Regeling experimenten individuele leerrekening voor laagopgeleide werknemers

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot het verstrekken van subsidie ter uitvoering van experimenten met de individuele leerrekening

29 juli 2005

Nr. PLW/2005/26545

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op artikel 4, eerste lid, van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Aanvrager: het bestuur van een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds;

b. CINOP: Het Centrum voor innovatie van opleidingen te ’s-Hertogenbosch;

c. Individuele leerrekening: een spaarrekening voor laagopgeleide werknemers, die uitsluitend ingezet kan worden voor scholing;

d. Laagopgeleide werknemer: een werknemer die valt onder de definitie van artikel 8.1.8, eerste lid, onder b van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

e. Scholing: uitgaven voor opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit arbeid;

f. Opleidings- en Ontwikkelingsfonds: door werkgevers en werknemers in het leven geroepen, dan wel beheerde, samenwerkingsverband per bedrijfstak of onderneming;

g. Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 2

Doelstelling

1. De Minister verstrekt projectsubsidie voor experimenten die erop gericht zijn een systeem voor individuele leerrekeningen op te zetten en individuele leerrekeningen daadwerkelijk te openen. Deze experimenten zijn bedoeld voor laagopgeleide werknemers zonder startkwalificatie. Voorts worden in het kader van deze regeling de scholingseffecten van de individuele leerrekening op deze groep gemeten en onderzocht.

2. De leerrekeningen lopen van 1 december 2005 tot en met 30 november 2007.

3. De begeleiding, de meting en het onderzoek van de resultaten beslaan de periode van 1 september 2005 tot en met 31 maart 2010.

Artikel 3

Basisvoorwaarde subsidieregeling

Subsidieverlening op basis van deze regeling vindt uitsluitend plaats indien in totaal minimaal 1600 laagopgeleide werknemers deelnemen, te weten 800 deelnemers met een leerrekening en 800 deelnemers zonder leerrekening.

Artikel 4

Subsidieplafond

Voor de subsidieverlening en de daarbij behorende uitvoeringskosten is op grond van deze regeling een totaal bedrag beschikbaar van € 800.000.

Artikel 5

Subsidieaanvrager

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door en verstrekt aan het bestuur van een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds.

Artikel 6

Subsidieaanvraag

1. Subsidieaanvragen voorzien van onder meer naam en rekeningnummer van de aanvragende organisatie, worden voor 1 oktober 2005 bij het CINOP ingediend.

2. Bij de subsidieaanvraag worden overlegd:

a. een projectplan, en

b. een begroting onderscheiden naar de projectkosten en de kosten van de individuele leerrekening.

3. Het projectplan bevat:

a. een duidelijke en gedetailleerde beschrijving van de aanpak, fasering en uitwerking van het project,

b. een duidelijke en gedetailleerde beschrijving van de wijze van uitnodigen, werven en het mede op basis van een vragenlijst selecteren van de deelnemers voor het experiment,

c. een duidelijke beschrijving van de aan de deelnemers van het experiment te bieden ondersteuning vooraf, tijdens en na afloop van het experiment,

d. een duidelijke beschrijving van de doelgroep van het project en de omvang van de doelgroep,

e. het aantal deelnemers aan het project, en

f. een duidelijke beschrijving van het beheer van de individuele leerrekening, waaronder in ieder geval de te hanteren methodiek en de wijze van verantwoording van de deelnemer over de inzet van de leerrekening en de wijze waarop is geregeld dat tegoeden die niet zijn ingezet voor het doel waarvoor zij beschikbaar zijn gesteld worden teruggevorderd.

4. De vragenlijst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat in ieder geval vragen over de kenmerken van de werknemer, zijn opleiding en zijn huidige arbeidsmarktpositie.

Artikel 7

Overige subsidievoorwaarden

1. Een project kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:

a. het project is gericht op de doelstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid,

b. de aanvrager onder de werknemers een groep werft van minimaal 250 en maximaal 400 laagopgeleide werknemers in de sector waarin de aanvrager werkzaam is,

c. de deelnemers aan de projecten zich schriftelijk bereid hebben verklaard mee te doen aan onderzoek in het kader van deze regeling,

d. de aanvrager ervoor zorgt dat de werving zo is opgezet dat elke laagopgeleide werknemer in een sector een even grote kans heeft om voor deelname aan het experiment in aanmerking te komen,

e. de aanvrager € 500 uit eigen middelen stort op de leerrekening van elke ingelote deelnemer, en

f. de aanvrager zorgt voor laagdrempelige ondersteuning bij het maken van scholingskeuzes door de deelnemers aan het experiment.

2. De aanvrager houdt een administratie bij van:

a. de namen, adressen, telefoonnummers en werkgevers van de deelnemers ten behoeve van onderzoek zoals vermeld in artikel 2, derde lid,

b. de reactie van degenen die zijn uitgenodigd, onderscheiden naar: ‘wil deelnemen’, ‘wil niet deelnemen’, ‘geen reactie’,

c. eventuele herinneringen en de reactie daarop, en

d. of en zo ja hoe geselecteerd is wanneer zich meer dan het gevraagde aantal deelnemers heeft aangemeld.

3. Het project start uiterlijk 1 december 2005 met het openen van de leerrekeningen en wordt uiterlijk 30 november 2007 afgerond met het sluiten van de rekeningen.

4. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de contactgegevens van de deelnemers tot 2½ jaar na het sluiten van de leerrekeningen up-to-date worden gehouden.

5. Aan vijftig procent van de deelnemers binnen een project wordt een leerrekening toegekend, de overige deelnemers ontvangen geen leerrekening. Toekenning van de leerrekening vindt plaats op basis van loting.

Artikel 8

Advies voorafgaand aan subsidieverlening

1. CINOP adviseert de Minister uiterlijk 4 weken na 1 oktober 2005 over de subsidieaanvragen.

2. Bij het advies over de subsidietoekenning neemt CINOP de artikelen 5 tot en met 7 in acht. Daarnaast let CINOP op de evenwichtige spreiding van projecten over regio’s, branches en sectoren.

3. Indien meer subsidieaanvragers afkomstig zijn uit één regio, branche of sector vindt bij gelijke geschiktheid door CINOP een loting plaats tussen deze subsidieaanvragers om te bepalen welke subsidieaanvraag mee doet in de loting zoals vermeld in artikel 10, derde lid.

4. De minister beslist uiterlijk 4 weken na ontvangst van het advies van CINOP op de subsidieaanvraag.

Artikel 9

Omvang subsidie

1. De subsidie voor de kosten bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel f bedraagt € 200 per te openen leerrekening voor het eerste jaar en € 100 per te openen leerrekening voor het tweede jaar.

2. De Minister stelt € 500 ter beschikking voor iedere geopende individuele leerrekening met een maximum van € 100.000 per aanvrager, uitgaande van maximaal 200 te openen leerrekeningen per aanvrager.

Artikel 10

Criteria verdeling bij subsidie

1. De Minister voorziet uiterlijk acht weken na 1 oktober 2005 in een gelijktijdige beslissing op aanvragen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

2. De Minister selecteert mede op basis van het advies van het CINOP minimaal vijf en maximaal acht aanvragers.

3. Bij gelijke geschiktheid wordt door CINOP op basis van loting bepaald welke aanvragen voor subsidiëring in aanmerking komen.

Artikel 11

Beschikking subsidieverlening/voorschot

1. Indien de gevraagde subsidie geheel of gedeeltelijk wordt toegekend wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van 80% van het toegekende subsidiebedrag in de maand december 2005.

2. Bij het niet doorgaan van een project dan wel het optreden van een vertraging van meer dan twee maanden na de uiterste startdatum, genoemd in artikel 7, derde lid, is de subsidieontvanger verplicht dit direct te rapporteren aan de Minister en zal subsidie worden teruggevorderd.

Artikel 12

Tussenrapportage

De subsidieontvanger legt voor 1 december 2006 een tussentijdse rapportage aan de Minister over, waarin de stand van zaken van het project wordt uiteengezet.

Artikel 13

Aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend wordt voor 1 maart 2008 ingediend bij de Minister. De aanvraag gaat vergezeld van een financieel verslag en een verslag van activiteiten.

Artikel 14

Financiële verantwoording en verslag van activiteiten

1. Het verslag van activiteiten wordt opgesteld volgens een door CINOP opgesteld en verspreid format en bevat tenminste een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten, in het bijzonder ten aanzien van het aantal geopende leerrekeningen en de daarmee gevolgde scholing.

2. De financiële verantwoording gaat vergezeld van een verklaring over het financieel verslag en de naleving van de subsidievoorwaarden door de subsidieontvanger, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

3. De verantwoording bevat in ieder geval een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen en een activiteitenverslag.

4. De verantwoording bevat tevens de vaststelling van de restbedragen, genoemd in artikel 14, zesde lid, en de daaruit voortvloeiende terug te storten bedragen.

5. De Minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling op die aanvraag.

6. De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen of overschotten na afloop van de activiteiten worden terugbetaald.

7. De restbedragen per leerrekening worden teruggestort naar de inleggers, met dien verstande dat:

a. restbedragen tussen € 0 en € 500 ten gunste komen van de subsidieontvanger;

b. van restbedragen van meer dan € 500, de subsidieontvanger € 500 ontvangt;

c. het meerdere wordt overgemaakt aan de Minister.

8. In het subsidiebedrag zijn de kosten van de verklaring bedoeld in het tweede lid begrepen.

Artikel 15

Informatieplicht

De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkelingen van het beleid.

Artikel 16

Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 december 2007.

2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals die luidt op de dag voorafgaande aan de dag waarop deze vervalt, van toepassing op de financiële afwikkeling, de nog in te dienen subsidievaststellingen en de vaststellingsbeschikkingen, van de subsidie, en de nog doorlopende informatieverplichtingen, bedoeld in artikel 2.

Artikel 17

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling experimenten individuele leerrekening voor laagopgeleide werknemers.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

De individuele leerrekening is een spaarrekening op naam van een werknemer. De spaarrekening wordt gebruikt voor het bekostigen van scholing.

Uit de eerder met de individuele leerrekening (ILR) uitgevoerde experimenten (2001–2002 en 2002–2003) volgt dat er een positieve invloed uitgaat van de ILR op de scholing van lager opgeleiden (experimenten met individuele leerrekeningen, de balans opgemaakt, CINOP, april 2004). Deze eerdere experimenten waren vooral gericht op het verkrijgen van inzicht in hoeverre de ILR een bruikbaar instrument is in de Nederlandse situatie en het ontwikkelen van een systematiek voor de ILR. Ten aanzien van de systematiek leveren de experimenten een beeld op van hoe de ILR er wat betreft beheer en vorm uit zou moeten zien. Op basis van de experimenten zijn echter geen definitieve uitspraken te doen over de effectiviteit van het instrument ten opzichte van de bestaande scholingsinstrumenten. Dit doordat bij de experimenten niet is gewerkt met een controlegroep waardoor geen vergelijking te maken is tussen de situatie met en zonder ILR. Verder is niet gekeken naar het effect van de ILR op de arbeidsmarktstatus (verandering van werkgever of andere, hogere functie).

De nieuwe experimenten: individuele leerrekening voor laagopgeleide werknemers

In dit nieuwe experiment wordt gebruik gemaakt van de opbrengsten van de eerste experimenten. Het experiment richt zich op laagopgeleide werknemers. Dit betekent dat hij niet in het bezit is van een startkwalificatie (MBO niveau 2, HAVO of VWO).

Op basis van de eerdere experimenten met de individuele leerrekening wordt wat betreft beheer uitgegaan van een systeem met één reële bankrekening voor alle deelnemers op naam van een bepaalde subsidieontvanger beheerd door die subsidieontvanger en het werken met fictieve afschriften.

Doelstelling van de experimenten is het meten van de effectiviteit van het instrument ILR op de scholingsactiviteiten van laagopgeleide werknemers. Daartoe wordt gewerkt met twee groepen: een groep van 1000 laagopgeleide werknemers met een individuele leerrekening en een groep van 1000 laagopgeleide werknemers zonder individuele leerrekening, de zogenoemde controlegroep. Beide groepen wordt laagdrempelige ondersteuning geboden.

Gelet op de doelstelling van het experiment wordt opdracht verleend aan een externe partij, het CINOP, om de experimenten te begeleiden, de subsidieontvangers te ondersteunen en op volgende momenten informatie te verzamelen over de deelnemers aan het experiment en de effecten van de gevolgde scholing. Daarbij wordt het CINOP ondersteund door de Universiteit van Amsterdam.

Voor informatie over de regeling en ondersteuning bij het opstellen van de subsidieaanvraag kunt u contact opnemen met:

CINOP, dr. C. Doets, Postbus 1585, 5200 BP ’s-Hertogenbosch, 073-⁠6800800.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, onder f

Het gaat daarmee om scholing die relevant is voor de arbeidsloopbaan.

Artikel 2

De leerrekeningen hebben een looptijd van 2 jaar, van 1 december 2005 tot 1 december 2007. De deelnemers aan de experimenten, de groep met ILR en de groep zonder ILR, wordt op verschillende momenten (tijdens en tot 2 jaar na afloop van de leerrekeningen) bevraagd over hun houding/motivatie ten aanzien van scholing, de deelname aan scholing (type en duur) en hun arbeidsmarktpositie (andere en/of hogere functie en inkomen). Dit betekent dat begeleiding, onderzoek en meting van de resultaten van de experimenten een periode beslaat van 1 september 2005 tot en met 31 maart 2010. De experimenteerperiode loopt dus door na afsluiting van de leerrekeningen op 1 december 2007.

Artikel 3

In principe gaat het in het experiment om een totaal aantal deelnemers van 2000, waarvan 1000 deelnemers een individuele leerrekening en laagdrempelige ondersteuning krijgen en 1000 deelnemers alleen laagdrempelige ondersteuning. Er wordt vanuit gegaan dat voor een wetenschappelijk verantwoord experiment het aantal te openen leerrekeningen niet lager mag zijn dan 800. Dit betekent een totaal aantal deelnemers aan het experiment van minimaal 1600. Als deze ondergrens niet gehaald wordt, zal het experiment geen doorgang vinden en zal derhalve de subsidie worden teruggevorderd. De staatssecretaris neemt hier uiterlijk 1 april 2006 een besluit over.

Artikel 6, lid 2, onderdelen b en d

Werknemers die zich aanmelden voor deelname moeten op de hoogte zijn van het experimentele karakter van de regeling en dus weten dat ze kunnen worden uitgeloot. Bij de aanmelding vullen werknemers een korte vragenlijst in. Daarin zijn vragen opgenomen over deelname aan opleidingen in het verleden, huidige arbeidsmarktpositie (inkomen, lengte dienstverband huidige werkgever, werkuren), kenmerken van de huidige werkgever (omvang bedrijf, type bedrijf) en kenmerken van de werknemer (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau). Deze kenmerken dienen ook te blijken uit de beschrijving van de doelgroep, bedoeld in onderdeel d.

Artikel 7, vijfde lid

CINOP begeleidt O&O-fondsen bij werving en selectie van deelnemers. Werknemers die zich aanmelden voor deelname aan het experiment krijgen allen een vaste vergoeding van € 50 van CINOP. Dit dient eraan bij te dragen dat werknemers die benaderd worden om deel te nemen dat ook doen, ook als ze niet (erg) in deelname aan scholing zijn geïnteresseerd. Ook wordt deelnemers verteld dat ze in de toekomst nog enkele keren worden benaderd voor (in elk geval) de afname van een kort telefonisch interview. Daar staat een financiële vergoeding van € 25 tegenover. CINOP verzorgt deze financiële vergoeding voor de deelnemers aan het experiment.

De deelnemers worden op basis van loting over de treatmentgroep (krijgen een leerrekening), en de controlegroep (krijgen geen leerrekening) verdeeld. CINOP verzorgt de loting. Deelnemers en Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen worden door CINOP schriftelijk van de uitkomst van de loting op de hoogte gesteld.

Artikel 9

Naast de storting van € 500 per leerrekening, is in het eerste jaar € 200 per te openen leerrekening beschikbaar voor de kosten van de voorbereiding, de uitvoering en het opzetten van het systeem en het beheer van de leerrekening en het bieden van laagdrempelige ondersteuning aan alle deelnemers (controlegroep en treatmentgroep). De subsidie bedraagt € 100 per te openen leerrekening in het tweede jaar ten behoeve van de kosten van het beheer van de rekening en de laagdrempelige ondersteuning aan alle deelnemers van het experiment.

Artikel 13

De aanvraag tot subsidievaststelling wordt onder vermelding van ‘Regeling experimenten individuele leerrekening voor laagopgeleide werknemers’ ingediend bij:

CFI/BSG/UBT, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer

Artikel 15

Na één jaar wordt een eerste meting verricht van de effecten van de leerrekeningen. Deelnemers aan het experiment (zowel uit de treatmentgroep als de controlegroep) worden daarvoor telefonisch geïnterviewd door CINOP. Daarbij worden vragen gesteld omtrent de houding en motivatie ten aanzien van scholing, opleidingen die na aanvang van het experiment zijn gevolgd (wel/niet deelgenomen, type opleiding, duur van de opleiding, wel/niet afronding van de opleiding en de hoeveelheid geld die aan de opleiding(en) is besteed) en over de arbeidsmarktpositie (wel/geen baan, verandering van baan, inkomsten uit arbeid, aantal uren). Het interview wordt zo kort mogelijk gehouden. Aan iedereen die aan het interview meewerkt wordt vanuit CINOP een vergoeding van € 25 gegeven.

Op basis van de informatie die in de interviews is verzameld en de door de subsidieontvangers in te dienen tussenrapportage zoals bedoeld in artikel 12, wordt een rapportage opgesteld door CINOP. Deze rapportage geeft inzicht in de korte termijn effecten (na 1 jaar) van leerrekeningen. Daarnaast geeft de rapportage een beschrijving van de opzet en uitvoerings(perikelen) van het experiment.

Twee jaar en vier jaar na de start van het experiment vindt eveneens een meting en rapportage plaats.

Naar boven