Wijziging Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 1 augustus 2005, nr. TRCJZ/2005/2340, houdende wijziging van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten (ondertoezichtplaatsing en vernietiging illegaal behandelde dieren)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op richtlijn nr. 96/22/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG L 125) en richtlijn nr. 96/23/EG van de Raad van de Europese unie van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG L 125);

Gelet op de artikelen 19 en 23 van de Landbouwwet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. in onderdeel a vervalt de zinsnede ‘dan wel overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onder officieel toezicht zijn geplaatst’;

2. in onderdeel b vervalt de zinsnede ‘tenzij dieren overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onder officieel toezicht zijn geplaatst’.

B

Artikel 3, derde lid, vervalt.

C

Na artikel 5 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 5a

1. Indien blijkt dat aan landbouwhuisdieren of aquicultuurdieren diergeneesmiddelen of substanties zijn toegediend die ingevolge de communautaire regelgeving niet aan landbouwhuisdieren of aquicultuurdieren mogen worden toegediend, kan de minister die dieren uit de handel nemen en vernietigen.

2. De kosten voor het uit de handel nemen en vernietigen van dieren, overeenkomstig het eerste lid, worden door de minister in rekening gebracht bij de eigenaar of houder van de dieren, bedoeld in het eerste lid.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 augustus 2005.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit a.i., J.P. Balkenende.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten. Allereerst komt daarin de uitzondering op het verbod om dieren waaraan illegaal stoffen als hormonen zijn toegediend te houden, in geval van ondertoezichtplaatsing, te vervallen. Daarnaast is voorzien in een bevoegdheid voor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om landbouwhuisdieren en aquicultuurdieren te vernietigen die illegaal zijn behandeld. Dit om een effectievere handhaving van het verbod mogelijk te maken.

De onderhavige regeling heeft geen gevolgen voor bedrijfseconomische of administratieve lasten.

§ 2. Strafbaarstelling en vernietiging van dieren tijdens ondertoezichtplaatsing

In artikel 2, eerste lid, van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten is een medebewindsopdracht aan productschappen neergelegd voor het stellen van een verbod op het houden en in het verkeer brengen van landbouwhuisdieren en aquicultuurdieren waaraan verboden stoffen zijn toegediend. Ter uitvoering van artikel 3, onderdeel b, van richtlijn nr. 96/22/EG werd tot nu toe een uitzondering op het verbod gemaakt voor dieren die overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de regeling onder officieel toezicht zijn geplaatst. Het verbod, alsmede de uitzondering daarop voor ondertoezichtplaatsing, is met betrekking tot runderen, varkens, schapen geiten en eenhoevigen neergelegd in artikel 2 van de Verordening verbod op het gebruik van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten 1997 van het Productschap voor Vee en Vlees. Voor zover er met betrekking tot een diersoort geen verbod is ingesteld bij productschapverordening, geldt het verbod op basis van artikel 3, eerste lid, van de regeling.

Bedrijven worden ingevolge artikel 4 van de regeling onder toezicht geplaatst nadat daar of in monsters, afkomstig van dieren van dat bedrijf, verboden stoffen zijn gevonden. De ondertoezichtplaatsing strekt ertoe onderzoek op een bedrijf naar het gebruik van verboden stoffen, zoals bedoeld in artikel 17 van richtlijn nr. 96/23/EG, mogelijk te maken. Door bij ondertoezichtplaatsing een uitzondering te maken op het verbod om illegaal behandelde dieren te houden, kunnen die dieren gedurende onderzoek op een bedrijf blijven zonder dat er dan sprake is van continuering van een strafbaar feit. Nadat is bewezen dat een dier illegaal is behandeld, dient het te worden afgevoerd voor destructie. Hiertoe verplicht artikel 23 van de richtlijn. De kosten voor destructie komen ingevolge artikel 19, tweede lid, van de richtlijn ten laste van de eigenaar, die daarvoor geen enkele financiële vergoeding ontvangt. Inbeslagname en vernietiging vonden tot nu toe in Nederland plaats op grond van het strafrecht, via de Wet op de economische delicten.

Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft op 11 april 2003, onder verwijzing naar bovengenoemde uitzondering in de productschapsverordening, geoordeeld dat als op een bedrijf dat onder toezicht is geplaatst dieren worden gevonden waaraan verboden stoffen zijn toegediend, er met betrekking tot die dieren geen sprake meer is van een strafbaar feit. Omdat bij analyse van monsters van dieren niet kan worden bepaald of toediening heeft plaatsgevonden voor het tijdstip van ondertoezichtplaatsing, heeft deze uitleg tot gevolg dat veehouders niet kunnen worden vervolgd voor het houden van dieren waarvan positief bevonden monsters zijn afgenomen ten tijde van een ondertoezichtplaatsing. Daardoor is het evenmin mogelijk om verbeurdverklaring van de dieren, gevolgd door vernietiging van de dieren, als bijkomende straf op te leggen. Het gevolg is dat de dieren, voor zover in beslag genomen, zelfs moeten worden teruggegeven. Op 7 september 2004 heeft de Hoge Raad in deze zaak beroep in cassatie verworpen, waardoor de uitspraak definitief is.

Het voorgaande levert problemen op voor een goede uitvoering van artikel 23 van de richtlijn tijdens ondertoezichtplaatsing. Het feit dat positief bevonden dieren die tijdens ondertoezichtplaatsing in beslag zijn genomen en vernietigd, moeten worden teruggegeven, druist daarnaast in tegen het uitgangspunt van de richtlijn dat de eigenaar geen enkele vergoeding voor de destructie van positief bevonden dieren ontvangt.

Gelet op het bovenstaande is ten eerste besloten om de uitzondering op het verbod voor dieren die onder toezicht zijn geplaatst te doen vervallen. Dit betekent dat vanaf de datum van inwerkingtreding van de onderhavige regeling eveneens sprake is van een strafbaar feit als op een onder toezicht geplaatst bedrijf dieren positief worden bevonden op verboden stoffen. Ten tweede is ervoor gekozen om in artikel 5a van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten een bevoegdheid voor de minister neer te leggen om dieren waarvan is gebleken dat daaraan verboden stoffen zijn toegediend uit de handel te nemen en te vernietigen. Gemeend wordt dat hiermee betere uitvoering kan worden gegeven aan artikel 23 van richtlijn nr. 96/23/EG. Allereerst strekt de communautaire regelgeving inzake groeibevorderaars, inclusief de opdracht aan lidstaten om dieren waaraan verboden stoffen zijn toegediend te vernietigen, mede tot bescherming van de volksgezondheid. In dit kader ligt het voor de hand dat de minister vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid maatregelen kan treffen zoals de vernietiging van dieren waaraan verboden stoffen zijn toegediend. Hij moet ook zelf kunnen ingrijpen als de voedselveiligheid in het geding is. Bijkomend voordeel is dat het strafrecht wordt ontlast, nu vernietiging van dieren ook langs bestuurlijke weg kan plaatsvinden. Ingevolge het tweede lid van artikel 5a komen de kosten voor het uit de handel nemen en vernietigen van dieren waaraan verboden stoffen zijn toegediend voor rekening van de eigenaar of houder van die dieren. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 19, tweede lid, van richtlijn nr. 96/23/EG.

Volledigheidshalve zij vermeld dat wijziging van de medebewindsbepaling in artikel 2 van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten, tevens tot gevolg heeft dat de Verordening verbod op het gebruik van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten 1997 van het Productschap voor Vee en Vlees dienovereenkomstig dient te worden aangepast. Totdat in die verordening nog niet de uitzondering op het verbod voor ondertoezichtplaatsing is komen te vervallen, geldt het verbod dat is gesteld in artikel 3 van de regeling tevens voor runderen, varkens, schapen geiten en eenhoevigen. Ook in dat artikel is de uitzondering op het verbod komen te vervallen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit a.i.,

J.P. Balkenende

  • 1

    Stcrt. 1997, 130; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 september 2003 (Stcrt. 188).

Naar boven