Ontwerp-besluit houdende wijziging van het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen (decentralisatie BSB-operatie)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maakt ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer bekend dat gedurende vier weken na dagtekening van deze Staatscourant een ieder schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur.

Adres: Ministerie van Volkshuisvesting,

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

t.a.v. Directoraat Generaal Milieubeheer,

Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer,

IPC 635,

Postbus 30945,

2500 GX Den Haag

Besluit van ... houdende wijziging van het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen (decentralisatie uitvoering verplicht bodemonderzoek en aanwijzing Zwolle als bevoegd gezag)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ..., nr. ..., Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 70, 72 en 88, achtste lid, van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, nr. ..., Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, wordt `artikel 3' vervangen door: artikel 4a.

B

In artikel 2, tweede lid, wordt `Venlo of Zaanstad' vervangen door: Venlo, Zaanstad of Zwolle.

C

Artikel 3 vervalt.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

1. Degene die een inrichting drijft, op een locatie waar op 31 december 1989 een inrichting was gevestigd:

a. die blijkens het register van de Kamer van Koophandel op dat tijdstip wat betreft de hoofd- of nevenactiviteit behoorde tot een in de bijlage bedoelde bedrijfsgroep, en

b. waarvoor sinds dat tijdstip niet een krachtens artikel 8.40 of 8.44 van de Wet milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur van toepassing was,

verricht op aanwijzing van het bevoegd gezag in de inrichting een vooronderzoek en een verkennend onderzoek en legt de onderzoeksresultaten binnen zes maanden na ontvangst van de aanwijzing aan het bevoegde gezag over.

2. Voorzover nodig in afwijking van het eerste lid, onder b, geldt de in het eerste lid bedoelde verplichting in ieder geval ten aanzien van een inrichting waarop het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer, het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer of het Besluit chemische wasserijen milieubeheer van toepassing was.

3. Het bevoegd gezag doet de in het eerste lid genoemde aanwijzing slechts, indien binnen een jaar na verzending van een uitnodiging als bedoeld in artikel 4a, derde lid, onder b, geen resultaten van het in dat artikel bedoelde onderzoek zijn ontvangen.

4. Gedeputeerde staten informeren burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inrichting geheel of grotendeels is gelegen, over de in het eerste lid genoemde aanwijzing en over de resultaten van het verrichte onderzoek.

5. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. in het kader van een BSB-aktie een verkennend onderzoek, oriënterend onderzoek of nader onderzoek is verricht en de resultaten daarvan zijn overgelegd aan de in artikel 4a bedoelde instantie of aan het bevoegd gezag indien geen aanwijzing als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, is gedaan;

b. in het kader van de Interimwet bodemsanering of van § 3 van hoofdstuk IV van de Wet bodembescherming bodemonderzoek is verricht, of

c. in het kader van het werkprogramma tankstations een bodemonderzoek als omschreven in de handleiding bodemsanering tankstations (bijlage VI van dat werkprogramma) is verricht.

E

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a

1. Het bevoegd gezag kan een of meer instanties aanwijzen, die belast zijn met het uitvoeren van een BSB-aktie met het oog op een onderzoek als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a.

2. Indien het bevoegd gezag geen aanwijzing heeft gedaan als bedoeld in het eerste lid, is het bevoegd gezag zelf belast met het uitvoeren van een BSB-aktie.

3. Een BSB-aktie omvat ten minste:

a. het inventariseren van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen waar aktiviteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden waardoor de bodem kan worden of zijn verontreinigd of aangetast;

b. het per bedrijfsterrein aangeven met welke prioriteit een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem noodzakelijk is, en het uitnodigen van de betreffende bedrijven tot het verrichten van dit onderzoek, en

c. het registreren van de resultaten van de onder b bedoelde bodemonderzoeken.

4. De in het eerste lid bedoelde instantie meldt het bevoegd gezag eenmaal per kwartaal de prioriteiten, bedoeld in het derde lid, onder b, in het eerstvolgende kwartaal, alsmede welke van de in het derde lid, onder b, bedoelde onderzoeken in het daaraan voorafgaande kwartaal hebben plaatsgevonden.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

...
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,...

Nota van toelichting

1. Inleiding

Het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen is opgesteld om de uitvoering van de vrijwillige aanpak van bodemverontreiniging van bedrijfsterreinen, zoals die wordt vormgegeven in het kader van de zogenaamde BSB-operatie (BodemSanering op in gebruik zijnde Bedrijfsterreinen) te ondersteunen. Bedrijven worden bij deze vrijwillige aanpak begeleid door instanties die door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) worden aangewezen, de zogenoemde BSB-stichtingen. Bedrijven die niet vrijwillig deelnemen aan deze operatie, worden in een volgende fase verplicht tot het vaststellen van de bodemkwaliteit door middel van bodemonderzoek. De wettelijke basis daarvoor is gelegen in artikel 70 en 72 van de Wet bodembescherming.

2. Aanpassing aanwijzing instanties belast met de uitvoering van de BSB-aktie

2.1 Voorgeschiedenis aanwijzing instanties

In artikel 2 van het Besluit zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze wijziging werd geregeld wie bevoegd gezag is voor de toepassing van dit besluit: gedeputeerde staten en een aantal met name genoemde gemeenten. Dit is in lijn met de gemeenten die zijn aangewezen als bevoegd gezag bodemsanering op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit bevoegdgezaggemeenten.

De onderzoeksplicht was opgenomen in artikel 4 van het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen. Op aanwijzing van het bevoegd gezag verricht degene die een inrichting drijft die onder dit besluit valt een vooronderzoek en een verkennend onderzoek en legt de resultaten binnen zes maanden na ontvangst van de aanwijzing over aan het bevoegd gezag. Deze verplichting geldt niet indien de resultaten van een verkennend onderzoek, oriënterend onderzoek of nader onderzoek zijn voorgelegd aan de BSB-stichting die bedrijven begeleidt bij de vrijwillige aanpak van het bodemonderzoek. In artikel 3 was geregeld wie deze instanties aanwees (de Minister), wat hun taken zijn (de BSB-aktie omvat tenminste: inventariseren van mogelijk verontreinigde bedrijfsterreinen, prioriteren van benodigd bodemonderzoek en uitnodigen van de betreffende bedrijven tot het doen van onderzoek, het registreren van de resultaten van die bodemonderzoeken) en welke informatie in ieder geval aan het bevoegd gezag wordt verstrekt (prioriteiten en welke bodemonderzoeken zijn uitgevoerd).

Volgens artikel 3, eerste lid, van het Besluit zoals dat luidde, wees de Minister in iedere provincie één of meer instanties aan die belast zijn met het uitvoeren van een BSB-aktie. Dit was uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen, waarin de zogenaamde BSB-stichtingen werden aangewezen, die zijn opgericht door werkgeversorganisaties. Deze stichtingen hebben een sterk regionaal karakter. Werkgeversorganisaties en Kamers van Koophandel bezetten de stichtings-besturen. De provinciale overheid is als toehoorder bij bestuursvergaderingen aanwezig. Er vindt regelmatig afstemming plaats over de uitvoering van de BSB-aktie tussen de betreffende BSB-stichting en het bevoegd gezag.

Er is een landelijke BSB-Stuurgroep ingesteld. Dit is een overlegorgaan waarin de ministeries van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de koepels van werkgeverorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland, IPO en VNG zitting hebben. In 1999 zijn in deze stuurgroep afspraken gemaakt op basis waarvan de BSB-stichtingen een taak zouden hebben tot en met 2007. Naar aanleiding van de jaarlijkse rapportage van de stuurgroep over het jaar 2002 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) vragen gesteld over de voortgang van de vrijwillige uitvoering van de benodigde bodemonderzoeken. Uit een daaropvolgend rapport van augustus 2003 van de BSB-Stuurgroep is gebleken dat de BSB-stichtingen niet zullen slagen in hun taak om uiterlijk eind 2007 zoveel mogelijk bedrijven te begeleiden bij nader onderzoek. Het tempo waarin tot nu toe nadere onderzoeken door bedrijven worden aangeleverd is gezien de totale voorraad van nog af te handelen bedrijven onder de BSB-actie te langzaam. Er zijn knelpunten rond de financiering van de stichtingen en de verschillen tussen de stichtingen in werkwijze en kosten per begeleid bedrijf. De Staatssecretaris heeft in zijn brief van 23 december 2003 aan de Tweede Kamer aangegeven dat de BSB-operatie in de huidige vorm onvoldoende effectief is en een ingrijpende wijziging behoeft (Kamerstukken II 2003/04, vrom040024).

2.2. Tot stand gebrachte wijzigingen

Door middel van deze wijziging is gekozen voor een decentrale aansturing van de BSB-stichtingen, op basis van contractuele afspraken over een op de specifieke regionale situatie afgestemde samenwerking tussen het bevoegd gezag en een BSB-stichting. In de praktijk is dit reeds effectief gebleken in de provincie Overijssel. In die provincie zijn duidelijke afspraken gemaakt over de afstemming tussen de activiteiten van de BSB-stichting en het bevoegd gezag via een clustergewijze aanpak van de bedrijven, zodat deze activiteiten aanvullend op elkaar zijn en tot snelle resultaten ten aanzien van de door de bedrijven aan te leveren nadere onderzoeken leiden.

De voortgang van de bodemonderzoeken die onderdeel zijn van de BSB-operatie is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven. Zij hebben zich verbonden tot een bepaald resultaat. Niettemin behoeft de uitvoering door de aangewezen instanties aansturing door de overheid. Die aansturing gaat door deze wijziging bij de decentrale overheden berusten. Door deze wijziging kan ieder bevoegd gezag zijn medeverantwoordelijkheid voor de voortgang van de BSB-operatie, bijvoorbeeld door de inzet van flankerend beleid, op eigen wijze invullen. Uitgangspunt hierbij is dat de informatie waar de BSB-stichtingen over beschikken ook ter beschikking wordt gesteld aan het bevoegd gezag.

Nieuw is de mogelijkheid dat het bevoegd gezag afziet van het aanwijzen van een instantie die de BSB-aktie uitvoert. Indien het bevoegd gezag er voor kiest de BSB-aktie zelf uit te voeren, zal ook dan de werkwijze zijn dat het bedrijf wordt uitgenodigd zelf een bodemonderzoek uit te voeren. Pas als dit niet vrijwillig gebeurt zal een aanwijzing tot verplicht bodemonderzoek worden opgelegd. Het bedrijf krijgt dus nog steeds in alle gevallen eerst de kans om mee te doen in de vrijwillige aanpak.

Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4 herschreven. Artikel 3, zoals het luidde, gaf naar huidige inzichten onvoldoende het verband aan met het verplichte bodemonderzoek, geregeld in artikel 4. De hierboven beschreven beleidswijzigingen zijn daarom gerealiseerd door vervanging van de artikelen 3 en 4 zoals zij luidden, in plaats van wijziging van die artikelen.

De tekst van het oude artikel 4 is inhoudelijk vrijwel ongewijzigd maar is voorop geplaatst. Hierdoor komt duidelijker de systematiek naar voren dat het verplichte bodemonderzoek het uitgangspunt is en vrijwillig bodemonderzoek beloond wordt met vrijstelling van die verplichting. Er is tevens een herschikking van de leden aangebracht om de samenhang daarvan en daarmee de leesbaarheid te vergroten. Vanuit het nieuwe artikel 4 is in het vijfde lid een sterkere relatie gelegd naar het vrijwillige bodemonderzoek door duidelijker aan te geven dat het overleggen van de resultaten van een dergelijk vrijwillig onderzoek als vrijstelling van het verplichte bodemonderzoek geldt. De enige inhoudelijke wijziging is de introductie van de mogelijkheid dat de resultaten van vrijwillig bodemonderzoek aan het bevoegd gezag worden overgelegd, indien het bevoegd gezag zelf de uitvoering van de BSB-aktie op zich heeft genomen.

Het nieuwe artikel 4a is het oude artikel 3, met enkele aanpassingen. Artikel 4a geeft het bevoegde gezag de bevoegdheid om instanties (bijvoorbeeld BSB-stichtingen) aan te wijzen of zelf de BSB-aktie uit te voeren. Er is bovendien een sterkere relatie gelegd tussen de aanwijzing van een instantie en de vrijstellingsmogelijkheid die het vijfde lid van het nieuwe artikel 4 biedt. De laatste twee leden van het nieuwe artikel 4a zijn inhoudelijk ongewijzigd ten opzichte van het oude artikel 3.

Ten gevolge van deze wijziging van het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen vervalt de Uitvoeringsregeling Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen van rechtswege, omdat het Besluit zoals dat vanaf de inwerkingtreding van deze wijziging luidt daarvoor geen grondslag meer biedt.

3. Aanwijzing Zwolle als bevoegd gezag

In artikel 2 van het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen worden als bevoegd gezag voor de toepassing van dit besluit gedeputeerde staten en een aantal met name genoemde gemeenten aangewezen. De gemeente Zwolle heeft bij brief van 20 november 2003 aangegeven per 1 januari 2005 bevoegd gezag in de zin van de Wet bodembescherming te willen worden. Hiertoe is in artikel 2 Zwolle toegevoegd als bevoegd gezag ter uitvoering van het besluit. Een wijziging van het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming, met als doel de aanwijzing van Zwolle als bevoegd gezag voor de toepassing van de Wet bodembescherming, is reeds totstandgekomen (Stb. 2004, 477).

4. Gevolgen voor het bedrijfsleven en het milieu

4.1 Gevolgen voor het bedrijfsleven en administratieve lasten.

Deze decentralisatie van de aanwijzingsbevoegdheid van BSB-instanties en toevoeging van Zwolle aan de als bevoegd gezag aangewezen gemeenten hebben geen invloed op de positie van bedrijven die vrijwillig bodemonderzoek verrichten in het kader van de BSB- operatie. Door de verantwoordelijkheid te decentraliseren, is er meer ruimte voor een regionale aanpak, die dichter staat bij het regionale bedrijfsleven. Er is geen sprake van een verandering in de administratieve lasten voor het individuele bedrijf.

4.2 Gevolgen voor het milieu

Deze wijzigingen hebben geen direct effect voor het milieu. Indirect zullen deze wijzigingen naar verwachting een positief effect voor het milieu hebben. Door de decentrale aansturing zal het tempo van de BSB-operatie naar verwachting hoger worden, met als gevolg dat de noodzakelijke bodemonderzoeken en bodemsaneringen eerder afgerond zullen zijn. Bovendien zal de kennis en beschikbaarheid van informatie over verontreinigde bedrijfsterreinen zal toenemen, zodat waar nodig maatregelen kunnen worden genomen.

5. Uitvoering en handhaving

Als het bevoegd gezag zelf een instantie (bijvoorbeeld de BSB-stichting) aanwijst die de BSB-actie uitvoert, kunnen daarbij afspraken worden gemaakt over het uitvoeren van de BSB-actie. Die afspraken betreffen niet alleen de werkwijze van de aangewezen instantie ten opzichte van de bedrijven, maar ook de rol van het bevoegd gezag. Daardoor is het mogelijk om de activiteiten van de aangewezen instantie voor de vrijwillige aanpak van bodemonderzoek beter te laten aansluiten bij de activiteiten van het bevoegd gezag in het kader van flankerend beleid. Op deze wijze is de uitvoering en handhaving van het laten doen van noodzakelijk nader onderzoek door bedrijven beter gewaarborgd.

Indien het bevoegd gezag heeft besloten zelf de uitvoering van de BSB-actie ter hand te nemen, komt de uitvoering en het toezicht op het begeleiden van bodemonderzoek door bedrijven in één hand te liggen. Dit kan in bepaalde omstandigheden de meest effectieve werkwijze zijn. In de praktijk is hiermee in minstens één provincie (Flevoland) ervaring opgedaan. Hiervoor was gekozen omdat in Flevoland het aantal bedrijven dat nog onderzoek moest doen zo klein was dit het continueren van de BSB-stichting niet rechtvaardigde.

6. Voorpublicatie

Naar aanleiding van de publicatie van het ontwerpbesluit in de Staatscourant van ... hebben de navolgende instanties en personen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun zienswijze aan de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ter kennis te brengen:

..

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

..

Naar boven