Wijziging Regeling eenmalige uitkering baggerwerkzaamheden bebouwd gebied en Tijdelijke Stimuleringsregeling verwerking baggerspecie

Regeling tot wijziging van de Regeling eenmalige uitkering baggerwerkzaamheden bebouwd gebied en de Tijdelijke Stimuleringsregeling verwerking baggerspecie, in verband met de tweede wijziging van de subsidieplafonds

8 juli 2005

Nr. HDJZ/WAT/2005-1544

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet en de artikelen 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Artikel I

Artikel 3 van de Regeling eenmalige uitkering baggerwerkzaamheden bebouwd gebied1 komt te luiden:

Artikel 3

Het totale bedrag van de op grond van deze regeling te verlenen uitkeringen bedraagt € 120 miljoen.

Artikel II

De Tijdelijke Stimuleringsregeling verwerking baggerspecie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, eerste lid komt te luiden:

1. Alleen verwerking van niet-reinigbare baggerspecie met een minimum partij-omvang van 500 ton droge stof, afkomstig van Nederlandse wateren, komt in aanmerking voor subsidie. De niet-reinigbaarheid wordt bij de aanvraag aangetoond door middel van het overleggen van:

a. het rapport van één van de, voor de desbetreffende partij toepasselijke, protocollen, genoemd onder punt 4.2 van het in bijlage A van deze regeling opgenomen aanvraagformulier, of

b. een verklaring als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel e, van de Wet belastingen op milieugrondslag zoals dit luidde op 31 december 2004.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Het subsidieplafond voor de uitvoering van de regeling bedraagt € 3,6 miljoen inclusief BTW voor de periode van 4 jaar vanaf de inwerkingtreding van de regeling.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M.H. Schultz van Haegen.

Toelichting

Algemeen

Op 8 juli 2005 heeft de Ministerraad ingestemd met het Kabinetsstandpunt Waterbodems. Dit standpunt onderkent dat voor het bereiken van diverse doelen voor watersystemen het baggertempo aanzienlijk moet worden verhoogd. Baggeren van waterbodems is geen doel op zich maar een belangrijke maatregel om vaarwegen op diepte te houden, voor hoogwaterbescherming, om een goede ecologische toestand van watersystemen te bereiken en met het oog op waterkwantiteitsbeheer.

Met het oog op het verhogen van het baggertempo is bezien hoe de beschikbare middelen voor de waterbodemproblematiek aangewend kunnen worden. Het kabinet wil de beschikbare waterbodemmiddelen inzetten waar de behoefte en de impulswerking ten behoeve van verhoging van het baggertempo voor de korte termijn het grootst zijn. In dat kader zal € 25 miljoen uit de nog onbenutte subsidiemiddelen voor verwerking van baggerspecie worden aangewend ten gunste van verhoging van het baggertempo. Het merendeel (€ 20 miljoen) wordt benut voor het ophogen van het uitkeringsplafond van de Regeling eenmalige uitkering baggerwerkzaamheden bebouwd gebied (hierna: Subbied).1 Het overige deel (€ 5 miljoen) wordt aangewend voor versnelde sanering van waterbodems in rijkswateren.

Verhoging uitkeringsplafond Subbied

Subbied is een grote stimulans gebleken voor gemeenten en waterschappen om gezamenlijk de achterstand in onderhoudsbaggerwerk in stedelijke gebied in te lopen. Het voor Subbied initieel beschikbare uitkeringsplafond, € 80 miljoen, was binnen enkele maanden na publicatie van de regeling in maart 2003 reeds volledig met aanvragen belegd. Dit, in combinatie met het gegeven dat de belangstelling voor de gelden uit de Tijdelijke Stimuleringsregeling verwerking baggerspecie (hierna: SVB) geringer was dan voorzien, maakte dat in oktober 2004 reeds voor de eerste maal een verschuiving in de plafonds van beide regelingen is doorgevoerd, ter grootte van € 20 miljoen.2 Ook deze eerste verschuiving was met name ingegeven door de wens om de voor de waterbodemproblematiek beschikbare middelen zo effectief mogelijk in te zetten. De eerste ophoging van het plafond van Subbied met € 20 miljoen was eveneens binnen enkele maanden volledig belegd door aanvragen.

Uit genoemd Kabinetsstandpunt blijkt dat het kabinet de beschikbare waterbodemmiddelen wil inzetten waar de behoefte en de impulswerking het grootst zijn. Bij het inlopen van de baggerachterstand in stedelijk gebied is dit duidelijk het geval. Dat is de aanleiding om het uitkeringsplafond van Subbied, opgenomen in artikel 3 van Subbied, nu nogmaals op te hogen met € 20 miljoen, zodat het plafond nu in totaal € 120 miljoen bedraagt.

Met de extra beschikbare gelden maken baggerplannen die tot nu toe niet zijn gesubsidieerd kans om met behulp van een uitkering op grond van Subbied in uitvoering te worden genomen. Ook gemeenten en waterschappen wier aanvraag eerder werd afgewezen omdat het plafond was bereikt, kunnen weer een nieuwe aanvraag indienen. Overigens kunnen gemeenten en waterschappen wier aanvraag niet werd gehonoreerd wegens het tot 1 juli 2005 gehanteerde onderscheid tussen uitvoeringsplannen voor het uitbaggeren van meer of minder dan 100.000 m3 waterbodem, eveneens opnieuw een aanvraag indienen, nu dit onderscheid per 1 juli 2005 niet meer wordt toegepast.3

Bij de toekenning van de extra € 20 miljoen geldt nog steeds het criterium van de volgorde van ontvangst van de aanvragen (artikel 7, eerste lid, van Subbied). Ook geldt nog steeds dat uitkeringen eenmalig zijn; gemeenten en waterschappen die reeds in aanmerking zijn gekomen voor een uitkering kunnen niet opnieuw een aanvraag indienen.

Verlaging subsidieplafond Tijdelijke Stimuleringsregeling Verwerking Baggerspecie

In navolging van de motie-Herrebrugh (Kamerstukken II 1999/00, 26 401, nr. 16) heeft het kabinet maatregelen genomen om marktontwikkelingen voor grootschalige (geavanceerde) verwerking van baggerspecie te stimuleren. Dit met het oog op de door het bedrijfsleven geschetste perspectieven van kosteneffectieve verwerkingsalternatieven voor het storten van baggerspecie. Daartoe is onder meer de SVB ingesteld.4 Van de periode van vier jaar waarin aanvragen kunnen worden ingediend is inmiddels driekwart verstreken. In deze periode zijn de beschikbare middelen in zeer beperkte mate benut. Voorts is uit tussentijdse evaluaties gebleken dat het merendeel van de gehonoreerde projecten ook zonder SVB-subsidie zouden zijn uitgevoerd. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de destijds door het bedrijfsleven geschetste verwerkingsperspectieven tot op heden niet of nauwelijks worden waargemaakt. Het kabinet is van mening dat de nog beschikbare subsidiemiddelen beter kunnen worden benut ter verhoging van het baggertempo en heeft besloten het subsidieplafond van de SVB, dat zoals hiervoor uiteen is gezet al eerder was verlaagd, nogmaals te verlagen. Het plafond, opgenomen in artikel 4 SVB, zal van € 28,6 miljoen worden teruggebracht naar € 3,6 miljoen.

Artikelsgewijs

Artikel II, onderdeel A

Op grond van artikel 3, eerste lid SVB dient, om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van deze regeling, te worden aangetoond dat er sprake is van verwerking van niet-reinigbare baggerspecie. Tot op 31 december 2004 kon een niet-reinigbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder e van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm), worden verkregen waarmee de niet-reinigbaarheid kan worden aangetoond. De verklaring werd afgegeven door het Service Centrum Grondreiniging (SCG). Per 1 januari 2005 is artikel 12, eerste lid, onder e, van de Wbm vervallen.5 Reeds afgegeven SCG-verklaringen kunnen bij een aanvraag nog steeds worden overlegd om aan te tonen dat sprake is van niet-reinigbare baggerspecie. Uiteraard kan niet-reinigbaarheid ook nog steeds worden aangetoond met het rapport van één van de, voor de desbetreffende partij toepasselijke, protocollen, genoemd onder punt 4.2 van het aanvraagformulier opgenomen in bijlage A van de SVB. Dit aanvraagformulier behoort bij artikel 6, eerste lid SVB.6

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M.H. Schultz van Haegen

  • 1

    Stcrt. 2003, 55; gewijzigd bij ministeriële regeling van 5 oktober 2004 (Stcrt. 194).

  • 2

    Stcrt. 2002, 136; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 5 oktober 2004 (Stcrt. 194).

Naar boven