Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën van 5 juli 2005, nr. WJZ/2005/26190(1558) tot aanwijzing van filminvesteringen als bedoeld in artikel XXXIa van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005) (Stb. 653), in verbinding met artikel 3.33 en omtrent de verklaringen, bedoeld in de artikelen 3.37 en 3.42b van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2003 (Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel XXXIA van de wet van 16 december 2004, Stb. 653, tot wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005), in verbinding met de artikelen 3.33, tweede lid, 3.37, eerste lid, 3.38 en 3.42b, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2003;

Besluiten:

Artikel 1

Deze regeling berust op artikel XXXIA van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005), in verbinding met de artikelen 3.33, tweede lid, 3.37, eerste lid, 3.38 en 3.42b, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2003.

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet inkomstenbelasting 2001 als bedoeld in artikel XXXIA van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005);

b. de minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 3

Als een filminvestering, bedoeld in artikel 3.33 van de wet, wordt aangewezen een investering in een film die primair is bestemd voor vertoning in bioscopen, doch niet een reclamefilm of voorlichtingsfilms betreffend, aan de voortbrenging waarvan een projectvoorstel ten grondslag ligt, bestaande uit:

a. het scenario, inclusief synopsis, van de film, ter zake waarvan wordt aangetoond dat de exclusieve verfilmingsrechten, of in ieder geval een optierecht daarop, in handen zijn van de filmonderneming, dan wel van de aanvrager die deze rechten aan de filmonderneming zal overdragen;

b. een gespecificeerde projectbegroting uit welker specificatie onder meer blijkt dat de voortbrengingskosten een totaal bedrag van € 15.000.000 niet overstijgen;

c. een gespecificeerd financieringsplan waaruit blijkt dat tenminste 50% van de voortbrengingskosten, zoals opgenomen in de projectbegroting, reeds is gedekt door bijdragen van derden die ofwel schriftelijk zijn toegezegd als garantieopbrengst ofwel schriftelijk zijn toegezegd als subsidie, lening of investering ter dekking van de projectbegroting.

d. een gespecificeerd verkoop- en exploitatieplan, uit welker specificatie onder meer blijkt:

1. een schatting van de opbrengsten, en;

2. dat de schriftelijk toegezegde garantieopbrengsten tenminste 25% van de voortbrengingskosten, zoals opgenomen in de projectbegroting, bedragen;

e. een gespecificeerd marketing- en promotieplan.

Artikel 4

1. Op filminvesteringen mag alleen willekeurig worden afgeschreven, indien door de minister op een door of namens de belastingplichtige gedaan verzoek een verklaring als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet, is afgegeven.

2. De Minister geeft slechts een in het eerste lid bedoelde verklaring af, indien de filminvesteringen voldoen aan de vereisten, bedoeld in artikel 3.

Artikel 5

De minister geeft op een door of namens de belastingplichtige gedaan verzoek een verklaring af als bedoeld in artikel 3.42b, eerste lid, van de wet, indien de filminvesteringen voldoen aan de vereisten, bedoeld in artikel 3, en toekenning van de filminvesteringsaftrek terzake past binnen het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag.

Artikel 6

De verklaring, bedoeld in artikel 5 wordt afgegeven onder de voorwaarde dat:

a. binnen 3 maanden na afgifte van de verklaring een met de rijksbelastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst ter zake van de filminvesteringen aan SenterNovem te Zwolle is overgelegd, waarin onder meer is overeengekomen dat de kosten van de filmonderneming slechts toerekenbaar zijn aan medegerechtigden in die onderneming tot het beloop van hun inbreng, en

b. binnen 6 maanden na afgifte van de onder a bedoelde verklaring aan SenterNovem te Zwolle schriftelijk opgave is verstrekt van de gegevens betreffende de belastingplichtigen die vanwege hun medegerechtigheid in de filmonderneming aanspraak zullen maken op filminvesteringsaftrek, en van het bedrag aan filminvesteringen waarvoor deze belastingplichtigen aanspraak zullen maken op filminvesteringsaftrek.

Artikel 7

De minister kan een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5 intrekken

a. op verzoek van de aanvrager zelf;

b. omdat niet aan de voorwaarden, waaronder de verklaring is afgegeven, is voldaan, of;

c. indien de aan de minister verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens en bescheiden volledig bekend zouden zijn geweest en de onjuistheid of onvolledigheid van de gegevens of bescheiden de minister niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn.

Artikel 8

1. Het formulier voor het indienen van een verzoek ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5, wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

2. Het in het eerste lid bedoelde formulier dient juist en volledig te worden ingevuld en, vergezeld van de gevraagde bijlagen, schriftelijk te worden ingediend bij SenterNovem te Zwolle.

3. Een verzoek ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5, wordt niet behandeld, indien:

a. een eerder gedaan verzoek voor die film nog in behandeling is, of;

b. voor de filminvestering al eerder een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5 is afgegeven en deze niet is ingetrokken op grond van artikel 7, onderdeel a;

c. voor de filminvestering al eerder een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5, is afgegeven en deze is ingetrokken op grond van artikel 7, onderdeel b of c;

d. het verzoek per fax of per e-mail is ingediend.

4. Verzoeken ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5, worden in volgorde van ontvangst behandeld, met dien verstande dat, indien de belastingplichtige of zijn gemachtigde niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van het verzoek en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad het verzoek aan te vullen, de dag waarop het verzoek voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de behandeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 9

De periode, bedoeld in artikel 3.38 van de wet, wordt gesteld op vijf jaren met ingang van de dag waarop de dagtekening van de in artikel 4 bedoelde verklaring is gesteld.

Artikel 10

De Regeling aanwijzing filminvesteringen 2002 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel XXXIA van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005) ingevolge artikel XXXIII, zevende lid, van die wet in werking treedt.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan.De Staatssecretaris van Financiën, J.G. Wijn.

Bijlage

stcrt-2005-133-p21-SC70685-1.gifstcrt-2005-133-p21-SC70685-2.gifstcrt-2005-133-p21-SC70685-3.gifstcrt-2005-133-p21-SC70685-4.gif

Toelichting

Algemeen

§ 1. Doel en achtergrond van de regeling

Maatregelen ter stimulering van de Nederlandse filmindustrie gaan terug tot 1997. In verband met een grondige wijziging van het Nederlandse belastingstelsel per 1 januari 2001 werden de destijds geldende (ondernemers)faciliteiten ontoegankelijk voor commanditaire vennoten in filmcommanditaire vennootschappen (film-cv’s). Daarnaast heeft een heroverweging van het oorspronkelijke pakket van maatregelen ter stimulering van de Nederlandse filmindustrie plaatsgevonden. Zodoende is een specifieke investeringsaftrek voor investeringen in films voorgesteld. Deze maakte deel uit van het Belastingplan 2002 II. In 2003 was hetzelfde pakket aan maatregelen van kracht.

Na een tijdelijke verlenging van de stimuleringsmaatregelen voor het jaar 2004, heeft het kabinet in november 2004 besloten het filmstimuleringsbeleid structureel voort te zetten met een budget van 20 miljoen euro per jaar. Tevens heeft het kabinet aangekondigd de bestaande fiscale faciliteiten in 2005 te verlengen en op onderdelen te wijzigen zoals omschreven in het Belastingplan 2005 en voor de periode na 2005 de fiscale faciliteiten verder aan te passen dan wel nieuwe fiscale faciliteiten te ontwikkelen.

Met betrekking tot de filminvesteringsaftrek is het beschikbare bedrag op basis van de rijksbegroting voor 2005 vastgesteld op 15 miljoen euro.

Per 1 januari 2005 is de verantwoordelijkheid voor de coördinatie van het filmstimuleringsbeleid van de Staatssecretaris van Economische Zaken overgeheveld naar de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

§ 2. Hoofdlijnen van de regeling

In deze regeling wordt een aantal aanvullende criteria gesteld om zo de regeling te beperken tot films met een marktpotentie. Daartoe zijn verschillende eisen gesteld om de marktpotentie te kunnen beoordelen, bij voorbeeld eisen met betrekking tot het verkoop-, exploitatie-, promotie- en marketingplan. Deze eisen gelden zowel voor de willekeurige afschrijving als voor de filminvesteringsaftrek. Om voor deze regelingen in aanmerking te komen dient een verklaring te worden aangevraagd. Omdat de eisen voor beide fiscale faciliteiten op hoofdlijnen gelijk zijn, kan worden volstaan met het indienen van één aanvraagformulier dat betrekking heeft op beide faciliteiten.

Indien de filminvesteringsaftrek niet past binnen het hiervoor in de rijksbegroting op genomen bedrag, kan alleen de verklaring voor de willekeurige afschrijving worden afgegeven. Behalve een toetsing op marktpotentie, toetst SenterNovem dus ook of een project zich in een dermate vergevorderd stadium van financiering bevindt, dat het leidt tot een effectieve aanspraak op het in de rijksbegroting voor filminvesteringsaftrek gereserveerde bedrag.

§ 3. Uitvoering

Of de filminvesteringen voldoen aan de gestelde eisen zodat de gevraagde verklaringen kunnen worden afgegeven, wordt beoordeeld door SenterNovem.

Het verzoek om de verklaringen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap moet worden ingediend bij SenterNovem, Dokter van Deenweg 108, 8025 BK, Zwolle. SenterNovem zal de verzoeken om de verklaringen namens de Minister van OCW behandelen.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Uit dit artikel blijkt dat het moet gaan om films, niet-zijnde reclamefilms of voorlichtingsfilms, die primair zijn bestemd voor vertoning in bioscopen. Reclamefilms en voorlichtingsfilms zijn uitgesloten omdat het hier een ander segment van de audiovisuele industrie betreft.

In artikel 3 zijn de eisen vermeld die aan de filminvesteringen worden gesteld. Zo dient een onderbouwd projectvoorstel te worden overgelegd. Uit de aan een dergelijk voorstel gestelde eisen blijkt dat het moet gaan om serieuze en vergevorderde plannen om filminvesteringen te doen in een op de markt georiënteerde film. De filmonderneming of de aanvrager moet exclusief de beschikking hebben over de verfilmingsrechten. In de praktijk zal doorgaans gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid hier te volstaan met een optie op de verfilmingsrechten.

Op basis van het projectvoorstel kan SenterNovem zich een beeld vormen van de status van het project. Daarbij wordt acht geslagen op de vraag of de producent er blijk van geeft aan de relevante aspecten en activiteiten in verband met de produktie van de film te hebben gedacht. Het projectvoorstel zal de stand van zaken moeten weergeven op het moment dat het verzoek wordt gedaan tot verkrijging van een verklaring als bedoeld in artikel 3.33 respectievelijk artikel 3.42b van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het verzoek zal door SenterNovem worden getoetst op juistheid en volledigheid (vgl. artikel 8, tweede lid).

Ingevolge artikel 3, onderdeel a, dient door of namens de belastingplichtige een afschrift te worden gevoegd van het scenario. Ook dient de synopsis van de film te worden overlegd. Aan de hand van deze gegevens kan SenterNovem beoordelen of sprake is van een film, niet zijnde een reclamefilm of een voorlichtingsfilm, die primair is bestemd voor vertoning in bioscopen. Een artistiek-inhoudelijke toets vindt niet plaats.

Uit de aanwezigheid op de projectbegroting van voorziene uitgaven ter zake van onder meer het vervaardigen van een zogenoemde masterkopie, geschikt voor reproduktie ten behoeve van bioscoopkopieën, voorziene uitgaven die betrekking hebben op de verwerving van scenario- of muziekrechten voor bioscoopvertoningen, en voorziene uitgaven ten behoeve van geluidsafwerking van de film, kan door SenterNovem worden afgeleid dat de betreffende film primair voor vertoning in bioscopen is bestemd. Ook kan op basis van de projectbegroting worden getoetst of het bedrag van 15 miljoen euro, dat maximaal besteed mag worden aan de voortbrengingskosten, niet wordt overschreden.

Het financieringsplan, bedoeld in artikel 3, onderdeel c, zal ten tijde van de aanvraag een beeld moeten geven van de dekking van de projectbegroting en van de toezeggingen die bij afronding van de film leiden tot commercieel resultaat. Het betreft hier dus enerzijds de bijdragen van derden die ter dekking van de projectbegroting al schriftelijk zijn toegezegd als subsidie, lening of investering en anderzijds bijdragen die al schriftelijk zijn toegezegd als garantie-opbrengst. Aangetoond dient te worden dat de som van deze garantieopbrengsten en de ter dekking van de projectbegroting toezegde bijdragen minimaal 50% van de voortbrengingskosten bedraagt. Hierdoor kan SenterNovem beoordelen of de financieringsopzet zo ver gevorderd is dat het afgeven van de verklaringen, als bedoeld in de artikelen 4 en 5, van deze regeling zal kunnen leiden tot het realiseren van het project en derhalve tot een effectieve aanspraak door belastingplichtigen op willekeurige afschrijving en filminvesteringsaftrek. In het belang van andere aanvragers kan zo voorkomen worden dat een onvoldoende ontwikkeld projectvoorstel een claim legt op het voor filminvesteringsaftrek in de rijksbegroting opgenomen bedrag.

Het verkoop- en exploitatieplan, bedoeld in artikel 3, onderdeel d, dient om inzage te geven in de marktpotentie van het project. Hierbij dient een realistische schatting van de opbrengsten gegeven te worden. Een vereiste daarbij zijn de opbrengstgaranties, die ten minste 25% van de voortbrengingskosten zoals opgenomen in de projectbegroting moeten bedragen.

In het marketing- en promotieplan, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, komt tot uitdrukking welke marketing- en promotie-activiteiten ten behoeve van de film zijn gepland. Hierbij kan worden gedacht aan het vervaardigen van een trailer, werkzaamheden van een publiciteitsbureau, copywriting en een overzicht van de media waarin geadverteerd zal worden. Voorts zal een inzicht in de doelgroepen van de film moeten worden gegeven en hoe deze benaderd zullen worden.

Artikelen 4 en 5

De vereisten om in aanmerking te komen voor de willekeurige afschrijving, bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet, en de filminvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.42b van de wet, zijn neergelegd in artikel 3; voor de filminvesteringaftrek is bovendien bepaald dat de verklaring alleen kan worden afgegeven indien toekenning van de filminvesteringsaftrek past binnen het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag. Indien het budget is uitgeput, kan de verklaring voor de filminvesteringsaftrek niet worden afgegeven.

Artikel 6

Om te bevorderen dat het budget ten goede komt aan projecten in een vergevorderd stadium die ook daadwerkelijk gefinancierd kunnen worden, wordt de verklaring afgegeven onder de voorwaarde dat binnen 3 maanden na afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 5, een met de rijksbelastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst ter zake van de filminvesteringen aan SenterNovem te Zwolle is overgelegd. Ingevolge artikel 6, onderdeel a, dient daarin onder meer te zijn overeengekomen dat de kosten van de filmonderneming slechts toerekenbaar zijn aan medegerechtigden in die onderneming tot het beloop van hun inbreng. Deze toevoeging is opgenomen omdat hiermee fiscale zekerheid wordt gecreëerd voor belastingplichtigen die op grond van artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 – in welk geval artikel 3.9 Wet inkomstenbelasting 2001 niet geldt – gebruik maken van de fiscale faciliteiten. Voor andere gevallen wordt geen verandering beoogd ten opzichte van de bestaande praktijk.

Ingevolge artikel 6, onderdeel b, dient voor het gestand houden van de afgegeven verklaring binnen 6 maanden na het afgeven van de verklaring aan SenterNovem te Zwolle schriftelijk opgave te worden gedaan van de gegevens betreffende de belastingplichtigen die vanwege hun medegerechtigheid in de filmonderneming aanspraak zullen maken op filminvesteringsaftrek, en van het bedrag aan filminvesteringen waarvoor deze belastingplichtigen aanspraak zullen maken op filminvesteringsaftrek. Van particulieren, oftewel: belastingplichtigen voor de heffing van inkomstenbelasting, zal derhalve opgave moeten worden gedaan van het sofi-nummer. Eensgelijks dienen belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting bekend te worden gemaakt met het landelijk vastnummer.

Artikel 7

Dit artikel bevat een regeling ter zake van het intrekken van de verklaring ingeval de door of namens de belastingplichtige verstrekte gegevens op het moment van het verzoek onjuist of onvolledig waren, of niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de verklaring is afgegeven. Ook kan worden gedacht aan een situatie waarbij vertoning in de bioscoop niet de primaire bestemming blijkt te zijn doch exploitatie van de film buiten de bioscoop. Indien een film niet in de bioscoop wordt vertoond, kan de verklaring worden ingetrokken. Na intrekking van de verklaring kan het gereserveerde budget voor die filminvesteringen vrijvallen ten behoeve van andere filminvesteringen.

Artikel 8

Dit artikel bepaalt dat voor het bij SenterNovem schriftelijk indienen van een verzoek een volledig en juist ingevuld aanvraagformulier vereist is, inclusief bijlagen. Verzoeken die per fax of per e-mail worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Artikel 8, derde lid, bepaalt dat geen aanvragen in behandeling worden genomen voor projecten waarvoor een reeds eerder gedaan verzoek nog in behandeling is of waarvoor de in de artikelen 4 en 5 bedoelde verklaringen al zijn verstrekt en die ofwel nog niet zijn ingetrokken op grond van artikel 7, onderdeel a, (door de aanvrager zelf), ofwel zijn ingetrokken ingevolge artikel 7, onderdelen b of c.

Artikel 8, vierde lid, bepaalt dat de volgorde van ontvangst van de verzoeken bepalend is bij de behandeling van de verzoeken. Daarbij is van belang dat het verzoek voldoet aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van een aanvraag, bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. SenterNovem zal van de ontvangst van de aanvraag een bevestiging verstrekken. Met betrekking tot de volgorde van behandeling geldt derhalve de dag waarop het verzoek voldoet aan de wettelijke voorschriften, als de datum van ontvangst. Indien meerdere verzoeken op dezelfde datum worden ontvangen, is het tijdstip van ontvangst bepalend voor de volgorde van behandeling.

De verklaringen kunnen niet alleen op verzoek van de belastingplichtige zelf worden verstrekt, maar ook op een namens de belastingplichtige ingediend verzoek. Dat maakt het voor de aanvrager – doorgaans de filmproducent – mogelijk de verklaringen aan te vragen, nog voordat belastingplichtigen hebben beslist óf zij terzake van het door de aanvrager geïnitieerde project een investering zullen doen. Zodoende kan de aanvrager na verlening van de bedoelde verklaringen aan potentiële investeerders al de zekerheid geven dat een investering in het betreffende project kwalificeert als investering in een film in het belang van de versterking van de filminfrastructuur in Nederland, ter zake waarvan willekeurige afschrijving en filminvesteringsaftrek mag worden toegepast.

Artikel 9

De verklaring voor de willekeurige afschrijving wordt verstrekt voor een periode van vijf jaren. Zodoende wordt voorkomen dat deze verklaring voor onbepaalde tijd geldig is.

Artikel 11

De regering heeft op 13 december 2004 de fiscale regeling aangemeld bij de Europese Commissie om deze in staat te stellen de toekenning van de fiscale faciliteiten te toetsen op verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt. De maatregelen overschrijden de door de Commissie vastgestelde maximale steunplafonds niet.

Ingevolge artikel XXXIII, zevende lid, treedt artikel XXXIA van de wet van 16 december 2004, Stb. 653, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2005) in werking bij koninklijk besluit. Ingevolge artikel 11 zijn de inwerkingtreding van laatstgenoemde bepaling en de inwerkingtreding van onderhavige regeling op elkaar afgestemd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.C. van der Laan

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn

Naar boven