Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2005, 156 pagina 7 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2005, 156 pagina 7 | Besluiten van algemene strekking |
Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 3 augustus 2005, nummer 2005/39, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
Paragraaf B1/1.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het mvv-vereiste is niet van toepassing op aanvragen om voortgezet verblijf. Zie omtrent voortgezet verblijf tevens B1/2.1.2.2 (Ingangsdatum voortgezet verblijf, Voortgezet verblijf: niet toerekenbare termijnoverschrijding), B1/2.1.3.2 (Geldigheidsduur: afwijkende bepalingen bij voortgezet verblijf) en B1/2.1.4.2 (Voortgezet verblijf – Continueren van de vrije toegang tot de arbeidsmarkt).
1. De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
2. De niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning.
Een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, met dien verstande dat de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing zijn en de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing zijn, indien de aanvraag tijdig is ingediend.
1. Indien de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, naar het oordeel van Onze Minister is ontvangen binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, of als Nederlander, is geëindigd, zijn de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing en zijn de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing.
2. Het eerste is niet van toepassing, indien de vreemdeling:
a. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;
b. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, of
c. in Nederland wil verblijven als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, is in ieder geval tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag vóór de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt.
De tijdig ingediende aanvraag tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf (artikel 3.80 Vreemdelingenbesluit). Het mvv-vereiste blijft buiten toepassing.
De verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan de datum waarop de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning afloopt (artikel 26, tweede lid, Vreemdelingenwet). Als de vreemdeling niet-toerekenbaar buiten staat was de gegevens waaruit blijkt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan tijdig te overleggen, kan aansluitend verblijfsrecht worden verleend (artikel 26, derde lid, Vreemdelingenwet).
Artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit is niet van toepassing op tijdig ingediende aanvragen tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning.
Indien de aanvraag wordt ingediend nadat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verstreken, is toch sprake van een tijdig ingediende aanvraag als de te late ontvangst van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen (artikel 3.80, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). In deze gevallen wordt getoetst aan voortgezet verblijf, zodat het mvv-vereiste niet van toepassing is.
De vraag of de te late ontvangst van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt van geval tot geval beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de vreemdeling zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor tijdige indiening van de verlengingsaanvraag, desnoods door tussenkomst van derden. Om die reden zal niet snel sprake zijn van een situatie waardoor te late indiening te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling door de overheid niet is gewezen op de omstandigheid dat zijn verblijfsvergunning binnenkort afloopt en dat verlenging moet worden gevraagd, komt in dit verband geen betekenis toe.
Bij omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, kan geen algemene regel worden gegeven over de termijn waarbinnen de achtergelaten vrouw een aanvraag moet hebben ingediend. Als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, wordt haar een te late indiening van de aanvraag niet toegerekend. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdelinge om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van achterlating, en de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.
Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/2.2.8, B1/3.2.4, B2/5.3.3 en B2/13.2.4.
Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.
Bij omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn, kan tevens worden gedacht aan de situatie waarbij de vreemdeling met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning wordt verleend, waarbij de geldigheidsduur van de vergunning op het moment dat de inwilligende beschikking bekend wordt gemaakt reeds is geëindigd, omdat geen gebruik gemaakt kon worden van de met artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit gegeven bevoegdheid. Indien de vreemdeling in dit geval de aanvraag indient binnen zes maanden nadat de inwilligende beschikking bekend is gemaakt, kan de vreemdeling niet worden toegerekend dat hij de aanvraag niet heeft ingediend voordat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning eindigde.
Uiteraard zijn de twee hiervoor genoemde voorbeelden niet de enige situaties waarin sprake is van omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn.
De aanvraag tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning die is ontvangen nadat de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is afgelopen dan wel nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel nadat het verblijf als Nederlander is geëigend, maar waarbij sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf (artikel 3.80, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). De vergunning kan met terugwerkende kracht worden verleend (artikel 26, derde lid, Vreemdelingenwet).
Niet-tijdig, maar binnen de redelijke termijn
De aanvraag tot het verlenen, het verlengen of het wijzigen van een verblijfsvergunning die is ontvangen nadat de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is afgelopen dan wel nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel nadat het verblijf als Nederlander is geëindigd, maar die nog wel is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf (artikel 3.82, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). De redelijke termijn van zes maanden vangt aan op de dag waarop het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, of als Nederlander is geëindigd.
De vergunning wordt in dit geval niet met terugwerkende kracht verleend. De vergunning zal worden verleend met als ingangsdatum de datum van aanvraag, of zo veel later als de vreemdeling heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan (artikel 26 Vreemdelingenwet). Er ontstaat derhalve een onderbreking in het verblijfsrecht van de vreemdeling, hetgeen gevolgen heeft voor de opbouw van verdere verblijfsrechten (een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, optie of naturalisatie). Dit is slechts anders als sprake is van feiten en omstandigheden die de vreemdeling niet toe te rekenen zijn.
Niet-tijdig en niet binnen een redelijke termijn
Een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van het verblijfsdoel van een verblijfsvergunning die meer dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is ontvangen, wordt in beginsel aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating (artikel 3.80, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Het mvv-vereiste is in deze gevallen onverkort van toepassing.
Ten aanzien van aanvragen om verlenging dan wel wijziging van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning, die zijn ingediend na afloop van de eerder verleende vergunning, zijn uitzonderingen opgenomen in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit. Als de vreemdeling onder deze uitzonderingen valt, is artikel 3.81, eerste lid, Vreemdelingenbesluit niet van toepassing. Dit betekent dat – indien de vreemdeling niet vóór het einde van de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van de vergunning indient – het mvv-vereiste onverkort van toepassing is, ook al is de aanvraag ingediend binnen een redelijke termijn.
In artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit is een specifieke bepaling opgenomen voor de vreemdeling die in Nederland wil verblijven als geestelijk voorganger of godsdienstleraar. Deze uitzondering wordt gemaakt in het belang van het toezicht op vreemdelingen en de openbare orde. Ten aanzien van deze groep wordt vooraf een onderzoek ingesteld of er vanuit het oogpunt van de openbare orde en openbare rust bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de desbetreffende vreemdeling, en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling als godsdienstig functionaris zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. Dat geldt zowel indien de vreemdeling niet tijdig heeft verzocht om verlenging, als ook indien hij voor een andere groepering wil werken. Echter, indien de vreemdeling, die aanvankelijk een verblijfsvergunning had onder de beperking verblijf als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, wijziging naar een geheel ander verblijfsdoel (niet zijnde als geestelijk voorganger of godsdienstleraar) wenst, geldt het reguliere beleid ten aanzien van aanvragen om wijziging van het verblijfsdoel.
Ten overvloede zij er hierbij op gewezen dat een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich tegen (al dan niet tijdelijke) verblijfsbeëindiging kan verzetten, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de vreemdeling aantoonbaar zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehouden, geldt het mvv-vereiste onverkort.
Op het punt van het beleid ten aanzien van de openbare orde of de nationale veiligheid wordt uitgegaan van voortgezet verblijf, omdat er sprake is van ononderbroken hoofdverblijf in Nederland.
Voortgezet verblijf en verlies Nederlanderschap
In artikelen 14, 15 en 15a van de Rijkswet op het Nederlanderschap is een aantal verliesgronden opgenomen voor het Nederlanderschap van meerderjarigen.
De aanvraag van de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikelen 14, 15 en 15a van de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt ingevolge artikel 3.82, eerste lid, Vreemdelingenbesluit gelijkgesteld met de niet-tijdig ingediende aanvraag en is daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste, indien de aanvraag binnen een redelijke termijn van zes maanden is ontvangen (zie ook B4/2.2 en B4/2.5). De uitzonderingsgronden van artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit zijn onverkort van toepassing.
De termijn van zes maanden vangt aan:
• op de dag waarop de beschikking, strekkende tot intrekking van het Nederlanderschap, bekend wordt gemaakt (artikel 14 Rijkswet op het Nederlanderschap);
• op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt vanwege de vrijwillige verkrijging van de andere nationaliteit (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, Rijkswet op het Nederlanderschap);
• op de dag van het afleggen van de verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit (artikel 15, eerste lid, onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap);
• op de dag waarop het verlies wegens langdurig verblijf in het buitenland van rechtswege is ingetreden (artikel 15, eerste lid, onder c, Rijkswet op het Nederlanderschap);
• op de dag waarop de beschikking, strekkende tot intrekking van het Nederlanderschap, bekend wordt gemaakt (artikel 15, eerste lid, onder d, Rijkswet op het Nederlanderschap);
• op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt wegens vrijwillige krijgsdienst bij een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e, Rijkswet op het Nederlanderschap);
• op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt doordat de meerderjarige de nationaliteit verkrijgt van een Staat die partij is bij het Verdrag van Straatburg (artikel 15a, aanhef en onder a, Rijkswet op het Nederlanderschap);
• op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt doordat de meerderjarige ingevolge de zogenaamde ‘Toescheidingsovereenkomst’ de Surinaamse nationaliteit verkrijgt (artikel 15a, aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap).
Indien de vreemdeling niet aantoont wanneer de redelijke termijn van zes maanden is aangevangen, dan wordt aangenomen dat deze termijn reeds verstreken is.
Indien het Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dan is het volgende van belang. Er is sprake van de situatie bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit, indien:
• het geven van een valse verklaring of het bedrog, dan wel het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden in een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; en
• de betreffende gegevens of feiten tot afwijzing van de oorspronkelijke verblijfsaanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
In deze situaties wordt de aanvraag niet op grond van artikel 3.82, eerste lid, Vreemdelingenbesluit vrijgesteld van het mvv-vereiste. Artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit is onverkort van toepassing.
Voortgezet verblijf na intrekking verblijfsvergunning
De aanvraag van de vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken (al dan niet met terugwerkende kracht), maar waarbij de aanvraag nog wel is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden na de datum waarop de intrekkingsbeschikking is bekendgemaakt, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf. De aanvraag is dan namelijk ingediend binnen een redelijke termijn nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken (zie hierboven bij ‘Niet-tijdig maar binnen de redelijke termijn’ ).
Dit geldt uiteraard niet indien sprake is van de uitzonderingssituaties bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit :
• Als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit, dan geldt dat de aanvraag slechts tijdig is ingediend indien deze is ingediend vóór het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken. Alleen in die gevallen is betrokkene immers in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag wordt ingediend.
• Als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit, en betrokkene de aanvraag heeft ingediend ná het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken, is geen sprake van een tijdig ingediende aanvraag. Betrokkene was immers formeel niet meer in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag werd ingediend; dat betrokkene nog wel in het bezit was van een verblijfsdocument, doet daaraan niet af.
Als betrokkene formeel nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, omdat deze is ingetrokken tot en met de datum waarop zij verleend werd, kan betrokkene gelet op het voorgaande per definitie niet tijdig een verlengingsaanvraag indienen. De verlengingsaanvraag wordt in deze gevallen aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating (artikel 3.80, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Het mvv-vereiste is dan onverkort van toepassing.
Ingevolge artikel 73 Vreemdelingenwet wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. Afwijking van deze hoofdregel geldt evenwel indien de aanvraag is afgewezen wegens onder andere het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (zie artikel 73, tweede lid, onder a, Vreemdelingenwet). De rechtsgevolgen zoals neergelegd in artikel 27 Vreemdelingenwet treden onverkort in werking.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.
Den Haag, 3 augustus 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.
In diens brief van 9 maart 2005 aan de Tweede Kamer (TK 2004-2005, 29 861, nr. 2) heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, aangegeven dat de werkprocessen omtrent een eventuele beëindiging van het verblijfsrecht vanwege een beroep op bijstand, efficiënter kunnen worden ingericht.
In haar brief van 12 juli 2005 aan de Tweede Kamer (kenmerk n.n.b.) heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aangegeven dat binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een fraudeproject is opgestart, waarbij alle relevante ketenpartners nauw betrokken zijn. Het fraudeproject moet de bestrijding van fraude in vreemdelingenrechtelijke procedures verder professionaliseren, en moet de samenwerking en informatie-uitwisseling met ketenpartners verbeteren. In het project gaat de aandacht uit naar oneigenlijk gebruik en misbruik van procedures, gebruik van valse of vervalste documenten, criminele antecedenten in bredere zin, veiligheid (terrorismebestrijding) en oorlogsmisdaden.
Te verwachten valt dat deze ontwikkelingen ertoe zullen leiden dat vaker zal worden overgegaan tot intrekking van verblijfsvergunningen, al dan niet met terugwerkende kracht. Om die reden, en vanwege vragen uit de uitvoeringspraktijk over de betekenis van intrekking voor de toets aan het zogenaamde mvv-vereiste, wordt B1/1.2.3 verduidelijkt. De verduidelijking houdt in dat de bestendige uitvoeringspraktijk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) omtrent intrekking wordt neergelegd in beleidsregels, en dat de reeds in de voornoemde paragraaf neergelegde regels door enkele redactionele ingrepen leesbaarder wordt gemaakt. Het betreft hier geen aanscherpingen of versoepelingen, maar verduidelijkingen van het beleid.
Ten aanzien van zaken waarbij sprake is van intrekking van verblijfsvergunningen, wordt het volgende opgemerkt.
De aanvraag van de vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken (al dan niet met terugwerkende kracht), maar waarbij de aanvraag nog wel is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden na de datum waarop de intrekkingsbeschikking is bekendgemaakt, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf. Dit lijdt vanzelfsprekend uitzondering indien sprake is van de uitzonderingssituaties bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.
Voorbeeld 1: de verblijfsvergunning van een vreemdeling wordt met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de relatie op grond waarvan de verblijfsvergunning verleend werd tijdens de looptijd van de vergunning verbroken raakte. Er zijn bij eerdere aanvragen geen onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden. De vreemdeling dient de aanvraag in binnen twee weken nadat de intrekkingsbeschikking bekend is gemaakt. De aanvraag is tijdig ingediend.
Als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit, dan geldt dat de aanvraag slechts tijdig is ingediend indien deze is ingediend vóór het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken. Alleen in die gevallen is betrokkene immers juridisch gezien in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag wordt ingediend.
Voorbeeld 2: bij de meest recente verlengingsaanvraag heeft de vreemdeling achtergehouden dat de relatie per 1 juli 2004 verbroken was. Dit komt echter uit, en de verblijfsvergunning van een vreemdeling wordt met terugwerkende kracht ingetrokken tot 1 juli 2004. Er staat nog een aanvraag open om verlenging onder gelijktijdige wijziging van de beperking van 1 januari 2004. Deze is tijdig ingediend, omdat betrokkene op het moment van indiening de jure in het bezit was van een verblijfsvergunning.
Als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit, en betrokkene de aanvraag heeft ingediend ná het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken, is geen sprake van een tijdig ingediende aanvraag. Betrokkene was immers immers formeel niet meer in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag werd ingediend. Dat betrokkene nog wel in het bezit was van een verblijfsdocument, doet daaraan niet af.
Voorbeeld 3: bij de meest recente, ingewilligde verlengingsaanvraag heeft de vreemdeling achtergehouden dat de relatie per 1 juli 2004 verbroken was. Dit komt echter uit, en de verblijfsvergunning van de vreemdeling wordt met terugwerkende kracht ingetrokken tot 1 juli 2004. Er staat nog een aanvraag open om verlenging onder gelijktijdige wijziging van de beperking van 1 augustus 2004. Deze is niet tijdig ingediend. Artikel 3.82, eerste lid, Vreemdelingenbesluit blijft buiten toepassing gelet op het tweede lid, aanhef en onder b, van dat artikel.
Als betrokkene formeel nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, omdat deze is ingetrokken tot en met de datum waarop zij verleend werd, kan betrokkene gelet op het voorgaande per definitie niet tijdig een verlengingsaanvraag indienen. In dit geval wordt toepassing gegeven aan artikel 3.80, tweede lid, Vreemdelingenbesluit en wordt de aanvraag om verlenging gelijkgesteld met een aanvraag om eerste toelating.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
namens deze,
de directeur-generaalInternationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-156-p7-SC71132.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.