Regeling controleapparaten 2005

Regeling houdende regels voor de goedkeuring en het gebruik van controleapparaten alsmede de erkenning van installateurs en reparateurs van controleapparaten en tot wijziging van de Regeling taken Dienst Wegverkeer, de Regeling wijze van keuren APK en de Erkenningsregeling snelheidsbegrenzers (Regeling controleapparaten 2005)

5 juli 2005

Nr. HDJZ/AWW/2005/1396

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 9:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet en artikel 2.4:12, aanhef en onderdelen f en g, en artikel 2.4:13, eerste lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer;

Besluiten:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. analoog controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in bijlage I van verordening (EEG) nr. 3821/85;

b. digitaal controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85;

c. onderzoek: het op grond van artikel 46, onderdeel a en b, verplichte onderzoek van het controleapparaat;

d. erkenninghouder: een installateur of een reparateur van controleapparaten die op grond van deze regeling als zodanig is erkend;

e. installateur: natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig de installatie verzorgt van alsmede onderzoeken verricht aan controleapparaten;

f. reparateur: natuurlijk persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig reparaties uitvoert aan controleapparaten;

g. importeur: door de fabrikant contractueel erkende importeur;

h. werkplaats: inrichting waarin een erkenninghouder de werkzaamheden als bedoeld in deze regeling mag verrichten;

i. inrichting: perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop één of meer gebouwen zijn geplaatst;

j. mobiele installatie-eenheid: installatie-eenheid waarmee een erkenninghouder afwisselend in verscheidene werkplaatsen als installateur werkzaamheden als bedoeld in deze regeling mag verrichten.

§ 2

Goedkeuring controleapparaten

Artikel 2

1. Een goedkeuring van een controleapparaat of registratieblad wordt door de Dienst Wegverkeer verleend indien voldaan wordt aan het bepaalde bij of krachtens artikel 5 tot en met 11 van verordening (EEG) nr. 3821/85.

2. De aanvraag tot goedkeuring van een controleapparaat of registratieblad wordt ingediend bij de Dienst Wegverkeer, waarbij alle op het controleapparaat en het registratieblad betrekking hebbende gegevens worden overgelegd.

§ 3

Aanvraag en verlening van een erkenning als installateur of reparateur

Artikel 3

1. De Dienst Wegverkeer kan een erkenning verlenen als:

a. installateur;

b. reparateur.

2. In de erkenning wordt vermeld:

a. of het een erkenning als installateur, dan wel als reparateur betreft;

b. de door de erkenninghouder gevoerde merken controleapparaten ten aanzien waarvan de erkenning verleend wordt;

c. naam en adres van de erkenninghouder;

d. het adres van de werkplaats waar de met installatie, onderzoek en reparatie verband houdende werkzaamheden worden verricht;

e. het ingevolge artikel 7 toegekende verzegelnummer.

3. In plaats van de gegevens van artikel 3, tweede lid, onderdeel d, wordt in de erkenning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, vermeld:

a. de naam van de persoon die de werkzaamheden verricht; en

b. het kenteken van het voertuig van waaruit de werkzaamheden worden verricht.

Artikel 4

1. De Dienst Wegverkeer verleent een erkenning als installateur of reparateur aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor een of meer in Nederland gevestigde werkplaatsen die elk voldoen aan de in paragraaf 4 gestelde erkenningseisen voor de door hen gevoerde merken controleapparaten.

2. Dienst Wegverkeer verleent een erkenning als installateur aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor een in Nederland werkzame mobiele installatie-eenheid die voldoet aan de eisen, gesteld in de artikelen 9, 11, 12, eerste lid en derde lid, 13 en 14 voor de door deze gevoerde merken controleapparaten.

Artikel 5

1. De aanvraag voor een erkenning wordt bij de Dienst Wegverkeer ingediend door middel van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier.

2. De aanvrager van een erkenning overlegt tegelijk met het aanvraagformulier de volgende bescheiden:

a. voor zover inschrijving in het handelsregister ingevolge de Handelsregisterwet verplicht is, een niet eerder dan één jaar vóór het tijdstip van indiening van de aanvraag door de secretaris van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, waarbij de aanvrager of een onderneming waarop de aanvraag betrekking heeft, is ingeschreven, verstrekt schriftelijk uittreksel, waaruit blijkt dat de aanvrager of de onderneming op het tijdstip van afgifte van dat geschrift was ingeschreven in het handelsregister;

b. voor zover inschrijving in het verenigingenregister of het stichtingenregister ingevolge boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is of inschrijving in het verenigingenregister ingevolge artikel 30, derde lid, van Boek 2 van genoemd wetboek is geschied, een niet eerder dan één jaar vóór het tijdstip van indiening van de aanvraag door de secretaris van de Kamer van Koophandel en Fabrieken waarbij de aanvrager is ingeschreven, verstrekte schriftelijke mededeling, waaruit blijkt dat de aanvrager op het tijdstip van afgifte van die afdruk of mededeling was ingeschreven in het verenigingenregister of in het stichtingenregister;

c. indien de aanvraag namens de aanvrager door een ander wordt ingediend, een gewaarmerkt afschrift van een geschrift waaruit blijkt dat die ander tot de vertegenwoordiging bevoegd is.

Artikel 6

De Dienst Wegverkeer kent aan de erkenninghouder toegangscodes toe voor de melding van de installatie of het onderzoek, bedoeld in artikel 36.

Artikel 7

De Dienst Wegverkeer kent een verzegelnummer toe aan:

a. de erkenninghouder;

b. de op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet aangewezen ambtenaren.

§ 4

Erkenningseisen

Artikel 8

De aanvrager van een erkenning als installateur of reparateur beschikt over een werkplaats die verwarmd, overdekt, behoorlijk af te sluiten en goed verlicht is.

Artikel 9

1. De aanvrager van een erkenning als installateur beschikt over:

a. door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven wegdraaital-meetapparatuur geschikt voor zowel mechanische als elektronische controleapparaataandrijving;

b. een door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven impulsenteller ten behoeve van het afstellen van elektronisch aanpasbare controleapparaten;

c. een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurde rollentestbank of remmentestbank, aangepast op een door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven wijze, ten behoeve van het bepalen van het wegdraaital of het bepalen van de bandenomtrek dan wel een voor motorrijtuigen geschikte horizontale effen meetbaan van ten minste 20 meter lengte.

d. een verzegelinrichting, geschikt voor de gevoerde merken controleapparaat;

e. een bandenpomp met bandenluchtdrukmeetapparatuur;

f. door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven goedgekeurde testapparatuur voor snelheids- en afstandsmetingen alsmede voor de daarop betrekking hebbende registratie;

g. overige, door de fabrikant of importeur van de gevoerde merken controleapparaat voorgeschreven gereedschappen, apparatuur, werkplaatshandboeken en documentatie;

h. een afsluitbare kast, dan wel over een gelijkwaardige voorziening, waarin de in het eerste lid onder d genoemde verzegelinrichting en onder a, b en f genoemde testapparatuur kunnen worden opgeborgen.

2. De aanvrager van een erkenning als installateur voor een analoog controleapparaat beschikt in aanvulling op het eerste lid over:

a. apparatuur voorzien van een loep voor het onderzoeken van registratiebladen;

b. een onderzoeksjablone, waarop de toegestane tolerantiegebieden staan aangegeven;

3. De apparatuur, genoemd in het eerste lid, onderdeel f, en het tweede lid, onderdelen a en b, is niet vereist voor werkplaatsen van fabrikanten of importeurs van motorrijtuigen, mits de installaties uitsluitend betrekking hebben op motorrijtuigen die voor de eerste maal in gebruik worden genomen.

4. De in dit artikel bedoelde apparatuur is deugdelijk en verkeert in goede staat.

Artikel 10

1. De aanvrager van een erkenning als reparateur beschikt over:

a. een door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven impulsenteller ten behoeve van het afstellen van elektronisch aanpasbare controleapparaten;

b. door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven testapparatuur voor snelheids- en afstandsmetingen alsmede voor de daarop betrekking hebbende registratie;

c. een verzegelinrichting welke geschikt is voor de gevoerde merken controleapparaat;

d. overige, door de fabrikant of importeur van de gevoerde merken controleapparaat voorgeschreven gereedschappen, apparatuur, werkplaatshandboeken en documentatie.

2. De aanvrager van een erkenning als reparateur voor een analoog controleapparaat beschikt in aanvulling op het eerste lid over:

a. apparatuur voorzien van een loep voor het onderzoeken van registratiebladen;

b. een onderzoekssjablone, waarop de toegestane tolerantiegebieden staan aangegeven.

3. De in dit artikel bedoelde apparatuur is deugdelijk en verkeert in goede staat.

Artikel 11

1. De aanvrager van een erkenning als installateur of reparateur beschikt over een register, waarin de gegevens als bedoeld in de artikelen 30 en 31 kunnen worden opgeslagen.

2. De aanvrager van een erkenning als installateur of reparateur van digitale controleapparaten kan door tussenkomst van de fabrikant of importeur van het digitale controleapparaat beschikken over een certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht, waarop de gegevens als bedoeld in artikel 34, zesde lid, zijn vermeld.

Artikel 12

1. De aanvrager van een erkenning als installateur, dan wel het door hem voor installatie en onderzoek van controleapparaten aangewezen personeel, heeft met goed gevolg met betrekking tot de door de erkenninghouder te voeren merken controleapparaten een cursus doorlopen met betrekking tot:

a. het installeren en functioneren van controleapparaten;

b. het functioneren van snelheidsbegrenzers met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie en het onderzoek van controleapparaten;

c. het functioneren van motorrijtuigen met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie en het onderzoek van controleapparaten;

d. de wettelijke voorschriften ten aanzien van controleapparaten alsmede ten aanzien van snelheidsbegrenzers voor zover van belang voor de installatie en het onderzoek van controleapparaten.

2. De aanvrager van een erkenning als reparateur dan wel het door hem voor reparatie van controleapparaten aangewezen personeel heeft met goed gevolg met betrekking tot de door de erkenninghouder te voeren merken controleapparaten een cursus doorlopen met betrekking tot:

a. het repareren van controleapparaten;

b. de wettelijke voorschriften ten aanzien van controleapparaten.

3. De in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid bedoelde cursussen zijn georganiseerd door de fabrikant of importeur van de in het kader van de erkenning als installateur of reparateur te voeren merken controleapparaat, dan wel door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen instelling.

Artikel 13

1. De aanvrager van de erkenning als installateur of reparateur meldt bij de Dienst Wegverkeer de personen, bedoeld in artikel 12, eerste dan wel tweede lid.

2. Op het bewijs van deelname is tenminste vermeld:

a. maand en jaar van deelname aan de cursus;

b. de merken en typen controleapparaat waarop de cursus betrekking had;

c. de naam van de deelnemer aan de cursus;

d. uniek volgnummer, indien dit bewijs is afgegeven voor deelname aan een cursus tot installateur of reparateur van een digitaal controleapparaat.

Artikel 14

1. De aanvrager van een erkenning als installateur beschikt over een voorziening voor het door middel van datacommunicatie melden van de installatie en het onderzoek aan de Dienst Wegverkeer. Deze voorziening moet geschikt zijn voor de toegangsstructuur van een door de Dienst Wegverkeer geaccepteerd netwerk.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor fabrikanten of importeurs van motorrijtuigen, mits deze zich uitsluitend beperken tot het installeren van controleapparaten in motorrijtuigen die voor de eerste maal in gebruik worden genomen.

§ 5

Algemene erkenningsvoorschriften

Artikel 15

1. Behoudens in geval van een erkenning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, worden de met de installatie, het onderzoek en de reparatie verband houdende werkzaamheden slechts verricht in de werkplaats die in de erkenning is vermeld.

2. In geval van een erkenning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, worden de met de installatie en het onderzoek verband houdende werkzaamheden slechts verricht in een werkplaats van een erkenninghouder waarvan de erkenning niet is geschorst of is ingetrokken.

Artikel 16

1. Behoudens in geval van een erkenning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, is vanaf de buitenkant van elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt, op een door de Dienst Wegverkeer vastgestelde en in de Staatscourant bekendgemaakte wijze zichtbaar dat een erkenning is verleend.

2. In elke werkplaats of mobiele installatie-eenheid waarvoor de erkenning geldt, is het door de Dienst Wegverkeer afgegeven bewijs aanwezig waaruit blijkt dat voor de werkplaats een erkenning is verleend en voor welke merken controleapparaten de erkenning geldt.

3. In elke werkplaats of mobiele installatie-eenheid is het bewijs van deelname van de erkenninghouder dan wel het door hem voor installatie, onderzoek en reparatie aangewezen personeel aan de cursus als bedoeld in artikel 12, eerste of tweede lid, aanwezig.

4. Op verzoek van de Dienst Wegverkeer of belanghebbende wordt het in het tweede of derde lid bedoelde bewijs getoond.

Artikel 17

1. De ten behoeve van de erkenning aanwezige apparatuur is deugdelijk en verkeert in goede staat van onderhoud.

2. Aan de eisen in het eerste lid is in ieder geval voldaan indien de in deze regeling genoemde testapparatuur als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a, b, c en f, tweede lid, onderdelen a en b en artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, werken binnen de toleranties die voor het controleapparaat op grond van verordening (EEG) nr. 3821/85 zijn vastgesteld.

3. Als een daartoe geschikte proefbank, bedoeld in bijlage I, hoofdstuk VI, onder 4, van verordening (EEG) nr. 3821/85 en in bijlage IB, hoofdstuk VI, onder 5, wordt aangemerkt een aangepaste rollentestbank, een aangepaste remmentestbank of een meetbaan.

Artikel 18

1. De erkenninghouder draagt er zorg voor dat de bij hem in gebruik zijnde verzegelinrichting, werkplaatskaarten alsmede de aan hem verstrekte toegangscodes niet toegankelijk zijn voor onbevoegden.

2. De houder van de werkplaatskaart en erkenninghouder dragen er zorg voor dat de werkplaatskaart met bijbehorende pincode niet toegankelijk is voor andere personen dan voor de houder van de werkplaatskaart.

Artikel 19

1. Behoudens de erkenninghouder als bedoeld in artikel 4, tweede lid, voldoet de erkenninghouder als installateur voldoet voortdurend aan de eisen, gesteld in de artikelen 8, 9 en 11.

2. De erkenninghouder als reparateur voldoet voortdurend aan de eisen, gesteld in de artikelen 8, 10 en 11.

3. De erkenninghouder als bedoeld in artikel 4, tweede lid, voldoet voortdurend aan de eisen, gesteld in de artikelen 9 en 11.

Artikel 20

De erkenninghouder zorgt ervoor dat installaties, onderzoeken en reparaties slechts worden uitgevoerd door de in artikel 12 bedoelde personen, bevoegd voor het desbetreffende merk en type controleapparaat.

Artikel 21

Onverminderd het bepaalde in artikel 12 beschikt de erkenninghouder dan wel het door hem aangewezen personeel aantoonbaar over actuele kennis en documentatie vanuit de fabrikant omtrent de in het kader van de erkenning te voeren merken en typen controleapparaat.

Artikel 22

De erkenninghouder meldt bij de Dienst Wegverkeer wijzigingen van of aanvullingen op de reeds in artikel 12, eerste en tweede lid, vermelde gegevens.

Artikel 23

Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen.

§ 6

Voorschriften voor installatie, onderzoek en reparatie

Artikel 24

Het controleapparaat wordt geïnstalleerd met inachtneming van de instructies van de fabrikant of importeur met betrekking tot:

a. het desbetreffende merk controleapparaat;

b. het functioneren van snelheidsbegrenzers met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie en het onderzoek van controleapparaten;

c. het functioneren van motorrijtuigen met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie en het onderzoek van controleapparaten.

Artikel 25

De houder van een werkplaatskaart plaatst bij alle werkzaamheden als bedoeld in deze regeling zijn werkplaatskaart direct in het digitale controleapparaat.

Artikel 26

Bij nieuwe voertuigen wordt het digitale controleapparaat uiterlijk geactiveerd en geïnstalleerd op het tijdstip dat het voertuig voor het eerst in gebruik wordt genomen.

Artikel 27

1. Bij het onderzoek wordt een testregistratie gemaakt met ten minste de registraties van:

a. de snelheid, in ten minste drie stappen;

b. de snelheid bij maximum snelheidsbereik;

c. de werktijd, rijtijd en rusttijd;

d. de afgelegde weg;

e. de werking van de schrijfstiftgeleiding.

2. De in het eerste lid bedoelde testregistratie wordt uitgevoerd met behulp van:

a. een voor het desbetreffende controleapparaat goedgekeurd registratieblad indien het een analoog controleapparaat betreft; of

b. een visuele controle op snelheid indien het een digitaal controleapparaat betreft.

3. Met behulp van een leesapparaat, voorzien van een loep en een onderzoekssjabloon, wordt beoordeeld of de testregistraties op het testregistratieblad de maximaal toelaatbare fouten, genoemd in hoofdstuk III, onder f) 1 en 2 van bijlage I van verordening (EEG) nr. 3821/85 niet overschrijden, indien het een analoog controleapparaat betreft.

Artikel 28

1. De verzegeling op het mechanisme van het controleapparaat wordt slechts door een fabrikant van controleapparaten of een reparateur aangebracht.

2. De verzegeling van de bewegingssensor aan het voertuig met het aan de erkenninghouder toegekende verzegelnummer volstaat indien het een controleapparaat betreft dat met encryptisch gecodeerde signalen werkt.

3. In geval van verbreking in het belang van toezicht op de naleving door de op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet aangewezen ambtenaren wordt door de betreffende ambtenaar een nieuwe verzegeling aangebracht op de plaatsen waar deze verbroken is.

4. Verbreking als bedoeld in het derde lid vindt slechts plaats ter controle van:

a. de juiste instelling van de apparaatconstante van het controleapparaat;

b. de juiste aansturing van de snelheidsbegrenzer;

c. de aanwezigheid van voorzieningen waarmee de juiste werking van het controleapparaat kan worden beïnvloed;

d. de aanwezigheid van voorzieningen waarmee de juiste werking van de snelheidsbegrenzer kan worden beïnvloed, indien het gestelde in artikel 16, tweede lid, van de Erkenningsregeling snelheidsbegrenzers van toepassing is.

5. Van de verzegeling als bedoeld in het derde lid, wordt aan de bestuurder een schriftelijke kennisgeving, gewaarmerkt door de betreffende ambtenaar en voorzien van het in artikel 7, onderdeel b, bedoelde verzegelnummer, uitgereikt met de reden waarom de verzegeling werd verbroken.

Artikel 29

Na het onderzoek wordt een korte rijproef uitgevoerd, waarbij het in artikel 25, tweede lid, bedoelde testregistratieblad dan wel de werkplaatskaart in het controleapparaat aanwezig is, opdat vastgesteld kan worden dat het controleapparaat functioneert.

Artikel 30

1. Van iedere installatie en ieder onderzoek worden de volgende gegevens in het register als bedoeld in artikel11 vastgelegd:

a. met betrekking tot de installateur:

1°. de naam en het adres van de installateur,

2°. de naam van de persoon die de installatie of het onderzoek heeft verricht,

3°. werkplaatskaartnummer, indien het een digitaal controleapparaat betreft;

b. met betrekking tot het motorrijtuig:

1°. het kenteken of indien het motorrijtuig nog niet is voorzien van een kenteken, het identificatienummer,

2°. merk en type,

3°. de kilometerstand,

4°. de effectieve omtrek van de wielbanden wielen in mm,

5°. de ongecorrigeerde kenmerkende coëfficiënt van het motorrijtuig in omw/km of imp/km,

6°. indien het een digitaal controleapparaat betreft:

i. de bandenmaat,

ii. de instelling van de snelheidsbegrenzer;

c. met betrekking tot de installatie:

1°. de ongecorrigeerde kenmerkende coëfficiënt in omw/km of imp/km of in geval van een aanpasbaar controleapparaat de ingestelde apparaatconstante in imp/km,

2°. het merk, type en serienummer van het controleapparaat;

d. met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden:

1°. de datum en tijd van de installatie of het onderzoek,

2°. de ondertekening door de in onderdeel a, onder 2°, bedoelde persoon,

3°. doel van het onderzoek.

2. Het eerste lid geldt niet voor fabrikanten of importeurs van motorrijtuigen, mits deze zich uitsluitend beperken tot het installeren van controleapparaten in motorrijtuigen die voor de eerste maal in gebruik worden genomen.

3. Bij het register als bedoeld in artikel 11 wordt gevoegd:

a. het bij de installatie of het onderzoek van een analoog controleapparaat gebruikte testregistratieblad;

b. het bij de reparatie van een analoog controleapparaat gebruikte testregistratieblad dan wel een afschrift van dat testregistratieblad, mits dit blad de in artikel 27 bedoelde registraties bevat;

c. het bij de installatie of het onderzoek van een digitaal controleapparaat gemaakt afdruk of opgeslagen document met de testresultaten;

d. het bij de reparatie van een digitaal controleapparaat gemaakte gemaakt afdruk of opgeslagen document met de testresultaten.

Artikel 31

Van iedere reparatie worden de volgende gegevens in het in artikel 11 bedoelde register vastgelegd:

a. de naam en het adres van de reparateur;

b. de naam van de persoon die de reparatie heeft uitgevoerd;

c. merk, type en serienummer van het controleapparaat;

d. de aard van de reparatie;

e. de datum en tijd van de reparatie;

f. de ondertekening door de in onderdeel b bedoelde persoon indien het de reparatie van een analoog controleapparaat betreft.

Artikel 32

De erkenninghouder bewaart de gegevens in het register gedurende ten minste drie jaar vanaf het tijdstip van installatie, onderzoek of reparatie.

Artikel 33

1. De erkenninghouder en de houder van een werkplaatskaart dragen er zorg voor dat op de werkplaatskaart opgeslagen kalibreringsgegevens, regelmatig wordt overgebracht naar een computer om te voorkomen dat reeds opgeslagen kalibreringsgegevens worden overschreven of op andere wijze verloren gaan.

2. Bij de gegevensoverdracht als bedoeld in het eerste lid mogen geen wijzigingen worden aangebracht in de gegevens.

Artikel 34

1. Indien een erkenninghouder een digitaal controleapparaat buiten bedrijf stelt of in een ander motorrijtuig installeert, stelt hij, voor zover dit mogelijk is, alle gegevens uit het apparaat veilig.

2. De erkenninghouder moet de in het eerste lid bedoelde gegevens ten minste 52 weken bewaren vanaf de datum van gegevensoverdracht.

3. In de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens mogen geen wijzigingen worden aangebracht.

4. De in het eerste bedoelde gegevens worden op zodanige wijze bewaard, dat zij niet toegankelijk zijn voor onbevoegden.

5. Op schriftelijk verzoek van de werkgever of de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet verstrekt de erkenninghouder aan hem de gegevens uit een digitaal controleapparaat die dat bedrijf betreffen.

6. In geval van onmogelijkheid van gegevensoverdracht, bedoeld in paragraaf 6, van hoofdstuk VI, van bijlage IB, van verordening (EEG) nr. 3821/85, bevat het door de erkenninghouder door tussenkomst van de fabrikant of importeur van het digitale controleapparaat af te geven certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht in ieder geval de volgende gegevens:

a. met betrekking tot de erkenninghouder:

1°. de naam en het adres,

2°. het nummer van de erkenninghouder,

b. met betrekking tot de installateur of reparateur die het onderzoek heeft verricht:

1°. de naam,

2°. het nummer van de werkplaatskaart,

3°. de handtekening;

c. met betrekking tot het motorrijtuig:

1°. het kenteken,

2°. het identificatienummer,

3°. het merk en het type;

d. met betrekking tot het digitale controleapparaat:

1°. de fabrikant,

2°. het type en serienummer van het digitale controleapparaat,

3°. de datum van fabricage,

4°. de plaats in de cabine van het motorrijtuig,

5°. het keurmerk van de typegoedkeuring,

6°. de zichtbaarheid van het installatieplaatje;

e. met betrekking tot de werkgever of de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet:

1°. de bedrijfsnaam,

2°. het adres,

3°. het nummer van de bedrijfskaart;

f. met betrekking tot het certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht:

1°. de datum en plaats van afgifte,

2°. het door de fabrikant of importeur verstrekte certificaatnummer,

3°. verklaring van onmogelijkheid van gegevensoverdracht,

4°. het antwoord op de vraag of het maken van een afdruk uit het controleapparaat nog mogelijk is.

7. Bij het certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht wordt als bijlage gevoegd:

a. bij positieve beantwoording van de vraag als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel f, onder 4º, de gemaakte afdruk;

b. het schriftelijk verzoek als bedoeld in het zesde lid.

8. Van een ingevolge paragraaf 6, van hoofdstuk VI, van bijlage IB, van verordening (EEG) nr. 3821/85 door tussenkomst van de fabrikant of importeur van het digitale controleapparaat door de erkenninghouder aan de werkgever of de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid van de Arbeidstijdenwet afgegeven certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht wordt in aanvulling op die paragraaf ook door die fabrikant of importeur een kopie ten minste 52 weken bewaard vanaf de datum van afgifte van het certificaat.

9. Op schriftelijk verzoek van de op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet aangewezen ambtenaren verstrekt de erkenninghouder aan hem alle gegevens betreffende een bepaald bedrijf uit een digitaal controleapparaat dat buiten bedrijf is gesteld of in een ander motorrijtuig is geïnstalleerd dan wel het ten behoeve van dat apparaat en bedrijf afgegeven certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht.

Artikel 35

De erkenninghouder en de houder van een werkplaatskaart dragen er zorg voor dat alle verzamelde gegevens, verkregen bij het installeren, onderzoeken of repareren van digitale controleapparaten juist en volledig zijn opgeslagen en zodanig zijn geordend dat deze eenvoudig door de Dienst Wegverkeer zijn te raadplegen.

Artikel 36

1. Na de installatie of het onderzoek van het controleapparaat worden door middel van datacommunicatie de volgende gegevens aan de Dienst Wegverkeer gemeld:

a. de toegangscodes,

b. het kenteken en de meldcode, gevormd door de laatste vier cijfers van het identificatienummer,

c. merk en serienummer en ingestelde apparaatconstante van het controleapparaat.

2. In afwijking van het eerste lid onderdeel b mag indien het de installatie of een onderzoek van een analoog controleapparaat betreft en het motorrijtuig nog niet is voorzien van een kenteken het volledige identificatienummer worden gemeld.

3. Onverminderd het eerste lid wordt bij een melding door een erkenninghouder als bedoeld in artikel 4, tweede lid, het adres met postcode van de werkplaats waar de installatie of het onderzoek is verricht, gemeld.

4. De in het eerste lid genoemde meldingsplicht geldt niet voor fabrikanten of importeurs van motorrijtuigen, voor zover het de installatie betreft in motorrijtuigen die voor de eerste maal in gebruik worden genomen.

5. De door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen met betrekking tot de melding worden in acht genomen.

Artikel 37

1. Nadat is vastgesteld dat alle verzegelingen als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 4, van bijlage I of als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 3, van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 aanwezig zijn, wordt in de bestuurdersruimte op het controleapparaat overeenkomstig verordening (EEG) nr. 3821/85 op onuitwisbare wijze een installatieplaatje aangebracht.

2. In geval van installatie of onderzoek van een elektronisch aanpasbaar controleapparaat wordt op of in het controleapparaat een sticker aangebracht, waarop de ingestelde vier- of meercijferige apparaatsconstante goed zichtbaar en leesbaar staat vermeld, waarbij de apparaatsconstante wordt aangeduid met k= …imp/km.

3. De in het tweede lid bedoelde sticker wordt van een verzegeling voorzien dan wel zodanig aangebracht dat deze bij verwijdering onherstelbaar wordt beschadigd.

Artikel 38

Het in artikel 37, eerste lid, bedoelde installatieplaatje wordt niet eerder aangebracht dan nadat is vastgesteld dat het controleapparaat goed is afgesteld en verzegeld en door de Dienst Wegverkeer is medegedeeld dat:

a. de in artikel 36 bedoelde melding niet leidt tot een steekproefsgewijze controle van de installatie of het onderzoek door de Dienst Wegverkeer; of

b. de melding leidt tot een steekproefsgewijze controle van de installatie of het onderzoek, doch deze controle niet binnen 90 minuten na de melding wordt begonnen; dan wel

c. de melding leidt tot een steekproefsgewijze controle van de installatie of het onderzoek en deze controle heeft geleid tot een goedkeuring van de betreffende werkzaamheden.

§ 7

Toezicht

Artikel 39

1. Nadat een erkenning is verleent verricht de Dienst Wegverkeer ten minste één keer per 2 jaar een herschouwing op de werkplaats of de mobiele installatie-eenheid van de erkenninghouder.

2. De Dienst Wegverkeer voert tenminste eenmaal per jaar op ten minste 5% van de landelijk verrichte installaties en onderzoeken een controle uit.

Artikel 40

1. In het kader van het toezicht op de erkenninghouder, bedoeld in artikel 9:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, wordt door de Dienst Wegverkeer ten aanzien van het bepaalde in paragraaf 6 een systeem van bonus- en strafpunten voor de erkenninghouder vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant.

2. Aan de hand van het systeem als bedoeld in het eerste lid kan worden vastgesteld of het toezicht wordt verminderd, het toezicht wordt verscherpt dan wel dat de erkenning wordt ingetrokken.

3. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in artikel 23 de bedrijfsvoering van het reeds erkende bedrijf wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de opgelegde sancties alsmede de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in het tweede lid beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 41

De erkenninghouder mag in de staat van een motorrijtuig dat aan een controle als bedoeld in artikel 39, tweede lid, zal worden onderworpen, gedurende een periode van 90 minuten na het tijdstip van melding van de installatie of het onderzoek geen wijziging aanbrengen of laten aanbrengen en mag met betrekking tot het voertuig geen metingen verrichten of laten verrichten.

Artikel 42

1. De erkenninghouder verleent alle medewerking aan de in artikel 39, eerste en tweede lid, bedoelde handelingen en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen.

2. Onder alle medewerking wordt in het kader van de in artikel 39, tweede lid, bedoelde handelingen in ieder geval verstaan dat:

a. degene die de installatie of het onderzoek heeft verricht aanwezig gedurende de hele steekproef aanwezig is en zelf feitelijk assistentie verleent, zonodig met behulp van zijn werkplaatskaart, bij het uitvoeren van de steekproef;

b. indien de installatie of het onderzoek is verricht door een mobiele installatie-eenheid tevens het voertuig, van waaruit door de mobiele installatie-eenheid de installaties of onderzoeken zijn verricht, bij de steekproef aanwezig is;

c. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de werkplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;

d. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar wordt gesteld.

§ 8

Intrekking van een erkenning als installateur of reparateur

Artikel 43

1. De Dienst Wegverkeer trekt een erkenning geheel of gedeeltelijk in, indien degene aan wie de erkenning is verleend, daarom verzoekt.

2. De Dienst Wegverkeer kan een erkenning geheel of gedeeltelijk intrekken indien degene aan wie de erkenning is verleend:

a. niet meer voldoet aan de erkenningseisen, neergelegd in paragraaf 4;

b. in strijd handelt met de erkenningsvoorschriften, neergelegd in paragraaf 5;

c. in strijd met de voorschriften, neergelegd in paragraaf 6, een installatie, onderzoek of reparatie verricht;

d. de verplichtingen, neergelegd in paragraaf 7, niet nakomt

e. het aan het toezicht verbonden tarief als bedoeld in artikel 12:38, derde lid, van de Arbeidstijdenwet niet voldoet.

3. De Dienst Wegverkeer kan de aan een erkenning verbonden voorschriften wijzigen indien gewijzigde inzichten dan wel ontwikkelingen in de techniek zulks noodzakelijk maken.

Artikel 44

1. Indien er sprake is van een situatie waarin aan een of meer erkenningseisen of erkenningsvoorschriften of algemene erkenningsvoorschriften niet wordt voldaan, terwijl de situatie op korte termijn kan worden hersteld, kan, in plaats van intrekking of wijziging van de erkenning, overgegaan worden tot schorsing van de erkenning voor een termijn van ten hoogste 12 weken.

2. Wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn niet aangetoond dat wederom aan de erkenningseisen of algemene erkenningsvoorschriften wordt voldaan, dan volgt alsnog intrekking of wijziging van de erkenning.

§ 9

Verplichtingen werkgever en zelfstandige

Artikel 45

1. De werkgever en de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid van de Arbeidstijdenwet zorgen ervoor dat het controleapparaat door een erkenninghouder als installateur is aangebracht, en door deze is voorzien van een installatieplaatje en van verzegelingen, als bedoeld in artikel 37.

2. In afwijking van het eerste lid mag een motorrijtuig, ingevoerd uit één der lidstaten van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zijn voorzien van een controleapparaat dat volgens de in die lidstaten geldende voorschriften is geïnstalleerd.

Artikel 46

De werkgever en de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid van de Arbeidstijdenwet zorgen ervoor dat:

a. ten minste eenmaal per twee jaar het controleapparaat door een erkenninghouder als installateur wordt onderzocht;

b. na iedere verbreking van verzegelingen als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 4, van bijlage I of als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 3, van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85, met uitzondering van een verbreking als bedoeld in artikel 28, derde lid, en na iedere wijziging aan het motorrijtuig waardoor wegdraaital of bandenomtrek zijn beïnvloed, het controleapparaat door een erkenninghouder als installateur of reparateur wordt onderzocht;

c. na ieder onderzoek het controleapparaat door een erkenninghouder als installateur of reparateur is voorzien van een installatieplaatje en van verzegelingen als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 4, van bijlage I of als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 3, van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 dan wel in artikel 37, derde lid;

d. tijdens het gebruik van het motorrijtuig waarin een analoog dan wel digitaal controleapparaat is geïnstalleerd de maximaal toelaatbare fouten, aangegeven in bijlage I, hoofdstuk III onder f) onder 3 respectievelijk bijlage IB, hoofdstuk III, paragrafen 2 en 3 van verordening nr. (EEG) 3821/85 niet worden overschreden;

e. de onder c bedoelde verzegelingen ongewijzigd en intact blijven.

§ 10

Vrijstellingen

Artikel 47

Van de verplichting tot installatie en gebruik van het controleapparaat zijn vrijgesteld motorrijtuigen die:

a. vervoer verrichten als bedoeld in artikel 13, onderdelen c, e, f en g van verordening (EEG) nr. 3820/85;

b. worden gebruikt voor het geven van rijonderricht en zijn voorzien van een krachtens de Regeling vaststelling L-bord voorgeschreven blauwe plaat met de letter L.

§ 11

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 48

De Erkenningsregeling snelheidsbegrenzers1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 1, eerste lid, onderdeel k, komt te luiden:

k. controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in Bijlage I of Bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370).

2. In artikel 16, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede ‘op het in artikel 32, van de Regeling controleapparaten’ vervangen door: op het in artikel 37, eerste lid, van de Regeling controleapparaten 2005.

3. Artikel 16, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. blijkt dat de verzegeling als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 4, van bijlage I of als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 3, van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370) van het controleapparaat aanwezig en niet verbroken is.

Artikel 49

De Regeling wijze van keuren APK2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in Bijlage I of Bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370).

2. In bijlage II, behorende bij artikel 4, onder punt 4, vervalt bij artikel 5.3.15 het zesde lid in de kolom keuringseisen met de daarbij bijbehorende tekst in de kolom wijze van keuren onder vernummering van het zevende lid tot het zesde lid in de kolom keuringseisen.

Artikel 50

1. Erkenningen verleend ingevolge de Regeling controleapparaten worden gelijk gesteld met een erkenning verleend op grond van deze regeling.

2. Certificaten van deelname aan een cursus als bedoeld in artikel 12, eerste dan wel tweede lid, van de Regeling controleapparaten worden gelijk gesteld met certificaten van deelname op grond artikel 12, eerste dan wel tweede lid, van deze regeling.

Artikel 51

De Regeling controleapparaten wordt ingetrokken.

Artikel 52

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling controleapparaten 2005.

Artikel 53

Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 2004, 347).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling vervangt de Regeling controleapparaten. Deze regeling geeft mede naast wijzigingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer uitvoering aan twee verordeningen: Verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1998 (PbEG L 274) tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Richtlijn nr. 88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3820/85 en Verordening (EEG) nr. 3821/85 (hierna: verordening (EG) nr. 2135/98) en Verordening (EG) nr. 1360/2002 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 juni 2002 (PbEG L 207) betreffende de zevende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (hierna: verordening (EG) nr. 1360/2002). Deze verordeningen betreffen de introductie, naast het controleapparaat omschreven in de reeds bestaande bijlage I bij verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370) (hierna: verordening (EEG) nr. 3821/85) (dit betreft het zogenaamde analoge controleapparaat), van een in bijlage IB omschreven digitaal controleapparaat (ook wel digitale tachograaf genoemd).

Deze regeling, de Regeling tachograafkaarten en het besluit van 1 april 2005 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, het Reglement rijbewijzen en Voertuigreglement in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 209) treden in werking op het moment dat de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 347) in werking treedt. Tezamen bevatten deze de regels die nodig zijn om op de juiste wijze van installeren en op het juiste gebruik van de digitale tachograaf en tachograafkaarten te kunnen handhaven. Over de datum waarop de verplichting tot het installeren van een digitale tachograaf in bepaalde voertuigen die voor het eerst in het verkeer worden gebracht in werking treedt, wordt tussen de Raad en het Europees Parlement nog onderhandeld.

Deze regeling kent dezelfde opbouw en regelt dezelfde onderwerpen als de Regeling controleapparaten. Paragraaf 2 betreft de goedkeuring door de Dienst Wegverkeer van controleapparaten en registratiebladen. De paragrafen 3 tot en met 8 hebben betrekking op het verlenen van erkenningen als installateur of reparateur van analoge dan wel digitale controleapparaten door de Dienst Wegverkeer. Paragraaf 9 bevat enkele bepalingen die zich richten tot de werkgever en de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet. Diverse vrijstellingen van de verplichting tot installatie en gebruik van controleapparaten staan in paragraaf 10. Paragraaf 11 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Een erkenning tot installateur of reparateur wordt verleend indien de aanvrager van een erkenning aan bepaalde erkenningseisen voldoet (paragraaf 4). Bij de werkzaamheden als bedoeld in deze regeling moet de erkenninghouder zich voortdurend aan diverse voorschriften houden, die zijn verdeeld in algemene erkenningsvoorschriften (paragraaf 5) en voorschriften voor installatie, onderzoek en reparatie (paragraaf 6). Het toezicht op de erkenning (paragraaf 7) en de bevoegdheid tot intrekken van de erkenning (paragraaf 8) berust bij de Dienst Wegverkeer.

In verband met de invoering van het digitale controleapparaat is in diverse bepalingen expliciet onderscheid gemaakt tussen het analoge en digitale controleapparaat en zijn er enkele bepalingen, met name ten aanzien van het overbrengen en opslaan van gegevens uit het controleapparaat, toegevoegd. Daar waar niet specifiek de verplichting geldt ten aanzien van een analoog dan wel digitaal controleapparaat en alleen het begrip ‘controleapparaat’ wordt gehanteerd, geldt deze verplichting voor beide type apparaten. Die bepalingen die reeds in verordening (EEG) nr. 3821/85 (inclusief de daarbij behorende bijlagen) zelf zijn geregeld en die ook in de Regeling controleapparaten waren geregeld (‘overgeschreven’) komen niet meer terug in deze regeling. Erkenninghouders zijn vanwege het karakter van de verordening rechtstreeks aan die verplichtingen gebonden. Alleen daar waar de verordening nadere uitvoering of specifieke invulling behoeft, komen verplichtingen uit de verordening terug in onderhavige regeling.

Administratieve lasten

De invoering van de digitale tachograaf gaat gepaard met veel gedetailleerde regelgeving op Europees niveau. Dat geldt zowel voor de regels met betrekking tot het verstrekken en gebruiken van tachograafkaarten als het gebruiken, installeren en controleren van de techniek van het digitale systeem. In deze regeling gaat het voornamelijk om het laatste.

De lasten van invoering van het digitale registratiesysteem voor werkplaatsen betreffen met name:

1. de aanvraag van een werkplaatskaart,

2. het ophalen van een werkplaatskaart,

3. de gederfde werktijd die gepaard gaat met het verkrijgen van een werkplaatskaart,

4. het melden en inleveren van defecte een werkplaatskaart,

5. het installeren en repareren van (digitale) controleapparaten,

6. het bewaren van gegevens uit defecte controleapparaten, en

7. de aanschaf van technische middelen voor digitale reparatie en installatie.

Samen bedragen ze € 15.251.600,– gemiddeld (per jaar).

De berekeningen van de administratieve lasten kunnen worden teruggelezen in het door SIRA Consulting B.V. geschreven rapport Effectmeting AL Arbeidstijdenregistratie wegvervoer, van 3 juni 2004. Op pagina 22 van dat rapport staat een aggregatie van de berekende lasten voor de installatie en reparatie van digitale versus analoge tachografen. Het rapport toont ook aan dat 94 % van de totale administratieve lasten direct herleidbaar is tot Europese regelgeving. Dit geeft de beperkte mogelijkheden aan om in Nederlandse regelgeving de administratieve lasten te verminderen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat diverse definities. Voor zover deze toelichting behoeven, worden deze hier behandeld.

In het Arbeidstijdenbesluit vervoer is reeds het controleapparaat gedefinieerd als een controleapparaat als bedoeld in verordening (EEG) nr. 3821/85. Dit kan zowel een controleapparaat als bedoeld in bijlage I als in bijlage IB betreffen. In deze regeling is het wenselijk onderscheid te kunnen maken tussen beide typen apparaten. De onderdelen a en b van artikel 1 voorzien daarin. Gekozen is daarbij het controleapparaat als bedoeld in bijlage I van verordening (EEG) nr. 3821/85 aan te duiden als het analoge controleapparaat en het controleapparaat als bedoeld in bijlage IB als het digitale controleapparaat. Dit is overeenkomstige het normale Nederlandse spraakgebruik.

Onder installateur wordt verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig de installatie verzorgt van alsmede onderzoeken verricht aan controleapparaten. Onder installatie wordt in dit artikel de gehele installatie verstaan (zoals het begrip installeren wordt gehanteerd in artikel 12 van verordening (EEG) nr. 3821/85) en dus niet alleen het plaatsen van het controleapparaat in het voertuig (zoals de definitiebepaling in Bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 aangeeft), maar ook het activeren, kalibreren en uiteindelijk het verzegelen.

De reparateur is de natuurlijk persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig controleapparaten repareert. In de meeste gevallen is de reparateur ook installateur, maar dit is niet noodzakelijk. Onder repareren wordt verstaan de reparatie van een bewegingsopnemer of van een voertuigunit die moet worden losgekoppeld van de stroomvoorziening of van andere componenten van het controleapparaat, of die moet worden geopend (zie hoofdstuk I, onder gg, van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85). Dit geldt ook voor het analoge controleapparaat. Bepaalde handelingen van een installateur zou men, doordat het vervanging van onderdelen betreft, ook als reparatie kunnen lezen. Uitdrukkelijk wordt derhalve aangegeven dat de installateur van een digitaal controleapparaat ook de volgende drie zaken mag vervangen: het printerdeksel, de bewegingssensor en de papierrol. Ook bij een analoge tachograaf mag de installateur de bewegingssensor vervangen. Deze handelingen vallen dus niet onder de kwalificatie reparatie. Bovendien is de installateur bevoegd zowel het analoge als digitale controleapparaat in zijn geheel te vervangen voor een ander controleapparaat.

Aan erkenninghouders die niet alleen controleapparaten installeren, maar ook repareren, worden in deze regeling en in verordening (EEG) nr. 3821/85 hogere eisen gesteld, zowel ten aanzien van het opleidingsniveau als voor wat betreft de te volgen procedures of de eisen aan de werkplaats (de ruimte, het gebouw). Met name bij het repareren van het digitale controleapparaat worden blijkens bijlage 10 en 11 bij verordening (EEG) nr. 3821/85 hoge eisen gesteld: de zogenaamde ITSEC-approval (Information Technology Security Evaluation Criteria 1991.

De importeur is de door de fabrikant contractueel erkende importeur. In de praktijk meldt een importeur zich bij de Dienst Wegverkeer waarbij hij de overeenkomst zoals deze met de tachograaffabrikant is gesloten toont.

De werkplaats is inrichting waarin een erkenninghouder de werkzaamheden als bedoeld in deze regeling mag verrichten. Hoewel de definitie is aangepast, wordt niet een inhoudelijke wijziging beoogt. Duidelijker wordt gemaakt wat een werkplaats is (artikel 1) en aan welke erkenningseisen deze moet voldoen (artikel 8). Onder inrichting wordt verstaan het perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop één of meer gebouwen zijn geplaatst. Het toezicht moet gehouden kunnen worden in een onder andere overdekte en verwarmde ruimte.

Artikel 2

De Dienst Wegverkeer is de bevoegde autoriteit waar aanvragen voor goedkeuring van registratiebladen en analoge dan wel digitale controleapparaten kan worden ingediend en niet specifiek bij de directeur van die Dienst.

Artikel 3

Op dit moment bestaan er twee typen erkenningen: een erkenning als installateur en een erkenning als reparateur. Een reparateur moet zoals reeds bij artikel 1 is aangegeven aan hogere eisen voldoen (opleiding, ruimte, etc.), maar heeft dan ook verdergaande bevoegdheden. De introductie van een digitaal controleapparaat brengt in dit systeem geen verandering. Een erkenninghouder is een installateur of een reparateur van controleapparaten die op grond van deze regeling als zodanig is erkend. De erkenninghouder kan zelf opgeleid zijn tot installateur of reparateur, maar kan ook beschikken over personeel dat is opgeleid. In het geval van een digitaal controleapparaat dienen de erkenninghouder zelf en het opgeleide personeel over zogenaamde werkplaatskaarten te beschikken. De gebruiksvoorschriften en de aanvraag en verlening van dergelijke kaarten zijn geregeld in het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de daarop gebaseerde Regeling tachograafkaarten. De houder van een werkplaatskaart is dus altijd een installateur of een reparateur en kan tevens de erkenninghouder zelf betreffen.

Voor het installeren, onderzoeken en repareren van digitale controleapparaten gelden ten opzichte van het installeren, onderzoeken en repareren van analoge controleapparaten een aantal specifieke erkenningseisen en specifieke algemene en bijzondere erkenningsvoorschriften. Het grootste verschil tussen beide apparaten is dat in tegenstelling tot het analoge controleapparaat in het digitale controleapparaat gegevens zijn opgeslagen. Voor wat betreft de technische kant van de zaak (het plaatsen in het voertuig, het verzegelen, etc.) zijn de veranderingen ten opzichte van het analoge apparaat, zeker ten aanzien van het reeds in 1996 geïntroduceerde laatste type analoge controleapparaat (zogenaamde MTCO 1324), uitermate klein. Daarom is gekozen het digitale controleapparaat niet van een geheel afzonderlijke erkenning met betrekking tot installeren, onderzoeken of repareren te voorzien. Het wordt – net zoals nu bij de introductie van een nieuw type analoge tachograaf van een bepaald merk – als een nieuw type beschouwd.

Dit betekent dat een reeds behaalde erkenning als installateur of reparateur voor een bepaald merk blijft gelden, maar dat men slechts bevoegd is ten aanzien van een (bepaald type) digitaal controleapparaat werkzaamheden te verrichten, indien en voor zover voor het desbetreffende digitale type controleapparaat het personeel is opgeleid en aan en eisen in paragraaf 5 en 6 is voldaan. Via de eisen in paragraaf 5 worden ook een aantal erkenningseisen voortdurend verplicht, onder andere het beschikken over de door de fabrikant of importeur voorgeschreven apparatuur (bij de digitale tachograaf bijvoorbeeld bepaalde soft- en hardware).

Op het moment dat de erkenninghouder ook voor een nieuwe merk tachograaf erkend wil worden, dient hij daartoe een aanvraag voor een erkenning bij de Dienst Wegverkeer in. De Dienst Wegverkeer verifieert of de erkenninghouder in aanmerking komt voor wijzigingvan de erkenning aan de hand van de erkenningseisen. Indien de Dienst Wegverkeer dat noodzakelijk acht, zal daartoe voorafgaand aan een schouw plaatsvinden.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat ook een erkenning alleen voor het type digitale tachograaf kan worden verleend, zonder dat men voor een analoog type is erkend.

Artikel 4

Het blijft op basis van deze regeling mogelijk de werkzaamheden ten aanzien van onderzoek en installatie niet vanuit een vaste werkplaats uit te oefenen, maar te werken met een zogenaamde mobiele installatie-eenheid. De mobiele installatie-eenheid is de installatie-eenheid waarmee afwisselend in verscheidene werkplaatsen gewerkt wordt. Er mogen alleen werkzaamheden worden verricht in werkplaatsen waarvan de erkenning niet is ingetrokken of geschorst.

Aan een aantal erkenningseisen zal een dergelijke mobiele installatie-eenheid niet kunnen voldoen. Daarom kan een erkenning als installateur of reparateur voor een mobiele installatie-eenheid al worden verleend, terwijl niet aan alle erkenningseisen wordt voldaan. Ook een digitaal controleapparaat kan geïnstalleerd en onderzocht worden vanuit een mobiele installatie-eenheid.

Artikel 5

Dit artikel betreft de procedurele kant van de aanvraag en gaat vooral in op welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag moeten worden overlegd. Dit artikel is niet gewijzigd ten opzichte van artikel 5 van de Regeling controleapparaten.

Artikelen 6 en 7

Aan een erkenninghouder worden ten behoeve van diens werkzaamheden toegangscodes voor het afmelden bij de Dienst Wegverkeer en verzegelnummers ten behoeve van het aanbrengen van verzegelingen toegekend. Ook aan de op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet aangewezen ambtenaren kan een dergelijk nummer worden toegekend. Bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 november 1998, nr. J-98009426 zijn de ambtenaren aangewezen die zijn belast met het toezicht op arbeid als bedoeld in hoofdstuk 2 (wegvervoer) van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, te weten de ambtenaren van de divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat alsmede de ambtenaren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Politiewet 1993.

Artikel 8

Ruimte moet zodanig zijn ingericht dat de werkzaamheden en het toezicht daarop onder alle weersomstandigheden normaal kunnen worden verricht. In de Regeling controleapparaten was deze norm in de definitie vervat. Aangezien de definitie is aangescherpt is als aparte erkenningseis aangegeven waaraan deze ruimte moet voldoen.

Artikelen 9 en 10

De aanvrager van een erkenning moet ten behoeve van het installeren, onderzoeken of repareren over een aantal zaken beschikken. Het gaat daarbij voornamelijk om specifieke meetapparatuur. De in bepaalde gevallen aan die meetapparatuur gestelde eis van goedkeuring door de Dienst Wegverkeer is komen te vervallen. In plaats daarvan is voorgeschreven dat die apparatuur door de importeur of fabrikant van het desbetreffende controleapparaat is voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat daarmee de erkenninghouder van alle apparatuur voor alle merken controleapparaat de meetmiddelen aanschaft. Deze meetmiddelen zijn in de praktijk uitwisselbaar.

Artikel 9 betreft de aanvrager van een erkenning als installateur, artikel 10 de aanvrager van een erkenning als reparateur. Ten aanzien van een analoog controleapparaat bevat onderhavig artikel geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de Regeling controleapparaten. Voor de aanvrager van een erkenning die digitale controleapparaten gaat installeren en onderzoeken dan wel repareren gelden diverse afwijkende en soms aanvullende eisen.

Nieuw is de eis in artikel 9, eerste lid, onder h, waarin wordt voorgeschreven dat de aanvrager van een erkenning (zowel analoog als digitaal) moet beschikken over een afsluitbare kast, dan wel over een gelijkwaardige voorziening waarin de bepaalde testapparatuur moet kunnen worden opgeborgen. Dit om fraude met (kwijtgeraakte) testapparatuur te voorkomen.

De eisen die zijn opgenomen ten aanzien van het digitale controleapparaat staan niet in verordening (EEG) nr. 3821/85 zelf of de bijlage IB bij die verordening, maar vloeien daar wel indirect uit voort. In de werkplaatsen heeft men bij een digitaal controleapparaat met twee soorten gegevens te maken: kalibreringsgegevens en gegevens omtrent rij- en rusttijden. Een computer is nodig om aan de diverse bewaarverplichtingen die gelden ten aanzien van die gegevens te kunnen voldoen. Om de kalibreringsgegevens op te slaan en over te brengen naar een computer moet de zogenaamde werkplaatskaart worden gebruikt. Deze kaart kan zelf maximaal de gegevens van vijf kalibraties bewaren. Naast de kaart kan ook een ander overbrengingsmedium worden gebruikt dat meer kalibraties kan bewaren. Dit is echter niet verplicht voorgeschreven. Indien echter een digitaal controleapparaat zodanig kapot is dat deze moet worden vervangen door een nieuw digitaal controleapparaat dan zal de installateur de nog in het kapotte apparaat aanwezige gegevens met betrekking tot rij- en rusttijden – zo mogelijk – moeten downloaden. Deze set gegevens past echter al snel niet meer op het geheugen van een werkplaatskaart. In dat geval zal dan apparatuur moeten worden gebruikt opdat de gegevens volledig kunnen worden overgedragen. In geval van een steekproef zal de erkenninghouder dus moeten aantonen over dergelijke door de fabrikant of importeur voorgeschreven apparatuur voor overdracht van data te beschikken

In de artikelen 9 en 10 wordt niet het hebben van werkplaatskaarten voor diegene die installeren, onderzoeken of repareren als erkenningseis gesteld. De koppeling tussen het hebben van een werkplaatskaart en de erkenninghouder wordt gemaakt in de Regeling tachograafkaarten. Om deze kaart te krijgen moet de aanvrager van de werkplaatskaart in dienst zijn van een erkenninghouder die erken. Feitelijk zal een installateur van een digitaal controleapparaat altijd een werkplaatskaart moeten hebben. Op grond van het Arbeidstijdenbesluit vervoer is de houder van een werkplaatskaart immers verplicht deze te gebruiken bij bepaalde handelingen. Op grond van onderhavige regeling moeten gegevens worden gedownload en bewaard en ook daarvoor is de werkplaatskaart noodzakelijk.

Artikelen 11 en 30 tot en met 32, 34, zesde tot en met het achtste lid

Ten behoeve van het toezicht dat de Dienst Wegverkeer houdt, dient een installateur van iedere installatie of onderzoek en de reparateur van iedere reparatie een aantal gegevens te registreren, zoals voorgeschreven in de artikelen 30 en 31. Onder de Regeling controleapparaten was het registreren van deze gegevens verplicht aan de hand van een registerkaart, waarvan een model was voorgeschreven. De nieuwe regeling laat de vorm vrij. Het gaat erom dat de erkenninghouder in geval van een steekproef dan wel op het moment dat de Dienst Wegverkeer het bedrijf (her)schouwt op eenvoudige wijze toegang kan verschaffen tot de vereiste gegevens. Dit kan aan de hand van zowel een papieren als digitaal register. Het maakt voor wat betreft de wijze van bewaren niet uit of het een analoog dan wel digitaal apparaat betreft. De gegevens in het register moeten gedurende een periode van 3 jaar van het tijdstip van installatie, onderzoek of reparatie worden bewaard. De termijn van drie jaar is gekozen om enig historisch overzicht te hebben, onder andere ten behoeve van onderzoek naar aanleiding van ernstige ongevallen.

Op het moment dat blijkt dat het digitale controleapparaat kapot is en vervangen moet worden door een nieuw digitaal controleapparaat, moeten de gegevens in het kapotte apparaat worden veiliggesteld. Niet in alle gevallen zal dit mogelijk blijken te zijn. In zo’n geval zal een zogenaamd ‘certificate of undownloadability’ ofwel een ‘certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht’ aan de transportondernemer (werkgever of zelfstandige) worden afgegeven. In Nederland zullen alleen door tussenkomst van fabrikanten of importeurs van digitale tachografen een dergelijk document, voorzien van certificaatnummer, afgeven en daarvoor een eigen administratie bijhouden. De afgegeven certificaten van onmogelijkheid van gegevensoverdracht moeten ten minste 1 jaar door de fabrikant of importeur, de erkenninghouder en de werkgever (transportonderneming) aan wie het certificaat wordt verstrekt, worden bewaard. Indien alleen de digitale overbrenging van gegevens onmogelijk is, maar nog wel een afdruk uit het apparaat kan worden gegenereerd, dan moet die afdruk worden gemaakt en aan het certificaat worden gehecht, opdat die rij- en rusttijden die nog wel inzichtelijk kunnen worden gemaakt.

Artikel 12

Het personeel in dienst van een erkenninghouder dat de onderzoeken, installaties en reparaties uitvoert, moet daarvoor zijn opgeleid. De fabrikanten en importeurs van tachografen verzorgen dergelijke opleidingen. Die opleidingen zullen in het kader van digitale tachograaf ook de inhoud van Bijlage IB bij verordening (EG) nr. 3821/85 betreffen.

Het is niet noodzakelijk dat ieder personeelslid voor alle merken waarvoor de erkenninghouder erkend is een opleiding heeft genoten. Wel mag degene die daadwerkelijk de installatie of reparatie uitvoert alleen ten aanzien van die apparaten (merk en type) de werkzaamheden verrichten, waarvoor hij is opgeleid.

Artikel 13

Het artikel uit de Regeling controleapparaten is in verband met de verlening van werkplaatskaarten is een uniek nummer geïntroduceerd indien een opleiding een digitaal controleapparaat betreft.

Artikel 14

Artikel 14 betreft de voorzieningen waarmee installaties, onderzoeken en reparaties kunnen worden afgemeld bij de Dienst Wegverkeer.

Artikel 15

Artikel 15, eerste lid, is gelijk aan artikel 17, eerste lid, van de Regeling controleapparaten. Nieuw is het tweede lid, waar meer expliciet de regel is opgenomen dat werkzaamheden door een erkenninghouder voor een mobiele installatie-eenheid slechts in werkplaatsen mag plaatsvinden waarvan de erkenning niet is geschorst ingetrokken.

Artikel 16

Het is belangrijk dat het kenbaar is voor de Dienst Wegverkeer en belanghebbenden (bestuurders, vervoersondernemingen) te weten waarvoor een erkenninghouder erkend is en wat de bevoegdheden van diens personeel zijn. Artikel 16 geeft daarom regels voor een aan de buitenkant van de werkplaats op te hangen zichtbaar schild en voor de aanwezigheid en het tonen van de erkenning en bewijzen van deelname aan cursussen door het personeel. Deze zaken waren reeds onder de oude regeling verplicht (artikel 17, tweede lid en artikel 12).

Artikel 17

Vanwege het vervallen van de goedkeuring door de Dienst Wegverkeer van diverse meetapparatuur zijn wel eisen opgenomen om de deugdelijke werking en goede staat van onderhoud van die apparaten te kunnen toetsen. Goede meetapparatuur moet er uiteindelijk voor zorgen dat een controleapparaat goed is gekalibreerd. Vandaar dat in het tweede lid expliciet een verwijzen naar de in verordening (EEG) nr. 3821/85 is opgenomen. Een aantal eisen uit de Regeling controleapparaten betroffen een overschrijving van de verordening en is geschrapt. Het derde lid bevat alleen nog een voorschift dat meer duidelijk invulling geeft aan wat onder een geschikte proefbank geëist in de verordening wordt verstaan.

Artikel 18

In aanvulling op de reeds bestaande plicht dat verzegelinrichtingen en toegangscodes niet toegankelijk zijn voor onbevoegden is een vergelijkbare verplichting opgenomen ten aanzien van de werkplaatskaart en bijbehorende pincode. Niet alleen de houder van de werkplaatskaart moet hiervoor zorgdragen, ook de erkenninghouder moet ervoor zorgen dat in de werkplaats niet ruimte wordt geboden of wordt aangedrongen op uitlenen van werkplaatskaarten en vrij geven van de pincode.

Artikel 19

Nieuw is de regel dat de erkenninghouder aan bepaalde erkenningseisen voortdurend moet blijven voldoen.

Artikel 20

Het is de verantwoordelijkheid van de erkenninghouder dat het personeel feitelijk slechts die werkzaamheden verricht waarvoor zij bevoegd zijn. Ten gevolge van de introductie van de digitale tachograaf is toegevoegd dat het niet alleen om een bevoegdheid ten aanzien van een bepaald merk gaat, maar ook van een bepaald type. Hierdoor wordt benadrukt dat onderzoeken, installaties en reparaties ten aanzien van een digitaal controleapparaat slechts mogen worden uitgevoerd door personen die daartoe een cursus hebben gevolgd.

Artikel 21

Het is van belang dat degene die daadwerkelijk de controleapparaten installeren over actuele kennis beschikken. Fabrikanten en importeurs leveren regelmatig tussentijds, dus ook over reeds bestaande typen tachografen, actuele documentatie aan. De handboeken met actuele aanvullingen moeten in de werkplaatsen aanwezig zijn. Zeker bij de digitale tachograaf is het noodzakelijk dat het personeel bijvoorbeeld met nieuwe versies van software om weet te gaan. Om beter op deze plicht toezicht te kunnen houden is toegevoegd aan het artikel dat aantoonbaar over deze actuele kennis en documentatie wordt beschikt.

Artikel 22

In het kader van het toezicht dat de Dienst Wegverkeer uitoefent op de erkenninghouders is het noodzakelijk te weten welke cursussen door het personeel van die erkenninghouder zijn gevolgd.

Artikelen 23 en 40

Reeds onder de Regeling controleapparaten houdt de Dienst Wegverkeer toezicht op de voorschiften voor installatie, onderzoek en reparatie volgens een zogenaamd cusumsysteem, een systeem aan de hand van bonus- en strafpunten. Dit systeem is in artikel 40 van deze regeling vastgelegd. Met het oog op dit systeem moeten overgangen van werkplaatsen in andere handen niet tot gevolg hebben dat dit systeem wordt ontdoken. Vandaar dat in artikel 23 de verplichting is geïntroduceerd de Dienst Wegverkeer in kennis te stellen van wijzigingen van de erkenninghouder.

Artikel 24

Het controleapparaat functioneert in samenhang met andere onderdelen in het motorrijtuig. Als verbindingen met andere apparatuur of onderdelen van het motorrijtuig moeten worden verbroken in verband met de installatie, het onderzoek of de reparatie van een controleapparaat dan moet dit in overeenstemming met alle instructies van de fabrikanten van bijvoorbeeld controleapparaten, snelheidsbegrenzers of voertuigen gebeuren.

Artikel 25

Verordening (EEG) nr. 3821/85 schrijft ten aanzien van het digitale controleapparaat een groot aantal verplichtingen vanuit het oogpunt van beveiliging. Onder andere zijn er beveiligde sleutels op de werkplaatskaart geplaatst. Het achterliggende doel is dat niet met het apparaat of de tachograafkaart kan worden gefraudeerd. Ten behoeve van het versneld overbrengen en geordend opslaan van gegevens zijn er computerprogramma’s en hulpmiddelen op de markt. Daarvoor bevat Bijlage IB van voornoemde verordening geen eisen. Omdat op dit moment nog onduidelijk is hoe veilig dergelijke apparatuur is, wordt in ieder geval voorgeschreven dat bij alle werkzaamheden die worden verricht ten aanzien van een digitaal controleapparaat door een installateur of reparateur de werkplaatskaart in het apparaat moet zijn geplaatst. Daarmee is altijd inzichtelijk welke houder van de werkplaatskaart handelingen heeft verricht.

Artikel 26

Verordening (EEG) nr. 3821/85 bevat in bijlage IB (bepaling 243) de verplichting dat erkenninghouders geïnstalleerde controleapparaten moeten activeren voordat het voertuig het bedrijf verlaat waar de installatie plaats vond. Vanwege het verschil in uitleg wat onder installatie kan worden verstaan, is ervoor gekozen de verplichting nader te specificeren. Het achterliggende doel van de bepaling is dat geen voertuig op de weg mag rijden waarin wel een digitaal controleapparaat in is geïnstalleerd, maar wat niet met behulp van de werkplaatskaart is geactiveerd, met andere woorden is ‘wakker gemaakt’. Zonder activering registreert de tachograaf niets. Na activering worden in ieder geval de rij- en rusttijen vastgelegd. Indien een bestuurder dan niet over een bestuurderskaart zou beschikken, dan kan hij zich in ieder geval een afdruk maken, aan het begin en einde van de rit. Zonder activering zou hij zich bij een controle op de registratie van rij- en rusttijden achter de fabrikant van het voertuig die het apparaat heeft geïnstalleerd kunnen verschuilen. Dit wordt onwenselijk geacht. Fabrikanten hebben daarentegen aangegeven dat lang niet alle voertuigen direct van de plaats waar de installatie plaats vond, rijdend de weg op gaan. Activering is derhalve niet in alle gevallen noodzakelijk en wordt vanwege inefficiëntie in het productieproces onwenselijk geacht. Daarom is er voor gekozen dat voertuigen die voor het eerst in gebruik worden genomen geactiveerd moeten zijn. Dit laatste is niet het geval indien het voertuig waarin het controleapparaat is geïnstalleerd, bijvoorbeeld op een dieplader de voertuigfabriek verlaat.

Bepaling 243 blijft wel onverkort gelden bij vervanging van een controleapparaat en een digitaal controleapparaat wordt in het reeds in gebruik genomen voertuig geïnstalleerd.

Artikel 27

Zoals reeds aangegeven zijn voor wat betreft de technische kant van de zaak (het plaatsen in het voertuig, het verzegelen, etc.) de veranderingen ten opzichte van het analoge apparaat, zeker ten aanzien van het reeds in 1996 geïntroduceerde laatste type analoge controleapparaat (zogenaamde MTCO 1324), klein. De handeling verricht bij het installeren en onderzoeken van een digitaal controleapparaat komen grotendeels overeen met die bij het analoge apparaat. Bij een digitaal controleapparaat wordt wel een testregistratie uitgevoerd, maar kan geen ‘testafdruk’ (gelijk een testregistratieblad) worden gemaakt. Een visuele controle volstaat, waarbij gekeken wordt of de aangestuurde waarde gelijk is aan de waarde die de digitale tachograaf registreert.

Artikel 28

Hoofdstuk V paragraaf 4 van bijlage I en hoofdstuk V paragraaf 3 van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van betreffen de verzegeling na installatie van het controleapparaat. Per controleapparaat, analoog dan wel digitaal, is precies aangegeven welke onderdelen moeten worden verzegeld en onder welke bijzondere omstandigheden deze mogen worden verwijderd.

Het tweede lid van onderhavig artikel bevat een verheldering van een probleem wat in Nederland reeds speelde bij modulaire analoge controleapparaten (o.a. type MTCO 1324). Onduidelijkheid bestond over de vraag of de elektronische verzegeling van de pulsgever volstaat en daarnaast niet tevens een fysieke verzegeling (met rode zegels) noodzakelijk is. Bijlage IB geeft ten aanzien van het digitale controleapparaat aan dat de elektronische verzegeling met behulp van encryptische signalen volstaat.

Tijdens de controle van een motorrijtuig kunnen naar aanleiding van registratiebladen en /of andere signalen concrete aanwijzingen ontstaan dat instellingen van het controleapparaat of de snelheidsbegrenzer niet juist zijn. Hierdoor kan het voorkomen dat de verzegeling dient te worden verbroken indien nader onderzoek wordt ingesteld waarbij een testapparaat wordt gebruikt. Indien blijkt dat de instelling van de apparaatconstante juist is, kan de afdekkap, waarin de verzegeling zich bevond, weer worden aangebracht. Om tijd en kosten aan de zijde van de werkgever of zelfstandige te voorkomen doordat de bestuurder eerst langs een installateur zou moeten rijden om de verbroken verzegeling weer aan te laten brengen, is in het derde lid van onderhavig artikel bepaald dat de betrokken ambtenaar de verbroken verzegeling direct vervangt.

Bijlage I (hoofdstuk V onder 3) en bijlage IB (hoofdstuk onder 2) is uitdrukkelijk bepaald dat na iedere controle (ieder onderzoek) door een erkende installateur het oude installatieplaatje vervangen dient te worden door een nieuwe. Hierbij wordt de verzegeling niet genoemd. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de verordening zich niet verzet tegen het aanbrengen van een verzegeling door een toezichthouder.

In aanvulling op en als nadere invulling van de bepalingen in de verordening daaromtrent, wordt in het vierde lid beschreven wanneer verbreking bij controle is toegestaan. Dit is onder andere gekoppeld aan bepalingen in de Erkenningsregeling snelheidbegrenzers.

De verordening verplicht er toe dat iedere verbreking van de zegels schriftelijk wordt gemotiveerd en dat deze motivering ter beschikking van de bevoegde autoriteit dient te worden gehouden. In het geval van verzegeling door een ambtenaar is aangebracht, is het van belang dat de bestuurder van een motorrijtuig terstond wordt gevrijwaard van alle gevolgen die zouden kunnen ontstaan als de aanwezigheid van een verzegeling met een afwijkend nummer bij een latere wegcontrole zou worden vastgesteld. Het nummer van de betreffende ambtenaar moet dan in die schriftelijke motivering of als aparte aanvullende kennisgeving worden opgenomen zodat de bestuurder kan worden gevrijwaard.

In onderhavige artikel is ten opzichte van het artikel 26 van de Regeling controleapparaten het eerste lid komen te vervallen. Die verplichting werd reeds afgedekt voor het analoge controleapparaat in Bijlage I en wordt voor het digitale controleapparaat afgedekt in bijlage IB. In het tweede lid is de laatste volzin komen te vervallen. Deze volzin betrof een voorziening voor een ouder type analoog controleapparaat. Deze apparaten zijn inmiddels niet meer in omloop.

Artikel 29

Bij een korte rijproef wordt gecontroleerd of controleapparaat functioneert. Het gaat er bij de proef om dat de snelheidsmeter reageert op de tachograaf. In de Regeling controleapparaten staat ‘goed’ functioneert. Dit bleek bij steekproeven tot discussie tussen erkenninghouder en controleur van de Dienst Wegverkeer te leiden aangezien het element ‘goed’ een bepaalde subjectiviteit met zich meebrengt. Op verzoek van branche en de Dienst Wegverkeer is besloten tot het schrappen van het woord ‘goed’. Over het algemeen zal een rijproef van 1 km lang genoeg zijn om te zien of het controleapparaat functioneert.

Artikel 33

Bij de het installeren, onderzoeken en repareren van digitale tachografen worden op een werkplaatskaart de zogenaamde kalibreringsgegevens opgeslagen. Op een werkplaatskaart kunnen maar een beperkt aantal gegevens worden opgeslagen. De kalibreringsgegevens dienen echter door de erkenninghouder te worden bewaard. Een erkenninghouder en de houder van een werkplaatskaart moeten hun bedrijfsproces daarom zo inrichten dat de kalibreringsgegevens niet verloren gaan. Het is daarnaast van belang dat in de overgebrachte gegevens nadien geen wijzigingen meer kunnen worden aangebracht.

Artikel 34

De erkenninghouder moet ingeval van een kapot digitaal controleapparaat dan wel het overplaatsen naar een ander voertuig daarvan, alle gegevens uit het apparaat veilig stellen. Het gaat dan niet alleen om rij- en rusttijden, maar ook om alle overige gegevens uit het apparaat. Vanaf het tijdstip van downloading van die gegevens moet de erkenninghouder deze 52 weken bewaren. Het is ook hierbij van belang dat gegevens niet gewijzigd mogen worden. In aansluiting op dat verbod, is ook voorgeschreven dat die gegevens niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Dit betekent bijvoorbeeld dat computers niet zomaar benaderbaar zijn (fysiek, door bijvoorbeeld afsluiting van een ruimte, dan wel ‘digitaal’ bijvoorbeeld door vergrendeling van computer of bepaalde programma’s met wachtwoorden). Aan werkgevers en zelfstandigen en aan toezichthouders kunnen op hun schriftelijk verzoek de gegevens, dan wel wanneer blijkt dat downloading niet meer mogelijk is, het certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht worden afgegeven. Aangezien het hier een nieuwe taak voor werkplaatsen betreft, is ervoor gekozen alleen op basis van een schriftelijk verzoek de gegevens te verstrekken. Een erkenninghouder kan dan zorgvuldig nagaan of hij aan de juiste persoon met betrekking tot het bedoelde apparaat de juiste gegevens verstrekt en mag verstrekken. Aangezien het bij deze gegevens ook om persoonsgegevens kan gaan, moeten de bepalingen zoals neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens door de erkenninghouder in acht worden genomen.

Artikel 35

Bij diverse verplichtingen op grond van deze regeling, met name die in de artikelen 33 en 34 moet de erkenninghouder gegevens overbrengen vanuit het digitale controleapparaat naar een computer op de werkplaats. De digitale opslag (al dan niet aangevuld met bewaring van gegevens in papieren vorm) moet zodanig gebeuren dat de Dienst Wegverkeer deze gegevens met het oog op zijn toezichthoudende taak kan raadplegen. De meeste fabrikanten en importeurs bieden software aan, waarmee aan deze verplichting kan worden voldaan.

Artikel 36

Dit artikel betreft de melding na installatie of onderzoek op basis waarvan eventueel een steekproefsgewijze controle door de Dienst Wegverkeer plaatsvindt.

Artikel 37 en 38

Deze artikelen bevatten een nadere invulling van de bepalingen in bijlage I en IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 voor wat betreft het aanbrengen van verzegelingen en het installatieplaatje.

Artikelen 39 tot en met 42

Deze artikelen regelen het door de Dienst Wegverkeer gehouden toezicht op de erkenninghouders. Dit gebeurt op basis van herschouwing en steekproeven. De erkenninghouder is tot medewerking verplicht.

Artikelen 43 en 44

Op basis van het toezicht kan de Dienst Wegverkeer tot intrekking of schorsing van de erkenning besluiten. Meer expliciet is vastgelegd in welke gevallen tot schorsing kan worden overgegaan.

Artikelen 45 en 46

De verordening verplicht in Bijlage I bij tot een periodieke controle van een in een voertuig geïnstalleerd analoog controleapparaat minstens om de twee jaar. Bijlage IB, Hoofdstuk VI onder paragraaf 4, bevat een dergelijke verplichting voor het digitale controleapparaat. In die paragraaf wordt duidelijk dat een onderzoek moet plaatsvinden na iedere reparatie, na wijziging van de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig of van de effectieve omtrek van de wielbanden, of wanneer de UTC-tijd van de inrichting meer dan 20 minuten afwijkt, of wanneer een kenteken gewijzigd is. Voorts verplicht de paragraaf tot het uitvoeren van een periodieke controle (onderzoek) van het in een voertuig geïnstalleerde digitale controleapparaat ten minste om de twee jaar (24 maanden) na de laatste controle. Artikel 46, eerste lid, onderdeel a, van onderhavige regeling legt die verplichting uitdrukkelijk op de werkgever of zelfstandige.

De geldigheidsduur van een installatie of onderzoek vangt aan met ingang van het tijdstip dat bij de melding als bedoeld in artikel 36, eerste lid, door de installateur of reparateur wordt aangegeven. Het is daarbij toegestaan het controleapparaat van een voertuig voor onderzoek aan te bieden binnen twee maanden vóór het tijdstip waarop de geldigheidsduur van een in een voertuig geïnstalleerd controleapparaat verloopt. Dit betekent dat indien een controleapparaat vóór bijvoorbeeld 1 juli 2006 moet worden onderzocht, het voertuig met het controleapparaat reeds in de periode 1 mei 2006 tot en met 30 juni 2006 kan worden aangeboden. De melding als bedoeld in artikel 36, eerste lid, zal dan een verlenging van de oorspronkelijke termijn inhouden, dus een verlenging tot 1 juli 2008. Deze gang van zaken biedt het bedrijfsleven en de garagehouders meer ruimte om een datum te vinden waarop het controleapparaat wordt onderzocht die hen beiden schikt.

Artikel 47

Dit artikel bevat enkele vrijstellingen. Deze zijn ongewijzigd ten opzichte van de Regeling controleapparaten.

Artikel 48

In de Erkenningsregeling snelheidbegrenzer is de definitie aangepast en is een correcte verwijzing naar onderhavige regeling doorgevoerd.

Artikel 49

Ten gevolge van een wijziging in het Voertuigreglement bij besluit van 1 april 2005 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, het Reglement rijbewijzen en Voertuigreglement in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 209) is de Regeling wijze van keuren APK aangepast (zie artikel III, onderdeel b, van dat besluit.

Artikel 50

Op basis van de Regeling controleapparaten zijn reeds erkenningen en bewijzen van deelname aan cursussen verleend. Deze behouden hun geldigheid onder deze Regeling tachograafkaarten. Er hoeven dus geen nieuwe erkenningen of bewijzen te worden aangevraagd.

Artikel 53

Deze regeling, de Regeling tachograafkaarten en het besluit van 1 april 2005 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, het Reglement rijbewijzen en Voertuigreglement in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 209) treden in werking op het moment dat de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 347) in werking treedt.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

  • 1

    Stcrt. 1994, 248; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 1 juni 2005 (Stcrt. 108).

  • 2

    Stcrt. 1994, supplement bij 231; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 11 december 2003 (Stcrt. 245).

Naar boven