Beleidsregels verontreinigde grond Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

Besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 15 juni 2005 , nr. BWL/2005051330, houdende beleidsregels en enige andere bepalingen met betrekking tot de afgifte van verklaringen als bedoeld in artikel 2 onder f van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 2 onder f van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen, alsmede op de artikelen 3:2, 4:2, 4:4, 4:5, 4:13, 4:81 en 10:6 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

§ 1

Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aanvraag: een aanvraag van een verklaring verontreinigde grond;

b. verklaring verontreinigde grond: een verklaring als bedoeld in artikel 2 onder f van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

c. VKB-protocol 1001: VKB-protocol 1001 ‘Monsterneming grond voor het procescertificaat partijkeuringen Bouwstoffenbesluit’, versie 1, vastgesteld op 9 december 2004;

d. VKB-protocol 1018: VKB-protocol 1018 ‘Monsterneming ten behoeve van partijkeuringen’, versie 4, vastgesteld op 26 september 2002;

e. Minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

f. Bijlage 1, 2 en 3: de bij deze regeling behorende bijlage 1, 2 onderscheidenlijk 3.

§ 2

Het begrip grond

Artikel 2

1. Onder grond in de zin van artikel 2 onder f van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt verstaan: vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een (korrel)grootte van 2 tot 63 millimeter.

2. Onder grond in de zin van artikel 2 onder f van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt mede verstaan grond in de zin van het eerste lid, die voor ten hoogste 50% (gewichtsprocenten) is vermengd met ander materiaal dan grond in de zin van het eerste lid, al dan niet met een korrelgrootte van meer dan 2 millimeter.

3. Onder grond in de zin van artikel 2 onder f van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt niet begrepen: baggerspecie, zijnde grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte, daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie..

§ 3

Waarden voor de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond

Artikel 3

De beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond geschiedt op basis van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000, en tevens

a. voor de beoordeling van asbest: op basis van artikel 4,

b. voor de beoordeling van stoffen waarvoor geen waarden zijn vastgesteld in de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000 of in deze beleidsregels: op basis van artikel 5.

Artikel 4

Voor de beoordeling van asbest worden de volgende waarden gehanteerd:

– Samenstellingswaarde voor schone grond: de detectielimiet;

– Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond: gewogen norm van 100 mg/kg ds. (serpentijn asbestgehalte vermeerderd met tien maal het amfibool asbestgehalte);

– Interventiewaarde bodemsanering: gewogen norm van 100 mg/kg ds. (serpentijn asbestgehalte vermeerderd met tien maal het amfibool asbestgehalte).

Artikel 5

Voor de beoordeling van stoffen waarvoor geen waarden zijn vastgesteld in de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000 of in deze beleidsregeling, kunnen in overleg met het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) waarden worden bepaald.

§ 4

De geldigheid van een beoordeling

Artikel 6

De beoordeling is niet geldig voor een partij die na afgifte van de verklaring meer dan 10% groter blijkt dan in de verklaring is aangegeven.

Artikel 7

Bij de beoordeling wordt aangegeven binnen welke minimum- en maximumwaarden zij van kracht is.

§ 5

De aanvraag van een verklaring

Artikel 8

1. Voor het indienen van een aanvraag van een verklaring verontreinigde grond wordt het formulier met toelichting vastgesteld, dat is opgenomen in bijlage 1.

2. Bij de aanvraag van een verklaring verontreinigde grond worden de gegevens verstrekt die zijn aangegeven in bijlage 2.

3. De aanvraag van een verklaring verontreinigde grond voldoet aan het bepaalde in § 6 dan wel § 7.

Artikel 9

De termijn, bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor het aanvullen van de aanvraag, bedraagt twee weken, voor zover door of namens de Minister geen andere termijn is bepaald.

Artikel 10

Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een partij zowel steekproefsgewijs als in specifieke gevallen onderzocht ter controle van de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens.

§ 6

Bepalingen met betrekking tot het onderzoek van verontreinigde grond

Artikel 11

1. Deze paragraaf is van toepassing op verklaringen verontreinigde grond.

2. In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf niet van toepassing op verklaringen voor verontreinigde grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest tot boven de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond, bedoeld in artikel 4.

Artikel 12

De aanvraag heeft betrekking op een ontgraven en in depot geplaatste partij.

Artikel 13

1. De te beoordelen partij is niet groter dan 2000 ton.

2. De onderverdeling van een in depot geplaatste partij in partijen van ten hoogste 2000 ton geschiedt overeenkomstig paragraaf 6.1.2 van VKB-protocol 1001.

Artikel 14

1. De partij wordt in depot bemonsterd overeenkomstig:

a. VKB-protocol 1001, of

b. het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor de monstername conform het schema voor de monsterneming ten behoeve van het handhavingsprotocol schone grond.

2. Bij het gebruik van VKB-protocol 1001 wordt bemonsterd overeenkomstig de doelstelling keuring grond in depot (ten behoeve van bewijsmiddel schone grond, categorie 1/2 grond of ernstig verontreinigde grond), zoals opgenomen in tabel 1 van hoofdstuk 6 van genoemd protocol.

3. Bij het gebruik van VKB-protocol 1001 wordt ten aanzien van het nemen van grepen de strategie 2 maal 50 grepen gevolgd, overeenkomstig hoofdstuk 6 van genoemd protocol, met uitzondering van de paragrafen 6.2.2, 6.2.4 en 6.2.5 uit genoemd protocol.

Artikel 15

De voorbehandeling en de analyse van de monsters wordt uitgevoerd overeenkomstig het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor de bewerking van monsters en het laboratoriumonderzoek.

Artikel 16

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een partij residu die is vrijgekomen bij de procesmatige reiniging van grond, mag de voorbehandeling en de analyse van de monsters in afwijking van artikel 15 zijn uitgevoerd overeenkomstig ISO/IEC 17025 dan wel EN 45001.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, worden de gemiddelde analyseresultaten voor de in tabel 1 opgenomen verontreinigingen gedeeld door de in tabel 1 opgenomen omrekenfactoren.

Tabel 1: Omrekenfactoren sterlab analyses voor residu van reiniging

Verontreiniging

Omrekenfactor

Arseen

1

Cadmium

1.33

Chroom

1.27

Koper

1.55

Kwik

1

Lood

1.69

Nikkel

1.69

Zink

1.43

Artikel 17

1. Indien de partij wordt bemonsterd ten aanzien van asbest, geschiedt dit overeenkomstig NEN 5707 of NEN 5897.

2. De voorbehandeling en de analyse van de monsters wordt uitgevoerd overeenkomstig NEN 5707 of NEN 5897.

§ 7

Bepalingen met betrekking tot het onderzoek van grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde

Artikel 18

Deze paragraaf is van toepassing op verklaringen voor verontreinigde grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest tot boven de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond, bedoeld in artikel 4.

Artikel 19

Voor het indelen van de te ontgraven grond in partijen worden de richtlijnen gehanteerd die zijn opgenomen in bijlage 3.

Artikel 20

De partij wordt bemonsterd overeenkomstig een nader onderzoek asbest, dan wel een depotkeuring, conform NEN 5707 of NEN 5897.

Artikel 21

1. Ten aanzien van asbest worden de voorbehandeling en de analyse van de monsters uitgevoerd overeenkomstig NEN 5707 of NEN 5897.

2. Ten aanzien van andere contaminanten worden de voorbehandeling en de analyse van de monsters uitgevoerd overeenkomstig ISO/IEC 17025 dan wel EN 45001.

§ 8

De beslistermijn

Artikel 22

Het besluit inzake het afgeven van een verklaring wordt genomen binnen vier weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

§ 9

Het wijzigen en intrekken van een verklaring

Artikel 23

Een verklaring verontreinigde grond kan op verzoek van de houder van de verklaring in elk geval worden gewijzigd:

a. indien hij de desbetreffende partij wil splitsen in deelpartijen;

b. in geval de verklaring is gebaseerd op een in situ beoordeling: indien de omvang of de samenstelling van de partij na het ontgraven is gewijzigd.

Artikel 24

Een verklaring verontreinigde grond kan worden ingetrokken indien:

a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

b. de omvang of de samenstelling van de partij zodanig is gewijzigd dat een hernieuwde beoordeling noodzakelijk is;

c. gedurende ten minste twee jaren van de verklaring geen gebruik is gemaakt.

§ 10

Slotbepalingen

Artikel 25

1. In afwijking van artikel 14 mag een partij in depot zijn bemonsterd overeenkomstig de volgende bepalingen:

a. De partij wordt in het depot bemonsterd overeenkomstig:

1°. VKB-protocol 1018, of

2°. het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor de monstername conform het schema voor de monsterneming ten behoeve van het handhavingsprotocol schone grond.

b. Bij het gebruik van VKB-protocol 1018 wordt bemonsterd overeenkomstig de doelstelling ‘keuring schone grond’ zoals opgenomen in tabel 1 van hoofdstuk 6 van genoemd protocol;

c. Bij het gebruik van VKB-protocol 1018 wordt ten aanzien van het nemen van grepen de strategie 2 maal 50 grepen gevolgd, overeenkomstig hoofdstuk 6 van genoemd protocol, met uitzondering van de paragrafen 6.2.2 tot en met 6.2.6.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 juli 2006.

Artikel 26

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 27

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels verontreinigde grond Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 juni 2005.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Bijlage 1

stcrt-2005-130-p23-SC70598-1.gifstcrt-2005-130-p23-SC70598-2.gifstcrt-2005-130-p23-SC70598-3.gifstcrt-2005-130-p23-SC70598-4.gif

Verontreinigingstypen

Versie maart 2005

Vt. Omschrijving

103 Beryllium

105 Vanadium

110 Chroom

111 Chroom (VI)

115 Cobalt

120 Nikkel

125 Koper

130 Zink

135 Arseen

140 Selenium

145 Molybdeen

150 Cadmium

155 Tin

160 Antimoon

162 Telluur

165 Barium

168 Wolfraam

170 Kwik

175 Thallium

180 Lood

185 Borium

190 Mangaan

195 Zilver

205 Ammonium (als stikstof)

210 Fluoride (totaal)

215 Cyanide (totaal vrij)

216 Thiocyanaat

220 Cyanide (totaal complex; pH>5)

221 Cyanide (totaal complex; pH<5)

225 Zwavel (sulfiden-totaal)

226 Zwavel (elementair)

227 Sulfaat (SO4)

229 Zwavel (totaal)

230 Bromide

235 Fosfaat

240 Chloride

305 Benzeen

310 Ethylbenzeen

315 Tolueen

320 Xylenen

325 Fenolen

329 Aromaten (individueel)

330 Aromaten (totaal)

335 N propylbenzeen

340 Iso propylbenzeen

345 Cresolen

350 Alpha-naphtol

405 Naftaleen

410 Antraceen

415 Fenantreen

420 Fluoranteen

425 Pyreen

426 Chryseen

427 Benzo(a)antraceen

430 Benzo(a)pyreen

431 Benzo(k)fluoranteen

432 Indeno(1,2,3cd)pyreen

433 Benzo(ghi)peryleen

434 PAK-7 (BAGA)

435 PAK-totaal (10 VROM)

436 PAK-16 (EPA)

500 Dichloormethaan

501 Trichloormethaan (chloroform)

502 Tetrachloorkoolstof (tetra)

503 1,1,2 Trichloorethaan

504 Trichlooretheen (tri)

505 Alifatische chloorkwst. indiv.

506 Tetrachlooretheen (per)

507 1,1,1 Trichloorethaan

508 1,1 Dichloorethaan

509 1,2 Dichloorethaan

510 Alifatische chloorkwst. tot.vl

515 Alifatische chloorkwst. tot.nv

516 Alifatische chloorkwst. totaal

520 Chloorbenzenen (individueel)

525 Chloorbenzenen (totaal)

530 Chloorfenolen (individueel)

531 Pentachloorfenol

535 Chloorfenolen (totaal)

540 Chloorpck’s (totaal)

541 PCB 28: trichloorbifenyl

542 PCB 52: tetrachloorbifenyl

543 PCB 101: pentachloorbifenyl

544 PCB 118: pentachloorbifenyl

545 PCB’s (totaal)

546 PCB 138: hexachloorbifenyl

547 PCB 153: hexachloorbifenyl

548 PCB 180: heptachloorbifenyl

549 Polychloorterfenylen (totaal)

550 EOCl (totaal)

551 EOX

552 VOX

555 Alif.gehalogen. kwst

556 Carbamaten (individueel)

605 Org. chl. bestr. mid. (ind.)

610 Org. chl. bestr. mid. (tot.)

611 Niet chl. bestr. mid. (ind.)

612 Niet chl. bestr. mid. (tot.)

613 Organo-tinverbindingen (ind.)

615 Pesticiden (totaal)

619 HCH-Totaal

620 alfa HCH

621 beta HCH

622 delta HCH

623 gamma HCH

624 epsilon HCH

625 HCB

629 Som Drins

630 Endosulfan

631 Aldrin

632 Dieldrin

633 Endrin

634 4,4 DDE

635 2,4 en 4,4 DDD

636 2,4 en 4,4 DDT

639 Som DDD/DDE/DDT

805 Tetrahydrofuran

810 Pyridine

815 Tetrahydrothiofeen

820 Cyclohexanon

825 Styreen

830 Benzine

833 Vluchtige koolwaterstoffraktie

834 Niet vluchtige koolwaterst.fr.

835 Minerale olie

836 Alcoholen (totaal)

840 Vinylchloride

843 Serpentijn asbest

844 Amfibool asbest

845 Asbest gewogen

850 Dicyclopentadieen

855 Ftalaten (totaal)

860 Geoxydeerde PAK (totaal)

900 Chlooranilines (totaal)

901 monochlooranilines

902 dichlooranilines

903 trichlooranilines

904 TEQ Dioxine (totaal)

905 Furanen (totaal)

Toelichting

formulier aanvraag verklaring verontreinigde grond

Versie maart 2005

Algemeen

Een verklaring verontreinigde grond geeft aan dat de desbetreffende partij grond niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product en leidt voor die partij tot ontheffing van het stortverbod krachtens het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa).

Een aanvraag voor een verklaring verontreinigde grond inzake het Bssa vindt met uitzondering van grond met een gemiddeld gewogen asbestgehalte hoger of gelijk dan 100 mg/kg droge stof altijd plaats na ontgraving van de grond en op basis van een ex-situ depotkeuring.

Het formulier ‘Aanvraag verklaring verontreinigde grond’ kunt u gebruiken ten behoeve van een aanvraag van een verklaring van niet-reinigbaarheid in het kader van het Bssa.

Een aanmelding in het kader van het Bssa wordt door Bodem+ uitsluitend in behandeling genomen op basis van een ex-situ depotkeuring met monsterneming conform protocol VKB-1001 ‘Monsterneming grond voor het procescertificaat partijkeuringen bouwstoffenbesluit’ (2 x 50 grepen van ca. 180 gram per deelpartij van maximaal 2.000 ton) en monstervoorbehandeling en -analyse conform Accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit (AP04).

Grond met een gemiddeld gewogen asbestgehalte hoger of gelijk dan 100 mg/kg droge stof vormt hier de enige uitzondering op. In geval van met asbest verontreinigde grond kan voor een aanmelding in het kader van het Bssa ook worden volstaan met een in-situ bodemonderzoek conform NEN 5707 (in geval van < 20% bodemvreemd materiaal) of NEN 5897 (in geval van > 20% bodemvreemd materiaal), aangevuld met in-situ bodemonderzoeksgegevens van overige chemische en fysische parameters.

Een beoordeling in het kader van het Bssa c.q. afgifte van een verklaring van niet-reinigbaarheid door Bodem+ is kosteloos. De termijn van een beoordeling bedraagt maximaal vier weken, indien de gegevens volledig en correct zijn aangeleverd.

Wij raden u aan om al tijdens de voorbereiding van de ontgraving rekening te houden met de melding aan Bodem+ en het verwerkingstraject van de grondstromen. Bij het uitvoeren van bodemonderzoek en het opstellen van een saneringsplan en -bestek kunt u denken aan het volgende:

– scheiding aan de bron, namelijk het gescheiden ontgraven van partijen met depotbemonstering is vaak de beste methode; de hogere ontgravings- en handlingskosten worden vaak goedgemaakt door de lagere transport-, reinigings- en stortkosten en het elimineren van risico’s. Met behulp van het programma K-SOIL (kosteloos verkrijgbaar bij Bodem+) kunt u op basis van het saneringsonderzoek een rationele inschatting van de beoogde eindverwerking van partijen maken.

– inrichting van depots ten behoeve van een correcte en uniforme kwalificatie van een partij grond. Bij voorkeur op de saneringslocaties en indien dit onmogelijk c.q. onwenselijk is bij de beoogde verwerkingslocatie van de grond of op een Tijdelijke Opslag Plaats (TOP).

A. Gegevens saneerder/ontdoener

01 Onder saneerder verstaat Bodem+ de opdrachtgever voor een sanering. Onder ontdoener verstaat Bodem+ een aanbieder van een partij grond/afval. Bodem+ kent aan de saneerder/ontdoener een blijvend relatienummer toe. Bij volgende aanmeldingen of wijzigingen volstaat vermelding van dit relatienummer. De nummers 02 t/m 10 kunt u dan open laten mits er geen veranderingen zijn opgetreden.

02 t/m 08 Algemene gegevens van de saneerder/ontdoener.

9 en 10 Contactpersoon van de saneerder/ontdoener voor algemene zaken/hoofd van de afdeling.

B. Projectgegevens

11 Het projectnummer wordt door Bodem+ toegekend. Als dit nummer bekend is, kunt u het hier invullen. De gegevens bij 12 t/m 20 hoeft u dan niet in te vullen mits er geen veranderingen zijn opgetreden.

12 De naam die door de saneerder/ontdoener aan het project is gegeven.

13 Geef hier aan of de financiering van het project plaatsvindt door de overheid ingevolge de Wbb. De code is het nummer waaronder dit project bij het bevoegd gezag bekend is.

14 Adres, postcode en plaats van de projectlocatie.

15 De X- en de Y-coördinaat van de locatie zoals deze op de topografische kaart zijn te vinden.

16 t/m 20 De naam en gegevens van de projectleider van de saneerder/ontdoener (dus niet van de projectadviseur die de melding verzorgt).

Projectadviseur

21 t/m 26 Onder projectadviseur verstaat Bodem+ de persoon/instantie/het adviesbureau die namens de saneerder/ontdoener de melding verzorgt en al dan niet als correspondentieadres fungeert. Bodem+ kent aan de projectadviseur een blijvend relatienummer toe. Bij volgende aanmeldingen, wijzigingen of uitbreidingen volstaat vermelding van dit relatienummer. De gegevens bij 22 t/m 26 kunt u dan open laten mits er geen veranderingen zijn opgetreden.

27 t/m 29 De contactpersoon, het toestelnummer en het e-mail adres van de projectadviseur die de melding verzorgt.

30 Hier kunt u aangeven of de projectadviseur de correspondentie wenst te ontvangen.

Aanvullende informatie en toelichting

31 Hier vermeldt u de relevante rapporten met titel, nummer, datum en plaats waar deze rapporten ter inzage liggen en zonodig de naam van de daarvoor te benaderen persoon. Steekproefsgewijs en bij onduidelijkheden kan Bodem+ deze rapporten opvragen ten behoeve van de beoordeling van een partij. Stuur in alle gevallen de volledige rapportage van de partijkeuring toe!

32 Bij de toelichting verstrekt u algemene achtergrondinformatie met betrekking tot historie, bedrijfsvoering, enzovoort. Eventueel gebruikt u hiervoor een kopie van de samenvatting van het nader onderzoek of het saneringsonderzoek.

C. Partijgegevens

Dit onderdeel (kopiëren en) invullen per depot c.q. te onderscheiden partij (zie brochure ‘Indelen in partijen’). Bij een aanvraag voor een niet-reinigbaarheidsverklaring moeten partijen groter dan 2.000 ton zijn opgesplitst in deelpartijen van maximaal 2.000 ton.

33 en 34 Naast het partijnummer van de saneerder/ontdoener, kent Bodem+ aan elke partij een eigen uniek partijnummer toe.

35 Hier geeft u de totale hoeveelheid materiaal inclusief puin en afval zo goed mogelijk aan, zowel in tonnen als in kubieke meters. Geef tevens de gehanteerde omrekenfactor van tonnen naar kubieke meters aan. Zijn puin en afval vóór levering op een bepaalde diameter afgezeefd, dan het afgezeefde deel niet aanmelden. Eventueel bij 46 de gebruikte zeefdiameter aangeven.

36 Geef hier aan wanneer de partij vermoedelijk wordt afgevoerd.

37 en 38 In principe wordt gebruik gemaakt van één grondsoortaanduiding. Alleen in bijzondere omstandigheden, in geval van een sterk heterogene bodemlaag of een sterk heterogeen depot, kunt u één partij met twee verschillende grondsoorten aanmelden.

Naast de indeling van partijen op basis van de grondsoort, dient u vóór ontgraving de partijen ook te scheiden op basis van combinaties van verontreinigingen, de mate van verontreiniging en de aanwezigheid van bodemvreemde stoffen (afval, puin). Het indelen van partijen is beschreven in de brochure ‘Indelen in partijen’ en in de handleiding van het programma K-SOIL.

De grondsoort geeft u aan met de volgende codes (zie ook de figuren 1 en 2):

Code

  

%[m/m]

 

%

 

Benaming conform NEN 5104

<2 μm

2–63 μm

63–2000 μm

Humus

31

zwak tot matig siltig zand

0–5

0–17,5

82,5–100

0–20

21

kleiig zand

5–8

0–12,5

82,5–95

0–20

22

sterk siltig zand tot zwak zandige leem

0–25

9,5–100

0–82,5

0–25

32

sterk zandig tot zwak siltige klei

8–100

0–75

0–92

0–30

41

zwak tot sterk zandig veen

0–8

55–85

15–40

42

zwak tot sterk kleiig veen

5–70

0–75

15–70

43

mineraalarm veen

0–30

0–65

35–100

Partijen met meer dan 50% bodemvreemd materiaal worden door Bodem+ gekwalificeerd als partijen niet-zijnde grond. Voor dergelijke partijen wordt géén niet-reinigbaarheidsverklaring verstrekt. Bodem+ gebruikt de volgende codes als een partij voor minder dan 50% uit grond bestaat (zie 43):

61

Huisvuil

67

Bodemsaneringsmateriaal

62

Bedrijfs- of industrieel afval

81

Slakken

63

Bouw- en sloopafval, puin

82

Sintels, (kolen)as, -gruis

64

Gecombineerde stort

  

39 Geef het gemiddelde vochtgehalte aan (100 – % droge stof, bepaald volgens NEN 5748).

40 Geef het gemiddelde humusgehalte aan, bepaald volgens NEN 5754. De pH pH (0,01 M CaCl 2) bepalen volgens NEN 5750. Het gehalte calciumcarbonaat bepalen volgens NEN 5757.

41 Geef het gemiddelde lutumgehalte en de fractieverdeling van de minerale delen (0 – 2000 μm) aan. Het lutumgehalte (uitgedrukt in % d.s.) bepalen volgens NEN 5753. De fractieverdeling eveneens bepalen volgens NEN 5753 (met destructie, met behulp van zeef en pipet, inclusief de fractie > 2 mm) en berekenen als massapercentage van de som van de minerale delen (zie bijlage C.3 van NEN 5753). Minimaal één fractieverdeling bepalen per (deel)partij van maximaal 2.000 ton.

42 Dit betreft de minerale delen < 2 mm. samen met humus en CaCO3 en eventueel aanwezige grind met een diameter van 2 tot 63 mm. en schelpen; dit is een bepaald percentage van de totale hoeveelheid droge stof.

43 Bodem+ gaat ervan uit dat de partij zo mogelijk wordt gezeefd op 32 mm en in ieder geval op 80 mm. Vermeld derhalve op basis van visuele waarnemingen, de zeefcurve en boorstaten een schatting van de gehaltes voor de fracties van 2–32, 32–80 en >80 mm. Met puin wordt het gehalte aan steenachtig materiaal bedoeld.

44 en 45 Onder afval verstaat Bodem+ bodemvreemde stoffen (uitgezonderd puin) zoals slakken, sintels en kooldeeltjes, ijzerdelen, boomstronken, begroeiingsresten, plastics, huisvuil e.d.

Het percentage bodemvreemd materiaal (b) kan worden aangegeven door sommatie van het percentage puin en afval. Als het percentage bodemvreemd materiaal is aangegeven, dan is de totale partij bestaande uit grond (a) en bodemvreemd materiaal (b) voor 100% benoemd. Deze 100% is dan de totaal bij 35 aangemelde hoeveelheid.

46 Bij de omschrijving afval geeft u een beschrijving van het afval, bijvoorbeeld soort, verspreiding, grootte, uitzeefbaarheid en dergelijke. Eventueel de gebruikte zeefdiameter aangeven.

47 Hier geeft u de verontreinigingen van de partij aan:

Verontreinigingstype

Bij elk verontreinigingstype (Vt.) hoort een code; deze codes staan vermeld op bijgaande lijst. Voor PAK’s geldt: naast het PAK-totaal (de 10 van VROM) o.a. in verband met de toetsing van hergebruiksmogelijkheden ook altijd de overige op het formulier aangegeven PAK’s invullen.

Concentratie

Bij de concentratie (Conc.) geeft u de gemeten concentraties op van de verontreinigende stoffen (in mg/kg d.s.). Deze concentratie is het ‘gewogen gemiddelde’ van de analyses van de partij. In geval van een depotkeuringen met twee mengmonsters is het gewogen gemiddelde identiek aan het rekenkundig gemiddelde.

Minimum/maximum

Hier geeft u de gemeten minimale (Min.) en maximale (Max.) waarden (in mg/kg d.s.) aan.

Aantal analyses

Bij Nan vermeldt u het aantal analyses dat op de partij betrekking heeft. Bij Nmm vermeldt u het aantal grepen per monster van het depotonderzoek of in geval van een bodemonderzoek het aantal deelmonsters per samengesteld monster.

Uitloging

Bij U vermeldt u eventueel de bepaalde uitloging, gemeten met de proef voor korrelvormige materialen (NEN 7343): de cumulatieve uitloging, uitgedrukt in mg/kg bij L/S=10. Dit uitsluitend voor partijen met een gehalte aan organische stoffen kleiner dan de samenstellingswaarden voor hergebruik van grond (bijlage 2 Bsb) én een gehalte aan anorganische stoffen groter dan de samenstellingswaarden voor schone grond (bijlage 1 Bsb) maar kleiner dan de samenstellingswaarden voor hergebruik van grond (bijlage 2 Bsb).

In de toelichting kunt u bijvoorbeeld aangeven in welke vorm en verspreiding de verontreiniging in de grond voorkomt (bijvoorbeeld wel of niet geïoniseerd) enzovoort.

48 Hier kunt u aangeven welke monsternemingsstrategie is gehanteerd en met welke kwaliteitsniveau de monstervoorbehandeling en -analyses zijn uitgevoerd.

Een aanvraag inzake het Bssa ten behoeve van een niet-reinigbaarheidsverklaring moet altijd (m.u.v. grond met een gemiddeld gewogen asbestgehalte hoger of gelijk dan 100 mg/kg droge stof) ex-situ in depot worden gekeurd conform protocol VKB-1001 ‘Monsterneming grond voor het procescertificaat partijkeuringen bouwstoffenbesluit’ (2 x 50 grepen van ca. 180 gram per deelpartij van maximaal 2.000 ton) en monstervoorbehandeling en -analyse conform AP04.

49 Per partij ondertekenen. Bodem+ neemt alleen volledig ingevulde en ondertekende formulieren in behandeling. Formulieren kunnen per post of fax worden verstuurd aan Bodem+, Postbus 93144, 2509 AC, Den Haag. Fax: 070 – 3735 100.

Naast het ingevulde formulier ‘Aanvraag verklaring grond’ dient u bij iedere partij standaard een aantal begeleidende documenten mee te sturen, te weten:

– Kopie van het certificaat VKB-1001 van de monsternemende instantie;

– Kopie van het monsternameplan;

– Kopie van het monsternameformulier;

– Kopieën van de analysecertificaten van het laboratorium;

– Plattegrond van de depotlocatie;

– Foto’s van de bemonsterde depots.

In geval van asbesthoudende grond die op basis van een in-situ bodemonderzoek wordt aangemeld dient u altijd een volledig exemplaar van het rapport asbe⁠s⁠tonderzoek mee te sturen.

Bijlage 2

A. Gegevens saneerder

– Relatienummer van Bodem+ of:

– Naam, afdeling

– Adres, postcode, plaats

– Provincie

– Telefoon en faxnummers, e-mail adres

– Contactpersoon en toestelnummer

B. Projectgegevens

– Projectnummer van het Bodem+ of:

– Projectnaam

– Projectfinanciering door overheid of anders

– Projectcode met adres, postcode en plaats

– X- en Y-coördinaat

– Projectleider met telefoon en faxnummer en e-mail adres

– Overzicht van uitgevoerde in-situ bodemonderzoeken en partijkeuringen

– Een beschrijving van de historie van de locatie en het ontstaan van de verontreiniging op de locatie

– Een beschrijving van het uitgevoerde grondverzet op de locatie

– Toelichting

C1. Partijgegevens (in geval van bemonstering van een depot van maximaal 2.000 ton)

De bemonstering van de depots moet zijn uitgevoerd overeenkomstig het protocol VKB-1001 ‘Monsterneming grond voor het procescertificaat partijkeuringen bouwstoffenbesluit’ volgens de strategie 2 maal 50 grepen of conform het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor de monstername conform het schema voor de monsterneming ten behoeve van het handhavingsprotocol grond.

– Depotnummer saneerder

– Geraamde hoeveelheid in ton en m3 inclusief onderbouwing

– Vermoedelijke afvoerdatum

– Percentage puin en afval

– Grondsoort met omschrijving (NEN 5104)

– Korrelverdeling van de minerale delen tot 2 mm (NEN 5753)

Per geanalyseerd monster:

– Gehalten aan vocht (NEN 5748), humus (NEN 5754), lutum (NEN 5753), CaCO3 (NEN 5757) en de pH (KCl) (NEN 5750)

– Verontreinigingen (gehalten in mg/kg d.s.) onder vermelding van de stof, de concentratie, de minimum en maximum concentraties, het aantal analyses en eventueel de uitloging. (diverse NEN’s; zie AP04)

Het accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit (AP04) voor voorbewerking van monsters en laboratoriumonderzoek is van toepassing op de bovenstaande partijgegevens.

C2. Partijgegevens (in geval van grond verontreinigd met asbest tot boven de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond)

– Partijnummer saneerder

– Geraamde hoeveelheid in ton en m3 inclusief onderbouwing

– Vermoedelijke afvoerdatum

– Percentage puin en afval

– Grondsoort met omschrijving (NEN 5104)

– Korrelverdeling van de minerale delen tot 2 mm

– Gehalten aan vocht (NEN 5748), humus (NEN 5754), lutum (NEN 5753), CaCO3 (NEN 5757) en de pH (KCl) (NEN 5750)

– Verontreinigingen (gehalten in mg/kg d.s.) onder vermelding van de stof, de concentratie, de minimum en maximum concentraties, het aantal analyses en eventueel de uitloging.

– Asbestonderzoek inclusief de rapportage overeenkomstig NEN 5707 of (o)-NEN 5897

D. Bemonsteringsgegevens depotkeuring

– Kopie van het certificaat VKB-1001 van de monsternemende instantie

– Kopie van het monsternameplan

– Kopie van het monsternameformulier

– Plattegrond van de locatie met de ligging van de bemonsterde depots

– Eventueel aanwezige foto’s van de bemonsterde depots

– Kopieën van de analysecertificaten van het laboratorium (AP04)

E. Aanvullende gegevens

Op verzoek van Bodem+ worden aanvullende gegevens verstrekt op voet van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht

Indelen in categorieën

Versie maart 2005

Deze brochure is een aanvulling op de brochure ‘indelen in partijen’ en geeft de definities van de verschillende categorieën grond.

Schone grond

Grond die geen van de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit (Bsb) overschrijdt. Deze grond is multifunctioneel toepasbaar.

In het kader van de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit (Staatscourant 126; 1999) mogen in bepaalde gevallen enkele parameters de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijden.

Categorie 1-grond

Grond die:

1. de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijdt maar

2. geen van de samenstellingswaarden voor grond uit bijlage 2 van het Bsb overschrijdt en

3. op zodanige wijze kan worden gebruikt dat, ook indien geen isolatiemaatregelen worden genomen, geen van de immissiewaarden voor anorganische verontreinigingen wordt overschreden.

Categorie 2-grond

Grond die:

1. de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijdt maar

2. geen van de samenstellingswaarden voor grond uit bijlage 2 van het Bsb overschrijdt en

3. op zodanige wijze kan worden gebruikt dat, slechts indien isolatiemaatregelen worden genomen, geen van de immissiewaarden voor anorganische verontreinigingen wordt overschreden.

Ernstig verontreinigde grond

Grond die de interventiewaarden overschrijdt.

Niet ernstig verontreinigde grond, niet zijnde schone- of categorie 1 of 2 grond

Grond die niet behoort tot de categorieën schone grond, categorie 1-grond, categorie 2-grond of ernstig verontreinigde grond.

In figuur 1 is voor anorganische verontreinigingen de indeling in categorieën grafisch weergegeven. De immissiewaarde is in figuur 1 vervangen door een emissie ongeïsoleerd en een emissie geïsoleerd, zodat het onderscheid tussen categorie 1-grond en categorie 2-grond duidelijk wordt. In figuur 2 is voor organische verontreinigingen de indeling in categorieën grafisch weergegeven.

stcrt-2005-130-p23-SC70598-5.gif

Indelen in partijen

Versie maart 2005

Om een zo doelmatig mogelijke verwerking te realiseren is het van belang dat, indien relevant, een partij-indeling wordt gemaakt. Een project dient u zodanig in partijen in te delen dat elke partij (binnen bepaalde marges) redelijk homogeen is zowel voor wat betreft grondsoort als verontreinigingen, rekening houdend met de verwerkingsmogelijkheden. De wijze van indelen kan in sterke mate de kosten van verwerken beïnvloeden. Hoe beter de indeling, hoe goedkoper de verwerking. Als handleiding is het navolgende opgesteld hetgeen tevens fungeert als aanvulling op de toelichting formulier aanvraag verklaring verontreinigde grond.

Voor de indeling geldt dat deze niet alleen theoretisch, maar ook praktisch uitvoerbaar moet zijn. Voorwaarden tijdens de sanering hiervoor zijn veelal:

– milieukundige begeleiding;

– depotvorming (op of nabij de locatie);

– en aanvullende bemonstering.

Grote projecten

Voor grote projecten raden wij u aan om voorafgaand aan de aanvraag over de wijze van indelen in overleg te treden met Bodem+.

Homogene eenheden

De locatie dient u in te delen in homogene eenheden: de partijen. Bij de indeling van partijen dient u achtereenvolgens rekening te houden met:

1. grondsoort

2. verontreinigingsgraad:

a. categorieën;

b. zware metalen;

c. asbest;

d. overige verontreinigingen.

Daarnaast is het zinvol om rekening te houden met gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval (de Europese lijst van gevaarlijke afvalstoffen).

1. Indelen op grondsoort

Te onderscheiden bodemlagen/grondsoorten geven meestal een verschil in aard en mate van verontreiniging en daarmee ook een verschil in verwerkingsmogelijkheden. De hoeveelheid fijne delen van de grond is met name van belang voor het bepalen van de reinigingskosten en de keuze van de reinigingstechnieken. Voor hergebruik is de fysische samenstelling van de grond evenwel ook van belang.

Minder dan 20% fijne delen (fractie < 32 tot 63 μm)

Des te minder fijne delen de grond bevat des te minder residu ontstaat bij natte of ‘extractieve’ reiniging. Grond met minder dan 20% aan fijne delen is in het algemeen nat reinigbaar. Zwak siltig, matig siltig en kleiig zand kan daarom vrijwel altijd nat worden gereinigd. De grondsoorten sterk siltig zand, uiterst siltig zand en sterk tot zwak zandige klei zijn mogelijk nat reinigbaar.

Meer dan 20% fijne delen (fractie < 32 tot 63 μm)

Natte reiniging van grond met meer dan 20% aan fijne delen is over het algemeen minder doelmatig. Bij thermische reiniging is de hoeveelheid fijne delen in mindere mate van belang; deze is wel bepalend voor de doorvoersnelheid in de installatie en in samenhang met het vochtgehalte de belangrijkste kostenfactor.

Bijmengingen

De aanwezigheid van puin en/of afval kan de kosten en/of het resultaat van de reiniging beïnvloeden. In veel gevallen verdient het daarom aanbeveling om puin en afval op de locatie af te zeven op maximaal 32 mm. Als afzeven niet mogelijk is, dan een indeling maken van partijen mèt en partijen zonder puin en/of afval. Partijen met meer dan 50% bodemvreemd materiaal niet aanmelden.

2. Indelen op verontreinigingsgraad

a. Categorieën

Schone grond (< samenstellingswaarden schone grond uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit (Bsb)) is multifunctioneel toepasbaar. Categorie 1-grond is ongeïsoleerd toepasbaar. Categorie 2-grond is geïsoleerd toepasbaar. Alle overige grond dient te worden gereinigd of gestort. Voor de definities van schone grond, categorie 1-grond en categorie 2-grond zie de brochure ‘Indelen in categorieën’.

b. Zware metalen

Na de indeling op grondsoort en categorieën is voor de verontreinigde grond een indeling nodig op zware metaalgehalten om een beoordeling van de reinigingsmogelijkheden mogelijk te maken. Bij deze indeling spelen de samenstellingswaarden voor schone grond (bijlage 1 Bsb) en samenstellingswaarden voor herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb) een belangrijke rol.

De volgende partijen zijn te onderscheiden:

1. gehalte aan zware metalen onder de samenstellingswaarden schone grond (bijlage 1 Bsb);

2. gehalte aan zware metalen onder de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb);

3. gehalte aan zware metalen boven de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb).

c. Asbest

Na indeling op grondsoort en categorieën is voor verontreinigde asbesthoudende grond een indeling nodig op asbestgehalten om een beoordeling van de reinigingsmogelijkheden te maken. Bij deze indeling spelen de restconcentratienorm voor asbesthoudende grond (100 mg/kg droge stof gewogen) en de interventiewaarde voor asbesthoudende grond (eveneens 100 mg/kg droge stof gewogen) een belangrijke rol. De restconcentratienorm en interventiewaarde voor asbesthoudende grond, zijnde 100 mg/kg droge stof, betreft een gewogen norm. Deze gewogen norm kan worden berekend op basis van de formule: 1 x serpentijnasbestgehalte + 10 x amfiboolasbestgehalte.

De volgende partijen zijn te onderscheiden:

1. gewogen gehalte asbest onder de restconcentratienorm c.q. de interventiewaarde;

2. gewogen gehalte asbest gelijk aan of boven de restconcentratienorm c.q. de interventiewaarde.

d. Overige verontreinigingen

De verwerkingskosten van thermische reiniging nemen stapsgewijs toe voor olie, PAK/cyanide en chloorkoolwaterstoffen (CKW’s). Daarom dient de verontreinigde grond te worden onderscheiden (na de indeling op zware metalen) in partijen verontreinigd met alleen olie (PAK < 50mg/kg ds., cyanide < 25mg/kg ds., CKW’s < 20mg/kg ds.), partijen met PAK > 50mg/kg ds. en/of cyanide > 25mg/kg ds. (al dan niet met olie doch zonder CKW’s > 20mg/kg ds.) en partijen met CKW’s > 20mg/kg ds. (al dan niet met olie en/of PAK en/of cyanide); anders gelden voor de gehele partij de hoogste verwerkingskosten.

Voor natte reiniging nemen de reinigingskosten toe als de verontreinigingen meer dan een factor 5 boven de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb) liggen. Daarom dient de verontreinigde grond te worden onderscheiden (na het indelen op zware metalen) in grond met verontreinigingen beneden 5 maal de samenstellingswaarde herbruikbare grond en grond met verontreinigingen boven 5 maal de samenstellingswaarde herbruikbare grond.

Toelichting

1. Aanleiding tot het vaststellen van de beleidsregels

Op 6 april 2005 is een wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa) in werking getreden. Ingevolge deze wijziging is de Minister van VROM voortaan aangewezen als het bevoegde orgaan voor de afgifte van de niet-reinigbaarheidsverklaring voor verontreinigde grond, en niet langer de n.v. Service Centrum Grond (SCG). De niet-reinigbaarheidsverklaring werd in het Bssa aangeduid met de term ‘advies’. Deze term is bij genoemde wijziging van het Bssa vervangen door de term ‘verklaring’, die in de praktijk al sinds een aantal jaren voor de onderhavige beschikking wordt gebruikt. Het besluit tot wijziging van het Bssa is te vinden in Stb. 2005, 23 en het besluit tot inwerkingtreding in Stb. 2005, 170.

De wijziging van het bevoegd gezag heeft te maken met het feit dat het SCG wordt opgeheven. De wettelijke taken die voorheen tot het taakveld van het SCG behoorden, zijn met het oog daarop sinds 1 januari 2005 toegekend aan de Minister van VROM. Feitelijk worden de voormalige taken van het SCG uitgevoerd door het agentschap SenterNovem, dat daartoe het onderdeel Bodem+ in het leven heeft geroepen. De Minister van VROM heeft met het oog daarop mandaat, machtiging en volmacht aan SenterNovem verleend (Besluit mandaat, machtiging en volmacht SenterNovem Bodem+, Stcrt. 2004, 243).

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij het genoemde besluit tot wijziging van het Bssa.

Opmerking verdient nog dat als gevolg van een wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag geen verklaringen verontreinigde grond meer worden afgegeven op grond van die wet. De onderhavige regeling heeft daarom alleen betrekking op het Bssa.

2. De grondslag van de beleidsregels

Als algemene grondslag voor deze regels geldt het eerste lid van artikel 10:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van deze bepaling kan de mandaatgever aan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Daarnaast hebben de onderhavige regels ook een specifieke grondslag in de Awb, In de meeste gevallen betreft het artikel 4:81 van de Awb (beleidsregels). Een groot deel van de onderhavige regels heeft namelijk het rechtskarakter van beleidsregels.

De meeste beleidsregels hebben betrekking op onderdeel f van artikel 2 van het Bssa. Dit geldt voor de artikelen 2 tot en met 7, 11 tot en met 21 en 25. Ook de artikelen 23 en 24 moeten hier worden genoemd. In deze twee artikelen wordt duidelijk gemaakt hoe het bevoegde bestuursorgaan gebruik zal maken van zijn bevoegdheid tot wijziging of intrekking van een verklaring. Het gaat om een ‘geïmpliceerde bevoegdheid’, dat wil zeggen om een bevoegdheid die besloten ligt in de bevoegdheid om de verklaring af te geven. Het Bssa bevat namelijk geen uitdrukkelijke regeling van de wijziging of intrekking van een niet-reinigbaarheidsverklaring.

Het tweede en derde lid van artikel 8 en de daarbij behorende bijlage 2 betreffen de bij de aanvraag te verstrekken gegevens, en geven daarmee invulling aan artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de aanvrager – naast de in het eerste lid van artikel 4:2 van de Awb genoemde gegevens – voorts de gegevens en bescheiden verschaft ‘die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.’ De in artikel 9 opgenomen termijn voor het aanvullen van een onvolledige aanvraag geeft invulling het eerste lid van artikel 4:5 van de Awb. Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan de indiener van een onvolledige aanvraag in de gelegenheid moet stellen de aanvraag ‘binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn’ aan te vullen. Artikel 10 betreft controle op de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens, en geeft invulling aan artikel 3:2 van de Awb, dat het betrokken bestuursorgaan verplicht tot een zorgvuldige voorbereiding van zijn besluit. Artikel 22 bevat de termijn voor de beslissing op de aanvraag, en geeft invulling aan het eerste lid van artikel 4:13 van de Awb, waarin is bepaald dat een beschikking – bij het ontbreken van een wettelijke termijn – dient te worden gegeven ‘binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.’

Het in het eerste lid van artikel 8 bedoelde, en in bijlage 1 opgenomen, formulier is vastgesteld met toepassing van artikel 4:4 van de Awb.

3. Procedurele aspecten

Voor de beleidsregels geldt ingevolge artikel 3:42 van de Awb een bekendmakingsplicht. De beleidsregels worden in hun geheel bekendgemaakt door plaatsing in de Nederlandse Staatscourant.

4. Het begrip ‘grond’

Op 4 september 2004 is een wijziging van het Reglement van het SCG in werking getreden, waarbij een nieuwe definitie van het begrip ‘grond’ in dat reglement is opgenomen. Deze nieuwe definitie gold ingevolge het reglement ook voor het Bssa. Voor een toelichting op de achtergrond van deze nieuwe definitie wordt verwezen naar de toelichting bij de Achtste wijziging van het reglement van de n.v. Service Centrum Grond, Stcrt. 2004, 169, p. 16.

Zoals aangegeven in die toelichting, was de nieuwe definitie gebaseerd op de resultaten van (ambtelijk) overleg over een basisdefinitie van het begrip ‘grond’, zoals deze waren neergelegd in de versie van mei 2004 van de notitie ‘Naar een uniforme definitie van ‘grond’ in de bodem- en afvalstoffenregelgeving’. Naar aanleiding van voortgezet overleg is de nieuwe basisdefinitie inmiddels op onderdelen aangepast. In de voorliggende beleidsregels is de meest recente versie van de definitie opgenomen (artikel 2 lid 1). Belangrijkste verschil met de definitie uit het reglement van het SCG is dat nu ook van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 mm onder het begrip ‘grond’ zijn gebracht. Tevoren viel alleen fijn bodemmateriaal met een maximale korrelgrootte van 2 mm onder de definitie.

De nieuwe basisdefinitie van ‘grond’ heeft betrekking op grond die niet is vermengd met ander materiaal. Naast de basisdefinitie zijn specifieke definities nodig, bijvoorbeeld gericht op grond met een specifieke bestemming, zoals stortgrond. In dergelijke specifieke definities wordt ook aangegeven in hoeverre grond die is vermengd met ander materiaal, voor de betrokken regeling toch wordt aangemerkt als ‘grond’. Wat het Bssa betreft, gaat het in feite om een definitie van stortgrond. Het Bssa heeft immers betrekking op te storten grond. Met het oog daarop is een tweede gedeelte opgenomen in de definitie, dat betrekking heeft op gemengd materiaal (artikel 2 lid 2). Deze bepaling komt overeen met de sinds lang door het SCG gehanteerde beleidslijn en maakte ook deel uit van de definitie zoals deze sinds september 2004 in het reglement van het SCG was opgenomen.

Verder is besloten dat het begrip ‘baggerspecie’ zal worden gezien als een apart begrip naast het begrip ‘grond’, en dus niet als een subcategorie van grond. Voor het Bssa gold al dat de term ‘grond’ niet mede baggerspecie omvatte. Dat wordt in deze beleidsregels uitdrukkelijk vastgelegd (artikel 2 lid 3). De definitie van baggerspecie komt overeen met de definitie van dit begrip in artikel 12, eerste lid onder d, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Opgemerkt wordt nog dat ook grond voorkomt met uitsluitend minerale delen zonder organisch stof (dekzanden, thermisch gereinigde grond). Eveneens komt grond voor die uitsluitend bestaat uit organisch materiaal zonder minerale delen (puur veen). Dit materiaal valt onder de definitie van artikel 2 lid 1. Het gaat overigens wel om uitzonderingsgevallen.

Artikelsgewijs

§ 1. Algemeen

Artikel 1

Dit artikel geeft de definities en reikwijdte van de beleidsregels aan.

De onder c en d genoemde VKB-protocollen zijn vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer, ondergebracht bij de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) te Gouda. Protocol VKB 1001 is te downloaden vanaf de website van SIKB: www.sikb.nl.

§ 2. Het begrip grond

Artikel 2

Dit artikel betreft de definiëring van het begrip grond, zoals die bij de uitvoering van de beschreven taak in het kader van het Bssa wordt gehanteerd. In onderdeel 4 van deze toelichting is uitvoerig bij het begrip grond stilgestaan.

§ 3. Waarden voor de beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond

Artikel 3

De wijze van beoordeling of de verontreinigde grond al dan niet reinigbaar is, vindt plaats door middel van de in dit artikel genoemde Regeling. Hierbij worden de in de Regeling genoemde economische, technische en milieuhygiënische criteria gehanteerd. Aangezien de Regeling geen asbestnormering kent, wordt bij de beoordeling tevens artikel 4 van deze beleidsregels gehanteerd. Artikel 5 betreft stoffen die niet in de Regeling zijn opgenomen.

Artikel 4

Artikel 4 geeft aan welke waarden voor asbest bij de beoordeling van verontreinigde grond worden gehanteerd. Deze waarden komen overeen met de interventiewaarde bodemsanering voor asbest en de restconcentratienorm voor asbest conform de normering zoals verwoord in de brief van staatssecretaris Van Geel van 3 maart 2004 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II, 2003/04, 28 663 en 28 199, nr. 15). Het gestelde in deze brief vervangt definitief de passages in de circulaire Streef- en Interventiewaarden bodemsanering (Stcrt. 2000, 39), die betrekking hebben op asbest en waarin asbest als niet-genormeerde stof is opgenomen.

De detectielimiet betreft de aantoonbaarheidsgrens zoals die door het laboratorium wordt opgegeven voor de bepaling van een verontreiniging volgens de voorgeschreven bepalingsmethode.

Artikel 5

Voor de beoordeling van stoffen die niet in de Regeling zijn opgenomen, zal in voorkomende gevallen met het RIVM worden overlegd welke waarden bij de beoordeling van de reinigbaarheid gehanteerd kunnen worden. Hierbij zal met name aandacht worden gegeven aan de vraag of de stof als een verontreiniging moet worden aangemerkt en de vraag tot welke waarde deze stof verwijderd zou moeten worden, om de grond als herbruikbaar te kunnen beschouwen.

§ 4. De geldigheid van een beoordeling

Artikel 6

Met name bij partijen die in situ worden beoordeeld, kan het voorkomen dat de partij later (na het ontgraven) groter blijkt dan was aangevraagd en in de verklaring is aangegeven. De in de verklaring gegeven beoordeling is slechts geldig indien de partij ten hoogste 10% groter is dan in de verklaring is aangegeven. Dit percentage is ontleend aan de tot dusverre bestaande praktijk van het storten van verontreinigde grond met een SCG-verklaring. Is de partij nog groter, dan dient een wijziging van de verklaring te worden aangevraagd.

Artikel 7

Bij de verklaringen wordt aangegeven binnen welke minimum- en maximumwaarde de verklaring van kracht is. Indien om welke reden dan ook blijkt dat na afgifte van de verklaring, het in de verklaring aangegeven minimum respectievelijk maximum wordt onderschreden respectievelijk overschreden, kan dit gevolgen hebben voor de strekking van de verklaring. Zie ook de toelichting op artikel 23.

§ 5. De aanvraag van een verklaring

Artikel 8

Dit artikel berust op artikel 4:5 van de Awb. Het formulier is met toelichting opgenomen als bijlage bij deze beleidsregels en is te verkrijgen via de website van Bodem+, www.senternovem.nl/bodemplus.

Artikel 9

In dit artikel wordt de termijn geregeld die de aanvrager wordt gegeven om zijn aanvraag aan te vullen.

Artikel 10

Steekproefsgewijs of bij een specifieke aanleiding zal controle worden uitgevoerd om na te gaan of de verstrekte gegevens juist en volledig zijn. Er is geen wettelijke bepaling die aan de Minister van VROM deze controletaak c.q. controlebevoegdheden opdraagt. Ook hoofdstuk 5 van de Awb (Handhaving) is niet van toepassing op de controle van aanvraaggegevens. Daarom is artikel 10 vormgegeven als een uitwerking van de zorgvuldigheidsplicht van artikel 3:2 van de Awb. Hieruit vloeit voort dat de aanvrager niet verplicht is om aan het controleonderzoek mee te werken, maar een weigering om mee te werken kan ertoe leiden dat zijn aanvraag wegens onvoldoende gegevens buiten behandeling wordt gelaten.

§ 6. Bepalingen met betrekking tot het onderzoek van verontreinigde grond

Algemeen

In § 6 zijn geen regels opgenomen voor het indelen van partijen. Voor zover de partijen afkomstig zijn van gevallen van bodemsanering, is het toezicht op het correct indelen en correct ontgraven van partijen een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag ingevolge de Wet bodembescherming. Bodem+ krijgt eerst kennis van de partij nadat deze is ontgraven. Bodem+ licht overigens wel het bevoegd gezag in, als wordt geconstateerd dat er niet correct is ingedeeld of ontgraven. Partijen die niet afkomstig zijn van gevallen van bodemsanering, zijn in de regel te kenmerken als monostromen, afkomstig van een specifiek proces. Daarvoor zijn geen indelingsregels nodig.

Artikel 11

§ 6 heeft geen betrekking op grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde. Daarvoor geldt § 7. Dit onderscheid is gemaakt aangezien de asbesthoudende grond niet altijd door middel van een zogenaamde depotkeuring behoeft te worden onderzocht. Voor alle overige gevallen is een depotonderzoek in beginsel wel een vereiste.

Artikel 12

Dit artikel geeft aan dat de aanvraag voor een verklaring alleen betrekking kan hebben op een ontgraven en in depot geplaatste partij verontreinigde grond.

Artikel 13

Het eerste lid stelt de bovengrens op 2.000 ton. Het tweede lid regelt de wijze van onderverdeling van een partij groter dan 2.000 ton. Hierbij worden de relevante delen uit het VKB-protocol 1001 benoemd.

Artikel 14

In dit artikel is de wijze van monsterneming vastgelegd. Er mag worden gekozen tussen protocol VKB-1001 en het Accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit (AP04) voor de monstername conform het schema voor de monsterneming ten behoeve van het handhavingsprotocol schone grond. Omdat protocol VKB-1001 een aantal bemonsteringsstrategieën kent voor zowel de uitvoeringswijze van het onderzoek als het nemen van grepen, is in het tweede en derde lid vastgelegd dat moet worden gekozen voor de strategie ‘keuring grond in depot, t.b.v. het bewijsmiddel schone grond, categorie 1/2 of ernstig verontreinigde grond’ en dat daarbij de strategie van 2 maal 50 grepen dient te worden gehanteerd.

Artikel 15

In dit artikel is de wijze van voorbehandeling en analyse van de monsters vastgelegd. Daarbij moet het Accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit (AP04) voor de bewerking van monsters en het laboratoriumonderzoek worden gevolgd.

Artikel 16

Het SCG heeft op 21 januari 2004 een tijdelijke beleidsregel gepubliceerd (Stcrt. 2004, 13). De achtergrond hierbij was dat vanwege de relatief lange doorlooptijd van de AP04 analyses, het in bepaalde gevallen denkbaar was, dat dit voor grondreinigingsbedrijven problemen opleverde in hun bedrijfsvoering in het licht van vergunningstechnische en logistieke aspecten.

Om te onderzoeken of de doorlooptijd verkort kan worden heeft de Nederlandse Vereniging van Procesmatige Grondreinigers een onderzoek (Onderzoek vergelijkbaarheid analyseresultaten depotkeuring residu extractieve grondreiniging AP-04 onderzoek versus NEN 5740, UDM/02.01.068) uitgevoerd naar de vergelijkbaarheid van de resultaten conform AP04 en de resultaten conform NEN-sterlab, welke een kortere doorlooptijd hebben. Het onderzoek heeft zich gericht op een vergelijking van het chemisch analytisch onderzoek volgens de voorschriften van AP04. Zie hiervoor paragraaf 4.2 van het Accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit, onderdeel Samenstelling Grond (AP04-SG). De resultaten van het onderzoek zijn door TNO geanalyseerd (De keuring van grondreinigingsresidu, NITG 02-201-B). Hieruit komen onder andere de volgende conclusies naar voren:

– de methodes NEN-sterlab en AP04 zijn niet vergelijkbaar conform de vergelijkbaarheidstoets uit AP04 voor de parameters koper, kwik, lood, EOX en PAK’s;

– voor alle zware metalen die in het onderzoek zijn betrokken, is een 95% betrouwbaarheidsfactor nodig. Deze factor geeft per metaal aan dat bij een bepaling conform AP04 de dan gevonden meetwaarde met 95% betrouwbaarheid ligt boven de NEN-sterlab meetwaarde gedeeld door de desbetreffende factor. Bij een factor 2 en een NEN-sterlab meetwaarde van 100 mg/kg droge stof. betekent dit dat de meetwaarde indien uitgevoerd conform AP04 met een betrouwbaarheid van 95% boven de 50 mg/kg droge stof ligt;

– de kwalificatie van de partijen grondreinigingsresidu (31 stuks) die betrokken zijn in het onderzoek is in alle gevallen gelijk bij bepaling conform AP04 en bij bepaling conform NEN-sterlab inclusief de 95% betrouwbaarheidsfactoren.

In tabel 1 van artikel 16 zijn de 95% betrouwbaarheidsfactoren weergegeven als omrekenfactoren.

Uit de resultaten van het onderzoek is de conclusie getrokken dat ten behoeve van de beoordeling van de reinigbaarheid van partijen residu van de reiniging van grond volstaan kan worden met NEN-sterlab analyses mits daar de 95% betrouwbaarheidfactoren bij worden betrokken. Indien de 95% betrouwbaarheidfactoren erbij worden betrokken, zijn deze analyses –uitsluitend ten behoeve van de beoordeling van de reinigbaarheid van de residuen van de reiniging van grond – van een vergelijkbaar niveau als AP04 analyses. Dit laat onverlet dat de beoordeling tevens op basis van AP04 analyses zonder betrouwbaarheidsfactoren kan geschieden.

De in artikel 16 genoemde uitzondering is dus alleen van toepassing op de residuen van de reiniging van grond, omdat de resultaten van het verrichte onderzoek slechts toepasbaar zijn voor de residuen van de reiniging van grond. In dit onderzoek zijn namelijk uitsluitend partijen residu betrokken. Bovendien is de NEN-sterlab methode inclusief de 95% betrouwbaarheidsfactor niet toepasbaar voor andere grondstromen omdat deze een minder eenduidig karakter hebben en voor hun kwalificatie tevens worden beoordeeld op organische contaminanten. Voor de kwalificatie van de partijen residu van de reiniging van grond zijn (in tegenstelling tot andere grond) uitsluitend de gehalten aan zware metalen van belang. Indien de zware metalen beneden de interventiewaarde liggen zoals die geldt na thermische reiniging zijn de partijen thermisch reinigbaar, liggen ze daarboven dan zijn de partijen niet-reinigbaar. Indien het gebruik van NEN-sterlab analyses en 95% betrouwbaarheidsfactoren leidt tot het weigeren van de aangevraagde verklaring kan uiteraard de partij opnieuw worden gekeurd volgens AP04 en kan op basis van deze keuringsresultaten wederom een verklaring worden aangevraagd.

Artikel 17

Dit artikel heeft betrekking op partijen die op asbest worden onderzocht, waarbij het gehalte aan asbest niet de samenstellingswaarde voor herbruikbare grond, zoals vermeld in artikel 4, overschrijdt. In dergelijke situaties dient het onderzoek naar asbest plaats te vinden overeenkomstig het gestelde in de NEN 5707 dan wel NEN 5897, waarbij het onderzoek aan de partij conform de strategie depotkeuring dient plaats te vinden. De genoemde NEN-normen kennen een aan elkaar aansluitend toepassingsgebied. In een concreet geval wordt de keuze van de juiste NEN-norm dus bepaald aan de hand van het toepassingsgebied ervan.

§ 7. Bepalingen met betrekking tot het onderzoek van grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde

Algemeen

Deze paragraaf bevat de onderzoekseisen voor zowel in situ onderzoek als een depotkeuring van grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde. Tevens wordt in deze paragraaf nader ingegaan op welke wijze te ontgraven grond in partijen wordt ingedeeld.

Artikel 18

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 11.

Artikel 19

Asbestpartijen worden beoordeeld voordat zij worden ontgraven. Daarom kunnen hiervoor indelingsregels worden gegeven. Artikel 19 en bijlage 3 voorzien hierin.

Artikel 20

Ten behoeve van een aanvraag van een verklaring voor verontreinigde grond dient grond waarvan is gebleken dat zij is verontreinigd met asbest boven een bepaalde waarde te worden onderzocht conform de strategie Nader Onderzoek. Indien een dergelijke partij reeds is ontgraven, dient de partij onderzocht te worden conform de strategie Depotkeuring. NEN 5707 en NEN 5897 kennen beide deze twee strategieën.

Artikel 21

Lid 1 van dit artikel bevat de eisen voor voorbehandeling en analyse ten aanzien van de parameter asbest. Voor het toepassingsgebied van de twee genoemde normen wordt verwezen naar beide normen.

Lid 2 bevat de eisen voor de voorbehandeling en analyse ten aanzien van de overige parameters.

§ 8. De beslistermijn

Artikel 22

Dit artikel geeft de termijn voor de beslissing op de aanvraag van een verklaring verontreinigde grond. Opgemerkt wordt dat de termijn voor deze beslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de aanvrager wordt uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Dit staat in artikel 4:15 van de Awb.

§ 9. Het wijzigen en intrekken van een verklaring

Artikel 23

Wijziging van de verklaring is mogelijk op verzoek van de houder ervan. Artikel 23 geeft een – blijkens de woorden ‘in elk geval’ niet-limitatieve –opsomming van de gevallen waarin wijziging kan plaatsvinden. Een niet genoemde wijzigingsgrond is bijvoorbeeld het corrigeren van onjuiste gegevens, zoals een foutieve inmeting van de omvang van de partij, die tijdens de afvoer zichtbaar wordt.

De twee met name genoemde situaties zijn als volgt.

In de eerste plaats komt het voor dat de houder van een partij de partij alsnog wil splitsen in deelpartijen, bijvoorbeeld omdat hij een deel van de partij wil afvoeren naar een andere stortplaats. De verklaring kan dan zo worden gewijzigd dat zij geldt voor een deel van de partij, bijvoorbeeld het deel dat al is afgevoerd. Voor het resterende deel van de partij kan dan een afzonderlijke verklaring worden afgegeven.

In de tweede plaats kan een in situ (dus voor het ontgraven) beoordeelde partij na het ontgraven een andere omvang of samenstelling hebben. Als de afwijking niet zo groot is dat de verklaring moet worden ingetrokken, kan het nodig of wenselijk zijn dat de verklaring wordt gewijzigd. De in de verklaring vermelde gegevens inzake de omvang of samenstelling van de partij kunnen dan worden aangepast. De houder van de grond kan de behoefte aan wijziging zelf constateren, maar het is ook mogelijk dat hiervan blijkt bij een controle door het daartoe bevoegd gezag of door de houder van de stortplaats waar de grond wordt aangeboden.

Een wijziging van de verklaring moet worden aangevraagd indien de partij na ontgraven meer dan 10% groter is dan in de verklaring is aangegeven (zie artikel 6).

Wat een gewijzigde samenstelling betreft, kan als vuistregel worden aangehouden dat bij onder- of overschrijding van een of meer minimum- respectievelijk maximumwaarden (zie artikel 7) er mogelijkerwijs een wijziging van de verklaring nodig is. Het verdient aanbeveling om in een dergelijk geval contact op te nemen met Bodem+.

De beslissing inzake het wijzigen van een verklaring is een beschikking. Tegen deze beslissing staat beroep open.

Artikel 24

Intrekking van een verklaring verontreinigde grond zal naar verwachting niet vaak voorkomen. Toch wordt in artikel 24 aangegeven dat intrekking in enkele gevallen mogelijk is. Het betreft gevallen waarin het onjuist of onwenselijk is dat een afgegeven baggerspecieverklaring in stand blijft. In één geval (onderdeel a) gaat het om een verklaring die de aanvrager ten onrechte heeft verkregen. In de beide andere gevallen gaat het alleen om situaties waarin het wenselijk is dat er een hernieuwde beoordeling plaatsvindt.

De intrekking van een verklaring is een beschikking. Zij zal (vaak) niet op verzoek van de houder ervan plaatsvinden. Uiteraard zal deze beschikking zorgvuldig worden voorbereid. Zo zal in elk geval de houder van de verklaring worden gehoord. Tegen de beslissing inzake de intrekking staat beroep open. Opgemerkt wordt verder dat artikel 24 alleen de bevoegdheid geeft tot intrekking. Er is geen verplichting om een verklaring in te trekken. Er kan dus rekening worden gehouden met de omstandigheden van elke individuele situatie. Ten aanzien van de intrekkingsgrond, genoemd onder a, zal mede een rol spelen in hoeverre de aanvrager een verwijt kan worden gemaakt inzake het overleggen van onjuiste of onvolledige gegevens.

Onderdeel a heeft betrekking op het geval dat blijkt dat de aanvrager in werkelijkheid geen aanspraak had op de verklaring, en op de daarmee verbonden vrijstelling van het stortverbod, maar hij een verklaring heeft verkregen als gevolg van het overleggen van onjuiste of onvolledige gegevens.

Onderdeel b ziet met name op het geval dat een verklaring is afgegeven voor een bepaalde partij, maar de omvang of samenstelling van de partij nadien zodanig is gewijzigd dat een hernieuwde beoordeling noodzakelijk is. Dit kan zich voordoen bij partijen die in situ, dus voor het ontgraven, zijn beoordeeld. Bij het ontgraven kan dan bijvoorbeeld dieper of breder zijn ontgraven. Op zichzelf geldt ook al dat een verklaring niet kan worden benut als er in feite sprake is van een partij die niet meer dezelfde is als de partij waarop de verklaring betrekking heeft. Niet altijd zal echter duidelijk zijn of niet meer sprake is van dezelfde partij moet worden gezien als een andere partij. Intrekking kan dan uitsluitsel bieden. De betrokkene kan uiteraard een verklaring aanvragen voor de partij in haar nieuwe omvang en samenstelling.

Onderdeel c betreft bijvoorbeeld het geval dat een verklaring is afgegeven, maar de werkzaamheden vervolgens voor langere tijd worden opgeschort. Ook hier zal het naar verwachting gaan om partijen die in situ zijn beoordeeld. Partijen die in depot zijn beoordeeld, zullen immers doorgaans zo snel mogelijk worden afgevoerd. Als de werkzaamheden (dus het ontgraven) lang uitblijven, is het niet wenselijk dat een verklaring in een dergelijk geval voor onbepaalde tijd in portefeuille kan worden gehouden. Intrekking is dan mogelijk. Als de partij alsnog wordt ontgraven, kan opnieuw een verklaring worden aangevraagd.

Opmerking verdient dat de taak van de Staatssecretaris van VROM met de afgifte van de verklaring is beëindigd en de controletaak vanaf dat moment overgaat naar anderen. Dat is het bevoegd gezag ingevolge de Wet bodembescherming (in het kader van het toezicht op de afvoer conform het saneringsplan van ontgraven verontreinigde grond) of het bevoegd gezag voor de milieuvergunning van de stortplaats waar de grond ter stort wordt aangeboden. Als intrekking aan de orde komt, zal dit daarom doorgaans zijn aan de hand van een signaal dat door dit andere bevoegde gezag is afgegeven. Een dergelijk signaal kan daarnaast ook afkomstig zijn van de houder van de stortplaats.

§ 10. Slotbepalingen

Artikel 25

Artikel 25 bevat een overgangsbepaling. Artikel 14 van de onderhavige regeling bevat nieuwe eisen inzake het bemonsteren van een partij in depot. Zij houden verband met het beschikbaar komen van een nieuw protocol (VKB 1001). Tot dusverre werd bemonsterd op grond van een ander protocol (VKB 1018). Dat was geregeld in artikel 8c van het Reglement van het SCG. Artikel 25 bepaalt dat nog tot 1 juli 2006 mag worden bemonsterd op basis van het oude protocol. Reden voor deze overgangsbepaling is dat alle monsternemers zijn gecertificeerd voor het oude protocol. Zij moeten binnen een bepaalde periode overgaan naar het nieuwe protocol. Waarschijnlijk zal die overgang in het voorjaar van 2006 zijn afgerond. Daarom is in artikel 25 gekozen voor 1 juli 2006 als einddatum. Op die datum vervalt artikel 25 en mag alleen nog worden bemonsterd via het nieuwe protocol.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven