totaal 455 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 195;

Praktijkonderwijs:

Totaal 210, waarvan op de nevenvestiging 90;

vbo bestaande uit één afdeling uit de sector Techniek en één afdeling uit de sector Zorg en Welzijn:

totaal 560 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 240;

vbo bestaande uit twee afdelingen uit de sector Economie:

totaal 560 leerlingen, waarvan op de nevenvestiging 240;

vbo bestaande uit de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving uit de sector Landbouw:

totaal 455 leerlingen, waarvan de op nevenvestiging 195.

*) Voor lyceum geldt dezelfde norm als voor atheneum.

Teneinde een integrale afweging mogelijk te maken wordt door de aanvrager een schriftelijk regioplan overgelegd. Dit regioplan omvat in ieder geval:

– Een planprocedurele prognose van het aantal leerlingen op lange termijn voor de nieuwe nevenvestiging (gebaseerd op PRIMOS-cijfers; nadere informatie verkrijgbaar bij de besturenorganisaties, provincies en CFI).

– Een schoolprognose van het totaal aantal leerlingen op lange termijn (2017) voor de scholengemeenschap waaraan de nieuwe nevenvestiging moet worden verbonden (gebaseerd op PRIMOS-cijfers; nadere informatie verkrijgbaar bij organisaties voor bestuur en management, provincies en CFI).

– Inzicht in de eventuele negatieve effecten voor omliggende scholen van dezelfde soort voor het schooljaar waarin de start van de nieuwe nevenvestiging wordt aangevraagd. Als er wel negatieve effecten zijn te verwachten, zijn daarover dan afspraken gemaakt etc. De (goed onderbouwde) berekening van de effecten op omliggende scholen wordt geleverd door de aanvrager.

– De (goed onderbouwde) reacties van besturen van de omliggende scholen op de door de aanvrager geleverde berekening van de effecten op de omliggende scholen.

– Een overzicht van betrokkenen bij de totstandkoming van het regioplan (welke instanties zijn ingeschakeld; zijn de gemeente(n), provincie en besturenorganisaties betrokken bij de totstandkoming van het plan?).

– Overige argumentatie ter onderbouwing van het plan.

2.6.4. Nevenvestiging waarbij sprake is van extra personele en materiële bekostiging

In bepaalde gevallen komen nevenvestigingen in aanmerking voor extra vergoeding. De desbetreffende voorwaarden zijn opgenomen in de regeling VO/BB&A-2003/34120 (Regeling aanvullende bekostiging bij nevenvestigingen met spreidingsnoodzaak in het voortgezet onderwijs; Uitleg Gele katern nr. 18 van 30 juli 2003).

2.6.5. Uitbreiding onderwijsaanbod aan nevenvestiging via dubbelaanbod

Op een nevenvestiging als bedoeld in artikel 75 van de WVO kan in principe alleen de basisvorming worden aangeboden. Het aanbieden van afsluitend onderwijs (leerjaar 4 en hoger) op een nevenvestiging is slechts mogelijk indien dit onderwijs ook werd aangeboden op de school die tot nevenvestiging is omgevormd en dit afsluitend onderwijs niet tevens op de hoofdvestiging wordt aangeboden, tenzij dat voor de samenvoeging ook reeds het geval was. Door de vorming van een nevenvestiging mag er dus ten opzichte van de situatie voor samenvoeging géén uitbreiding plaatsvinden van het aantal locaties waar afsluitend onderwijs van de betreffende onderwijssoort wordt aangeboden.

In afwijking van bovenstaande is het mogelijk om in bepaalde situaties toestemming te verkrijgen om in reeds goedgekeurde nevenvestigingen afsluitend onderwijs te mogen aanbieden van schoolsoorten die niet aanwezig waren op het moment dat de nevenvestiging door samenvoeging ontstond. Dit onderwijsaanbod wordt dubbelaanbod genoemd. Een desbetreffend verzoek strekt ertoe de leerlingen evenwichtiger te verdelen over hoofdvestiging en nevenvestiging. Bij het beoordelen van de verzoeken voor dubbelaanbod speelt ook het toekomstperspectief van de overige scholen of scholengemeenschappen binnen de regio nadrukkelijk een rol. Op scholen van dezelfde soort in de omgeving mag als gevolg van dubbelaanbod geen substantieel verlies van leerlingen optreden. Door de aanvrager dient te worden aangegeven wat de reactie van de betrokken gemeente(n) is op het verzoek.

Teneinde een integrale afweging mogelijk te maken wordt door de aanvrager een schriftelijk regioplan overlegd. Dit plan bevat in ieder geval:

– inzicht in de eventuele negatieve effecten voor omliggende scholen voor het schooljaar waarin de start voor dubbelaanbod wordt aangevraagd. Indien er eventueel wel negatieve effecten zijn te verwachten, zijn daarover dan afspraken gemaakt etc. De (goed onderbouwde) berekening van de effecten op omliggende scholen wordt geleverd door de aanvrager.

– de (goed onderbouwde) mening van de besturen van omliggende scholen in de regio inzake een verzoek voor ‘dubbelaanbod’.

– een document waaruit blijkt hoe de bij een verzoek betrokken gemeente uit het oogpunt van huisvesting denkt over de wenselijkheid van dubbelaanbod.

– een overzicht van betrokkenen bij de totstandkoming van het plan (welke instanties zijn ingeschakeld; zijn de gemeente(n), provincie en besturenorganisaties betrokken bij de totstandkoming van het plan?).

– overige argumentatie ter onderbouwing van het plan.

2.6.6. Nevenvestiging zorg

Bij de omzetting van scholen en afdelingen voor svo/lom en svo/mlk naar leerwegondersteunend en praktijkonderwijs zijn – op basis van artikel 19, vierde lid, van de WVO – zogenaamde nevenvestigingen zorg gevormd. Voor deze nevenvestigingen gelden andere regels dan voor de nevenvestigingen die zijn toegekend op grond van artikel 75, vijfde lid, van de WVO.

Op de nevenvestiging zorg kan uitsluitend praktijkonderwijs of leerwegondersteunend onderwijs worden aangeboden. Als het bevoegd gezag voornemens is op de nevenvestiging zorg een bredere instroom te realiseren, dient voorafgaand hieraan tevens de status nevenvestiging zoals bedoeld in artikel 75, vijfde lid, WVO te worden aangevraagd.

2.7. Licentie leerwegondersteunend onderwijs

Op grond van artikel 75c, tweede lid, van de WVO is het mogelijk dat een school of scholengemeenschap in aanmerking komt voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs, de zgn. licentie leerwegondersteunend onderwijs.

In dit verband wordt een tweetal situaties onderscheiden, namelijk de aanvraag door een school of scholengemeenschap die tot nu toe niet over een licentie beschikt óf de aanvraag voor verbreding van de bestaande licentie.

2.7.1. Scholen die een nieuwe licentie aanvragen (witte vlekken)

Voor de licentie toont de aanvrager aan te voldoen aan de volgende voorwaarden:

1. Een potentieel van tenminste 40 leerlingen dat door de RVC is of zal worden geïndiceerd. Bij de berekening van het potentieel zijn niet meegenomen leerlingen die binnen redelijke afstand wonen van omliggende scholen met leerwegondersteunend onderwijs van dezelfde denominatie en de gewenste schoolsoort als de aanvrager;

2. Het desbetreffende samenwerkingsverband heeft een positief advies uitgebracht.

Onder redelijke afstand wordt verstaan een afstand van 12 kilometer over de weg gemeten of drie kwartier reizen per openbaar vervoer.

Waar het gaat om de eilanden zal er soepel met het vereiste leerlingenpotentieel worden omgegaan.

2.7.2. Verbreding reikwijdte bestaande licentie leerwegondersteunend onderwijs

Op grond van deze regeling kunnen scholen de reikwijdte van hun licentie leerwegondersteunend onderwijs verbreden dat wil zeggen dat scholen, resp. ROC-VO of AOC’s die thans beschikken over een licentie leerwegondersteunend onderwijs, deze licentie op aanvraag voortaan breed mogen inzetten. Naast de verbreding naar (alle) vestigingen en/of erkende locaties met tenminste vbo of mavo, valt hieronder ook de verbreding van de lwoo-licentie naar alle leerwegen in het vmbo. Dit betekent dat de door de RVC geïndiceerde leerlingen – na honorering van de aanvraag voor verbreding van de licentie – op iedere vestiging van de school resp. erkende locatie van een ROC-VO of AOC met tenminste vbo of mavo en in alle leerwegen in aanmerking komen voor bekostiging als leerlingen leerwegondersteunend onderwijs.

Ook voor de verzoeken voor het verbreden van de licentie leerwegondersteunend onderwijs geldt de voorwaarde dat die zijn voorzien van een positief advies van het desbetreffende samenwerkingsverband.

De verzoeken onder 2.7.1 en 2.7.2 worden voor 1 november 2005 ingediend.

2.8. Overige relevante informatie

2.8.1. Toetsingskader in beperkte mate van toepassing op meerdere cursusjaren

Op verzoeken als bedoeld in artikel 75 WVO, waarbij – uitsluitend in verband met de planning van huisvesting – effectuering per 1 augustus 2007 of 2008 in plaats van 1 augustus 2006 wordt aangevraagd, kan reeds nu goedkeuring worden verkregen op basis van de criteria per 1 augustus 2006. Indien een verzoek betrekking heeft op een nieuwe nevenvestiging of op splitsing in de vorm van celdeling, kan deze termijn op verzoek van het bevoegd gezag worden verlengd tot uiterlijk 1 augustus 2010.

2.8.2. Huisvestingsconsequenties met betrekking tot voorgenomen verplaatsingen, splitsing/celdeling en nieuwe nevenvestigingen

Per 1 januari 1997 is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting voor het voortgezet onderwijs gedecentraliseerd naar de gemeenten.

Bij een voorgenomen verplaatsing van meer dan 3 kilometer ten opzichte van de hoofd- en nevenvestiging dienen de betrokken scholen minimaal één jaar voor de beoogde verplaatsing de desbetreffende gemeente(n) te informeren over de met de verplaatsing gepaard gaande verandering in leerlingenstromen. Bij verplaatsing binnen de 3 kilometer wordt aangeraden op dezelfde wijze tijdig de informatie aan de gemeente(n) te verschaffen (alhoewel dit niet verplicht is).

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat aan een goedkeuring ex artikel 75 WVO niet automatisch (per 1 augustus 2006) rechten voor de huisvesting kunnen worden ontleend. Zo krijgt een gemeente 5 jaar de tijd om te voorzien in huisvesting voor een goedgekeurde nieuwe nevenvestiging (paragraaf 2.6.3). Dit is analoog aan de regeling die geldt voor het voorzien in huisvesting bij het stichten van onderwijs ex artikel 65 van de WVO. De termijn van 5 jaar geldt ook bij splitsing in de zin van ‘celdeling’ (paragraaf 2.5.1).

Voor door een bestuur eventueel noodzakelijk geachte voorzieningen in de huisvesting wordt verwezen naar de bij de desbetreffende gemeente vigerende verordening.

2.8.3. Aansluiting bij samenwerkingsverband

Het bevoegd gezag van een onderwijsvoorziening voor mavo, vbo, een scholengemeenschap waarvan tenminste deel uitmaakt een school voor mavo en een school voor vbo, of van een school voor praktijkonderwijs is aangesloten bij een samenwerkingsverband. Een verplaatsing, al dan niet als gevolg van samenvoeging, splitsing en nevenvestiging kan leiden tot aansluiting bij een ander samenwerkingsverband.

Bij de gevraagde verandering van het onderwijsaanbod dient derhalve ook rekening te worden gehouden met de in de WVO opgenomen regels voor aansluiting bij een samenwerkingsverband (artikel 10h) en de nadere voorschriften voor samenwerkingsverbanden (artikel 11).

3. Aanvraagprocedure

3.1. Indienen van een verzoek ex artikel 75 en 75c WVO

Verplaatsing, omzetting, splitsing, de vorming van een nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs waarvoor de toestemming van de minister is vereist, kan uitsluitend plaatsvinden met ingang van een nieuw schooljaar (1 augustus).

Voor het verkrijgen van goedkeuring voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en licentie leerwegondersteunend onderwijs per 1 augustus 2006 (of eventueel 1 augustus 2007 of 1 augustus 2008: zie paragraaf 2.8.1) moet door het desbetreffende bevoegd gezag of de desbetreffende bevoegde gezagsorganen vóór 1 november 2005 een verzoek ex artikel 75, eerste, tweede of vijfde lid, en artikel 75c, tweede lid, van de WVO worden ingezonden.

Een verzoek moet worden gezonden naar:

Centrale Financiën Instellingen

BVO

Postbus 606

2700 ML Zoetermeer

Een verzoek kan uitsluitend worden ingediend met gebruikmaking van CFI-formulier 56962.

Het aanvraagformulier kan worden besteld door het inzenden van het plaketiket. Het kan ook worden ‘gedownload’ via de website www.cfi.nl.

3.2. Procedure behandeling verzoeken

De door CFI ontvangen verzoeken worden, met het verzoek om advies, doorgestuurd naar de organisaties voor bestuur en management, de provincies en – indien van toepassing – het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De adviesprocedure loopt tot medio maart 2006. Begin april 2006 worden de verzoeken besproken in het Overleg Plan van Scholen (OPS). Na de bespreking in het OPS wordt het definitief ambtelijk oordeel over de verzoeken opgesteld.

Voor de inwerkingtreding en geldigheidsduur van dit hoofdstuk verwijs ik u naar hoofdstuk IV van deze beleidsregel.

Hoofdstuk IV. Inwerkingtreding en Geldigheidsduur

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2005.

Hoofdstuk I van deze beleidsregel is geldig tot en met 1 augustus 2007

Hoofdstuk II van deze beleidsregel is geldig tot en met 1 augustus 2009 en

Hoofdstuk III van deze beleidsregel is geldig tot en met 1 augustus 2006.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Bijlage 1

Behorende bij hoofdstuk III

Stichtingsnormen (artikel 69 van de WVO)

Nieuw te stichten school

Schoolsoort

School

Art. 69 eerste lid

a t/m i WVO

Scholengemeenschap

Art. 69 tweede lid WVO

Gymnasium

355 (categoriaal)

Kan alleen aan een bestaand atheneum worden gekoppeld; dan geldt voor het geheel de lyceumnorm.

Atheneum

340

255

Lyceum

460

460

Havo

360

270

Mavo

260

195

Vbo bestaande uit één afdeling uit de sector Techniek en één afdeling uit de sector Zorg en Welzijn

320

320

Vbo bestaande uit twee afdelingen uit de sector Economie

320

320

Vbo bestaande uit de afdeling landbouw en natuurlijke omgeving uit de sector Landbouw

260

260

Praktijkonderwijs

120

120

Uitbreiding met een vbo-afdeling aan een reeds bestaande of nieuw te vormen school of scholengemeenschap met voorbereidend beroepsonderwijs (artikel 69, eerste lid h en i, WVO)

voor afdelingen uit de sectoren Techniek, Zorg en Welzijn en Economie: 160 voor elke afdeling

voor de afdeling uit de sector Landbouw: 260

voor de afdeling praktijkonderwijs: 95

Opheffingsnormen (artikel 107 van de WVO)

Schoolsoort

School

Art. 107 eerste en

derde lid WVO

Scholengemeenschap

Art. 107 vierde lid WVO

Gymnasium

240

Komt in sgs. alleen voor in combinatie met atheneum;

dan geldt voor het geheel de lyceumnorm

Atheneum

240

180

Lyceum

300

300

Havo

240

150

Mavo

240

120

De vbo-afdelingen worden in artikel 107, tweede lid, WVO in 4 sectoren onderscheiden:

Sectoren

Afdelingen

Techniek

Bouwtechniek

Metaaltechniek

Elektrotechniek

Voertuigentechniek

Installatietechniek

Grafische techniek

Transport en Logistiek

Artikel 24, vijfde lid, WVO opleidingen

Zorg en Welzijn

Verzorging

Uiterlijke Verzorging

Economie

Administratie

Handel en Verkoop

Mode en Commercie

Consumptief

Landbouw

Landbouw en Natuurlijke omgeving

De opheffingsnorm voor vbo in scholen en scholengemeenschappen is als volgt opgebouwd:

Vbo

School

Artikel 107,

tweede lid WVO

Scholengemeenschap

Artikel 107, vierde lid WVO

Vbo met één of meer afdelingen uit één sector

240

120

Vbo met één of meer afdelingen uit twee of drie sectoren

240

240

Vbo met één of meer afdelingen uit alle vier de sectoren

360

360

Voorbeeld

De opheffingsnorm voor een scholengemeenschap lyceum, havo, mavo, vbo-bouwtechniek, vbo-elektrotechniek, vbo-verzorging, vbo-administratie en vbo-handel en verkoop is als volgt opgebouwd:

Lyceum

300

Havo

150

Mavo

120

Vbo in drie sectoren

240

Totaal

810

Bijlage 2. behorende bij hoofdstuk III

Adressen Organisaties voor Bestuur en Management

BPCO

t.a.v. de heer drs. H.J. Luth

Postbus 907

2270 AX Voorburg

Telefoon 070-3481253

E-mail: hjluth@besturenraad.nl

VOS/ABB

t.a.v. de heer mr. drs. N.L.P. te Bos

Postbus 162

3440 AD Woerden

Telefoon 0348-405227

E-mail: NteBos@vosabb.nl

VBS

t.a.v. de heer drs. B.A. Mom

Bezuidenhoutseweg 251/253

2594 AM Den Haag

Telefoon 070-3315252

E-mail: bmom@vbs.nl

KBVO

t.a.v. mevr. drs. A.G.F. Fijen

Postbus 82158

2508 ED Den Haag

Telefoon 070-3568667

E-mail: A.Fijen@vbkonet.nl

Bijlage 3. behorende bij hoofdstuk III

Adressen provincies

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen

Dienst infrastructuur, bureau Welzijn

t.a.v. mevrouw A. Smedes

Postbus 855

9700 AW Groningen

Telefoon 050-3164935

E-mail: a.smedes.vander.zaag@prvgron.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Friesland

Afdeling Welzijn, Sector Cultuur en Onderwijs

t.a.v. de heer T. Willemsen

Postbus 20120

8900 HM Leeuwarden

Telefoon 058-2925602

E-mail: willemsen@fryslan.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe

Sector Onderwijs en Educatie

t.a.v. de heer G. Bosschers

Postbus 122

9400 AC Assen

Telefoon 0592-365749

E-mail: g.bosschers@drenthe.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel

Eenheid Zorg en Cultuur

t.a.v. mevrouw R. Heerbaart

Postbus 10078

8000 GB Zwolle

Telefoon 038-4251237

E-mail: r.heerbaart@prv-overijssel.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland

Bureau Onderwijs

t.a.v. mevrouw K. IJssel

Postbus 55

8200 AB Lelystad

Telefoon 0320-265524

E-mail: ijssel@flevoland.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland

Dienst WEB, CE/onderwijs

t.a.v. de heer G.A.T. Verstappen

Postbus 9090

6800 GX Arnhem

Telefoon 026-3599270

E-mail: g.verstappen@prv.gelderland.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht

WEB/WZ/CEW

t.a.v. mevrouw M.P.M. Hopmans

Postbus 80300

3508 TH Utrecht

Telefoon 030-2582441

E-mail: Rina.Hopmans@provincie-utrecht.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland

Afdeling Zorg, Welzijn en Cultuur

t.a.v. de heer S. de Jong of mevrouw J.M. Duursma

Postbus 3007

2001 DA Haarlem

Telefoon 023-5143407 (dhr. De Jong)

E-mail: jongs@noord-holland.nl

Telefoon 023-5143540 (mevr. Duursma)

E-mail: duursmaj@noord-holland.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland

Dienst M & B, bureau JEE

t.a.v. de heer T.W.A. Lemmens of de heer B. van Swol

Postbus 90602

2509 LP Den Haag

Telefoon 070-4416817 (dhr. Van Swol)

E-mail: swol@pzh.nl

Telefoon 070-4417350 (dhr. Lemmens)

E-mail: lemmens@pzh.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland

Afdeling Economie

t.a.v. mevrouw M.W.J. Vermaat-De Potter

Postbus 153

4330 AD Middelburg

Telefoon 0118-631422

E-mail: mwj.vermaat@zeeland.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant

Dienst REW, onderwijs

t.a.v. de heer G. van der Wende

Postbus 90151

5200 MC Den Bosch

Telefoon 073-6812210

E-mail: Gvdwende@brabant.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg

Bureau Economie, Arbeidsmarkt en Onderwijs

t.a.v. mevrouw M. Schols of de heer H. de Jong

Postbus 5700

6202 MA Maastricht

Telefoon 043-3897133 (mw. Schols)

E-mail: mjhp.schols@prv.limburg.nl

Telefoon 043-3897478 (dhr. De Jong)

E-mail: h.de.jong@prv.limburg.nl

  • 1

    Een door de provincie beschreven gebied in de zogenaamde regiobeschrijving.

  • 2

    Een beschrijving van het te verwachten wervingsgebied waaruit de school of afdeling haar leerlingen betrekt.Het voedingsgebied wordt begrensd door het begrip redelijke afstand. Hieronder wordt verstaan 12 kilometer over de weg gemeten of drie kwartier reizen met openbaar vervoer.

  • 3

    Regeling VO/BenB/2004/27865, Uitleg Gele Katern nr. 13 van 28 juli 2004 (Regeling criteria en procedures intrasectorale programma’s en het laten verzorgen van onderwijsprogramma vbo door een andere school voor vbo per 1 augustus 2004).

  • 4

    Een definitie van substantieel leerlingverlies is opgenomen in § 2.2 Algemene beoordelingscriteria

  • 5

    De opheffingsnormen voor scholen en scholengemeenschappen zijn in bijlage 1 behorende bij hoofdstuk III opgenomen.

  • 6

    In artikel 69, derde lid, van de WVO is opgenomen dat leerlingen voor wie plaatsruimte beschikbaar zal zijn op een gelijksoortige school waar het verlangde onderwijs wordt gegeven, buiten beschouwing moeten blijven bij de bepaling of de te stichten school/afdeling aan de stichtingsnorm voldoet.

Naar boven