Wijziging Regeling draagvlak natuur

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 7 juli 2005, nr. TRCJZ/2005/2043, tot wijziging van de Regeling draagvlak natuur

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Regeling draagvlak natuur1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Voor subsidieverleningen komen in aanmerking stichtingen, verenigingen of samenwerkingsverbanden daarvan, waarvan het werkgebied zich uitstrekt over meer dan twee provincies.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘vóór 1 augustus’, alsmede de tweede volzin.

2. In het tweede lid wordt ‘besluiten als bedoeld in het eerste lid’ vervangen door: een besluit als bedoeld in het eerste lid.

C

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een subsidie als bedoeld in artikel 2 kan worden verleend voor de volgende met het project of programma verband houdende kosten:

a. de gemaakte en te betalen loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project of programma betrokken personeel in dienst van de subsidieontvanger berekend aan de hand van de normbedragen per salarisschaal, zoals opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven van het Ministerie van Financiën;

b. kosten van verbruikte materialen of hulpmiddelen;

c. aan derden verschuldigde kosten ter zake van planvormings- en uitvoeringsactiviteiten tot een maximum van 35% van de in de onderdelen a, b en d genoemde kosten;

d. kosten van vrijwilligers, voor zover deze een vrijwilligersvergoeding ontvangen, tot maximaal het bedrag dat jaarlijks belastingvrij als vrijwilligersvergoeding kan worden verstrekt;

e. reis- en verblijfkosten;

f. de voor de vaststelling van de subsidie benodigde accountantsverklaring, tot een maximum van € 1820.

2. Na het vijfde lid wordt een nieuw zesde lid toegevoegd, luidende:

6. Voor het normbedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt uitgegaan van het kosten-plus tarief gebaseerd op respectievelijk ten hoogste salarisschaal 6 voor ondersteund personeel, ten hoogste salarisschaal 11 voor uitvoerend personeel en ten hoogste salarisschaal 13 voor toezichthoudend personeel.

D

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. De minister stelt jaarlijks een of meer perioden vast waarin aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend.

2. De minister maakt besluiten als bedoeld in het eerste lid bekend in de Staatscourant.

E

De artikelen 17 en 26 vervallen.

F

In artikel 20 wordt onderdeel c vervangen door:

c. het project meer aansluit bij het beleid zoals beschreven in de nota’s ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ en ‘Vitaal en samen’.

G

Aan artikel 25, onderdeel a, wordt na ‘doelstellingen’ de volgende zinsnede toegevoegd: en de in artikel 20, onderdeel c, bedoelde nota’s.

Artikel II

De artikelen 6 tot en met 8 van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV2 worden vervangen door:

Artikel 6

Aanvragen tot subsidieverlening op grond van de Regeling draagvlak natuur kunnen worden ingediend van 1 augustus 2005 tot 1 september 2005.

Artikel 7

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 6, bedraagt het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 16 van de Regeling draagvlak natuur € 1.400.000.

Artikel 8

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 6, bedraagt het subsidieplafond voor programma’s als bedoeld in artikel 21 van de Regeling draagvlak natuur € 1.400.000.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 juli 2005.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Met de onderhavige wijziging van de Regeling draagvlak natuur (verder: RDN) worden een aantal wijzigingen doorgevoerd om de toepassing van de regeling te vereenvoudigen en het bereik ervan te vergroten.

Vergroting van het bereik geschiedt in het bijzonder door de voorgestelde wijziging van artikel 3 van de RDN (zie artikel I, onderdeel A, van deze wijzigingsregeling). De enige eis die dit artikel voortaan nog stelt, is dat het gaat om organisaties waarvan het werkgebied zich over meer dan twee provincies uitstrekt. Thans worden ook nog eisen gesteld aan de statutaire doelstelling en de mate waarin een organisatie al dan niet van rijksfinanciering afhankelijk is. Voor een inhoudelijke toets op de mate waarin door dergelijke organisaties in te dienen projecten bijdragen aan de doelstelling van deze regeling zijn deze vereisten evenwel niet strikt noodzakelijk. Het niet meer behoeven verstrekken respectievelijk beoordelen op de hier bedoelde aspecten vereenvoudigt het aanvragen van de subsidie respectievelijk de uitvoering van de regeling.

Met de wijziging van artikel 4 van de RDN, als vervat in artikel I, onderdeel B, wordt de mogelijkheid geschrapt dat subsidieplafonds voor projecten en programma’s als bedoeld in de RDN verder worden onderverdeeld in plafonds voor de onderscheiden doelstellingen voor projecten en programma’s die de RDN in artikel 16 en artikel 21 noemt. Dit vereenvoudigt de afhandeling van aanvragen. In artikel I, onderdeel D, en onderdeel E, worden in samenhang hiermee de bestaande bepalingen over aanvraagperiodes en subsidieplafonds aangepast. Voortaan besluit de minister separaat over de openstelling van de RDN; de verouderde bepalingen in artikel 26 over de aanvraagperiode en het plafond voor 2001 kunnen worden geschrapt.

In de bepaling van de subsidiabele kosten (artikel 5 RDN) zijn met de wijziging van artikel I, onderdeel C, vereenvoudigingen aangebracht. Ten eerste is de berekeningswijze van de te subsidiëren loonkosten aangepast. Gebleken is dat de organisaties, die voor subsidie in aanmerking komen, hun medewerkers op jaarbasis niet voor meer dan 1200 uren inroosteren. Dit is ook gebruikelijk is bij vergelijkbare organisaties, zoals advies- en onderwijsbureaus, die zich richten op vraagstukken in de publieke sector. Aansluiting is gezocht bij de Handleiding Overheidstarieven van het ministerie van Financiën. Ten tweede is de verantwoording van door derden te maken kosten vereenvoudigd. Artikel 5, eerste lid, van de RDN maakt tot nu toe een scheiding tussen enerzijds planvormings- en voorbereidingskosten van derden en anderzijds aan derden verschuldigde kosten ter zake van voorlichting, studies en onderzoek; in de praktijk blijken deze posten moeilijk van elkaar te scheiden, met de wijziging uit hoofde van deze regeling worden zij in één post verenigd.

Tenslotte is expliciet nu ook opgenomen dat vrijwilligersvergoedingen tot de subsidiabele kosten behoren.

Met de in artikel I, onderdeel E, vervatte schrapping van artikel 17 RDN komt de mogelijkheid te vervallen om binnen de doelstellingen, die krachtens artikel 16 voor te subsidiëren projecten gelden, nadere verbijzonderingen aan te brengen. Dit vereenvoudigt zowel de aanvrage als de afhandeling ervan. Tegelijkertijd is met de wijzigingen van artikel 20, respectievelijk 25, van de RDN (artikel I, onderdeel F respectievelijk onderdeel G), tot uitdrukking gebracht dat in de tenderprocedures die voor deze subsidieregeling gelden, een subsidieaanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate deze inhoudelijk beter aansluit op het vigerende beleid van de minister, zoals dat in de nota’s ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ en ‘Vitaal en samen’ is beschreven.

Artikel II ten slotte voorziet in de vaststelling van een aanvraagperiode voor 2005 en de daarbij te hanteren subsidieplafonds.

Met de verschillende vereenvoudigingen ter zake van de subsidieaanvraag is een reductie van de administratieve lasten op basis van deze regeling gemoeid van circa € 6000.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2001, 101; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 23 juli 2004 (Stcrt. 140).

  • 2

    Stcrt. 2004, 100; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 juni 2005 (Stcrt. 111).

Naar boven