Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/37)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 1 juli 2005, nummer 2005/37, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Het asielbeleid ten aanzien van Burundi Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Burundi

1. Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 1 juli 2005.

2. Achtergrond

Op 17 januari 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Burundi (kenmerk DPV/AM-865649/05). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 16 februari 2005.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

3. Overgangsbeleid

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk van 8 augustus 2001 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

4. Algemene situatie in Burundi

Uit de inhoud van het meest recente ambtsbericht blijkt dat er nog immer sprake is van ernstig geweld dat in geheel Burundi voorkomt. De daarmee gepaard gaande schendingen van mensenrechten zijn wijdverbreid en burgers kunnen hier willekeurig slachtoffer van worden. De burgerbevolking kan zich niet aan het geweld onttrekken, mede vanwege het feit dat het om een relatief klein land gaat. Hoewel er belangrijke vooruitgang in het Burundese vredesproces is geboekt, heeft dit nog niet geleid tot een substantiële verbetering van de veiligheidssituatie.

5. Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

5.1 Etnische groepen

Het voornaamste nationale probleem is het etnische conflict tussen de Hutu-meerderheid (85%) en de Tutsi-minderheid (14%). Burundi raakt steeds meer etnisch gesegregeerd, waarbij de Tutsi vooral in de stedelijke agglomeraties te vinden zijn en de Hutu op het platteland. Ook de wijken van de hoofdstad Bujumbura raken steeds meer etnisch gesegregeerd. Thans komen nauwelijks meer gemengde huwelijken voor. Sinds 1993 komen veel echtscheidingen voor bij gemengd gehuwden, omdat één van de gehuwden zich niet staande kon houden buiten de woonomgeving van de eigen etnische groep. Kinderen van etnisch gemengd gehuwden hebben te kampen met het wantrouwen van de bevolking, omdat men niet weet aan welke kant zij staan. Alhoewel de etnische afkomst van kinderen traditioneel wordt bepaald door de afkomst van de vader, is deze regel niet afdoende om dit wantrouwen weg te nemen. Bij de beoordeling van het asielrelaas van een kind van gemengde afkomst dient dan ook specifiek acht te worden geslagen op deze afkomst en de problemen die betrokkene op grond daarvan stelt te hebben ondervonden. Het asielrelaas dient te worden beoordeeld aan de hand van C1/4.2.5, waarbij de mogelijkheid om bescherming in te roepen, gelet op de kwetsbare positie van kinderen van gemengde afkomst, in beginsel niet kan worden aangenomen.

5.2 Hutu

Leden van de Hutu-bevolkingsgroep worden op grote schaal gediscrimineerd door de Tutsi. Hutu krijgen regelmatig te maken met discriminatie en achterstelling door de door Tutsi gedomineerde overheid. Overheidsdiscriminatie raakt ieder aspect van de samenleving, maar is het meest uitgesproken in het hoger onderwijs en bepaalde overheidsdiensten zoals het leger en de rechterlijke macht.

Met inachtneming van het beleid zoals neergelegd in C1/4.2.5 kan betrokkene met een Hutu-afkomst in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet, indien op grond van het individuele relaas blijkt dat de ondervonden discriminatie een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.

Bij vervolgingsacties door de burgerbevolking (bijvoorbeeld discriminatie) dient te worden bezien of bescherming van de Burundese autoriteiten hiertegen soelaas kan bieden. Uitgangspunt is dat het aan betrokkene is om aannemelijk te maken waarom bescherming in zijn geval niet geboden kan worden. Hierbij dient wel in aanmerking te worden genomen dat de autoriteiten regelmatig niet in staat zullen zijn bescherming te bieden, alsmede dat er vanwege de Hutu-afkomst van betrokkene niet in alle gevallen bereidwilligheid zal zijn om bescherming te bieden. Als de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden, kan betrokkene in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

5.3 Tutsi

Hoewel Tutsi in Burundi de politieke en economische elite van het land vormen en het politieke leven, het leger en de publieke sector domineren, is het niet ondenkbaar dat Tutsi met geprononceerde meningen in de verhoogde aandacht van de autoriteiten staan. Hierbij kan worden gedacht aan Tutsi’s die zich verzetten tegen het Arusha-vredesakkoord, zoals functionarissen van Parena, de belangrijkste Tutsi-partij die zich nog verzet tegen onderdelen van het akkoord.

Ook dient in aanmerking te worden genomen dat binnen de Tutsi bevolkingsgroep sprake is van maatschappelijke verschillen, waarbij de Tutsi uit de provincie Bururi in het Zuidwesten van Burundi op bijna alle terreinen worden bevoorrecht.

Bij vervolgingsacties door rebellenmilities dient te worden bezien of hiertegen bescherming van de Burundese autoriteiten kan worden ingeroepen. Hierbij dient wel in aanmerking te worden genomen dat de autoriteiten regelmatig niet in staat zullen zijn bescherming te bieden. Indien gebleken is dat de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden, kan betrokkene in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet.

5.4 Twa

De Twa is een gemarginaliseerde bevolkingsgroep in Burundi die met discriminatie te maken kan hebben van zowel Tutsi als Hutu. Van gerichte vervolging van de Twa is geen sprake. Wel worden zij op allerlei terreinen achtergesteld en gediscrimineerd. Vaak worden zij op economisch, sociaal en politiek terrein gemarginaliseerd. Dit leidt echter niet op voorhand tot de conclusie dat Twa in aanmerking komen voor vluchtelingschap. Hiervoor dienen zij op de gebruikelijke wijze aannemelijk te maken dat er sprake is van gegronde vrees voor vervolging. Gelet op de maatschappelijke positie van de Twa kan het inroepen van bescherming van de autoriteiten slechts op basis van concrete aanknopingspunten in het individuele asielrelaas worden tegengeworpen.

5.5 Personen die zich geprofileerd hebben als politiek tegenstander van het bewind

Zowel leden van toegestane politieke partijen, als leden van verboden politieke partijen en leden van rebellenmilities kunnen te maken krijgen met vervolging van de zijde van de Burundese autoriteiten.

Personen die stellen actief te zijn geweest voor een politieke partij of rebellenmilitie kunnen te vrezen hebben voor vervolging van de zijde van de Burundese overheid in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

Om voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking te komen, dient betrokkene aannemelijk te maken dat de problemen die hij van de zijde van de Burundese autoriteiten heeft ondervonden vanwege zijn politieke activiteiten, te herleiden zijn tot daden van vervolging, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.

Politiek opposanten die aannemelijk hebben gemaakt dat zij door hun stellingname te vrezen hebben voor vervolging van de zijde van rebellenmilities kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet, indien het inroepen van bescherming door de Burundese autoriteiten niet kan worden tegengeworpen.

5.6 Personen die verblijven in vluchtelingenkampen

In Burundi zijn in het verleden personen gedwongen zich te vestigen in zogenoemde ‘hervestigingskampen’, met name in de provincies Buyumbura Ro⁠y⁠al, Rutana en Mahamba. Deze kampen zijn inmiddels formeel gesloten, zodat van gedwongen plaatsing geen sprake meer is. Overigens verblijven nog steeds grote aantallen binnenlandse ontheemden in (vluchtelingen)kampen, alhoewel met name in het zuiden grote groepen zijn teruggekeerd naar hun oorspronkelijke leefgebieden. Dit werd mede ingegeven door de angst dat land zou worden ingenomen door de terugkeer van gevluchte Burundezen uit omringende landen.

De situatie van de ontheemden vormt op zichzelf geen reden om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de individuele gronden van artikel 29 Vreemdelingenwet.

5.7 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/4.2.12, is van toepassing. Burundi kent geen dienstplicht.

Ten aanzien van Burundi heeft zich niet de situatie voorgedaan dat militaire acties in hun totaliteit door de internationale gemeenschap zijn veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen voor humaan gedrag of met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Een beroep hierop leidt derhalve niet tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

5.8 Schenders van mensenrechten

Zowel leden van het leger, de politie en de veiligheidsdienst (met name Tutsi) als leden van rebellenmilities (met name Hutu) hebben zich in Burundi op grote schaal schuldig gemaakt aan het schenden van de mensenrechten. Om die reden dient men er in het bijzonder op bedacht te zijn of betrokkene zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 contact te worden opgenomen met de unit 1F van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

5.9 Vrouwen

Geweld tegen en discriminatie van vrouwen in Burundi komen zonder onderscheid naar etniciteit en leeftijd voor. In het maatschappelijk leven is discriminatie van vrouwen een voorkomend verschijnsel.

Slachtoffers van geweld en verkrachting kunnen, voor zover hun relaas geen aanleiding geeft om op een andere grond de asielaanvraag in te willigen, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet, indien aan de voorwaarden van C1/4.4 wordt voldaan.

Voor de beoordeling van een asielaanvraag, ingediend door een vrouw, wordt in algemene zin verwezen naar C1/3.3.2 en C1/4.2.11.

6. Bijzondere aandachtspunten

In deze paragraaf wordt ingegaan op meer algemene omstandigheden die van belang (kunnen) zijn bij de beoordeling of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

6.1 Categoriale bescherming

Sinds 26 maart 1996 wordt ten aanzien van Burundi een beleid van categoriale bescherming gevoerd. Asielzoekers uit Burundi komen behoudens contra-indicaties in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet (zie C1/4.5).

Gelet op de situatie voor Burundezen in de vluchtelingkampen in Tanzania en de houding van de autoriteiten tegenover illegaal verblijvende Burundezen is het tegenwerpen van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, Vreemdelingenwet slechts aan de orde als uit het relaas blijkt dat er sprake is van niet-illegaal verblijf in Tanzania buiten de vluchtelingenkampen. Ook voor de overige landen opgenomen in het algemeen ambtsbericht Burundezen in Kenia, Uganda en Tanzania van 26 juni 2001 geldt dat niet enkel op grond van dit ambtsbericht kan worden aangenomen dat er sprake is van een verblijfsalternatief. Ook in die gevallen kan alleen op grond van legaal verblijf buiten de vluchtelingenkampen een verblijfsalternatief worden tegengeworpen. Voor de toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, Vreemdelingenwet wordt verwezen naar C1/5.12.4.

6.2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Burundi is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vreemdelingenwet.

6.3 Veilig land van herkomst

Burundi wordt niet beschouwd als een veilig land van herkomst.

6.4 Veilig derde land/ land van eerder verblijf

Burundi wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

6.5 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.3 is van toepassing.

Indien de dreiging uitgaat van de centrale overheid kan geen vlucht- of vestigingsalternatief worden aangenomen.

6.6 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4 is van toepassing. Gelet op de omvang van het land wordt in Burundi in geen geval een vestigingsalternatief tegengeworpen.

6.7 Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Ten aanzien van Burundi wordt categoriaal beschermingsbeleid gevoerd. Indien betrokkene op grond hiervan dan wel anderszins in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is toetsing aan het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet aan de orde.

Indien deze toetsing wel dient plaats te vinden, geldt het volgende. Ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit Burundi kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

6.8 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

Sinds 26 maart 1996 komen Burundese asielzoekers in aanmerking voor categoriale bescherming. De periode dat iemand in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf onder de Vreemdelingenwet 1994) telt niet mee voor relevant tijdsverloop.

6.9 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het gestelde in C1/5.13.3 is van toepassing. In paragraaf 5.8 van dit hoofdstuk is aangegeven ten aanzien van welke groepen sprake zou kunnen zijn van de bedoelde gedragingen.

6.10 Legale uitreis

De kans dat personen ongecontroleerd via het vliegveld van Bujumbura kunnen uitreizen, is gering. Voor de uitreis is een persoonsbewijs (paspoort, identiteitskaart of laissez-passer) noodzakelijk. Een legale uitreis vormt in beginsel een contra-indicatie bij de beoordeling of betrokkene op grond van gegronde vrees voor vervolging in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Een legale uitreis vormt op zichzelf geen contra-indicatie indien de gestelde vrees niet door toedoen van de autoriteiten wordt veroorzaakt.

7. Procedurele aspecten

Het gestelde in C3/10 tot en met C3/16 is van toepassing. Alle onderzoeksvragen dienen te worden voorgelegd aan het Gemeenschappelijk Centrum Kennis, Advies en Ontwikkeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Een uitzondering hierop vormt het leeftijdsonderzoek in het kader van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen (zie C5/24).

8. Terugkeer en uitzetting

8.1 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Burundi is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vreemdelingenwet.

8.2 Terug- en overnameovereenkomsten

Met Burundi is geen overeenkomst gesloten met betrekking tot de terugname van eigen onderdanen.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Rijswijk, 1 juli 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, P.W.A. Veld.

TOELICHTING BIJ WIJZIGING 2005/37

Het hoofdstuk ‘Het asielbeleid ten aanzien van Burundi’ is gewijzigd naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 januari 2005.

Dit ambtsbericht heeft geen beleidsconsequenties; het betreft hier een actualisering van het landgebonden beleid van 22 februari 2001.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,

P.W.A. Veld

Naar boven