Wijziging diverse regelingen LNV

Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 juli 2005, nr. TRCJZ/2005/1969, houdende wijziging van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen (forfaitaire productienormen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 61, tweede lid, van de Meststoffenwet en artikel 2, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, van het Besluit opslagcapaciteit dierlijke meststoffen Meststoffenwet, voor zover het betreft artikel I;

Gelet op de artikelen 53 en 67 van de Meststoffenwet, voor zover het betreft artikel II;

Gelet op artikel 59, eerste lid, van de Meststoffenwet, voor zover het betreft artikel III;

Gelet op de artikelen 58u, tweede en derde lid, en 58v, eerste lid, van de Meststoffenwet, voor zover het betreft artikel IV;

Gelet op de artikelen 12, tweede en derde lid, en 18 van de Wet verplaatsing mestproductie, voor zover het betreft artikel V;

Gelet op de artikelen 22, tweede en derde lid, en 23 van de Wet herstructurering varkenshouderij, voor zover het betreft artikel VI;

Besluit:

Artikel I

De Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Het volgende lid wordt toegevoegd:

2. Deze regeling berust op artikel 61, tweede lid, van de Meststoffenwet en artikel 2, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, van het Besluit opslagcapaciteit dierlijke meststoffen Meststoffenwet voor zover het betreft paragraaf 5.

B

Onder vernummering van de vijfde paragraaf tot zesde paragraaf wordt na paragraaf 4a de volgende paragraaf ingevoegd:

§ 5

Regels ter uitvoering van het Besluit opslagcapaciteit dierlijke meststoffen Meststoffenwet

Artikel 10b

In afwijking van artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet, wordt voor de toepassing van het Besluit opslagcapaciteit dierlijke meststoffen Meststoffenwet, onder ‘dierlijke meststoffen’ verstaan: uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen mengsels van strooisel met deze uitwerpselen, alsook producten daarvan.

Artikel 10c

1. Als forfaitaire productienormen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, van het Besluit opslagcapaciteit dierlijke meststoffen Meststoffenwet, worden voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën de normen vastgesteld die zijn vermeld in bijlage 6 bij deze regeling.

2. Indien de omschrijving behorende bij een diercategorie niet overeenkomt met de feitelijke situatie, worden de normen gehanteerd van de diercategorie waarvan de omschrijving het meest aansluit bij de feitelijke situatie.

C

Na bijlage 5 wordt de bij deze regeling gevoegde ‘Bijlage 6. behorende bij de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen’ toegevoegd.

Artikel II

De Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;.

B

In artikel 2, onderdeel a, onder 1°, wordt ‘het Bureau Heffingen’ vervangen door: de Dienst Regelingen.

C

In de artikelen 2, onderdeel c, 2a en 3, tweede en derde lid, wordt ‘de Dienst Basisregistraties’ telkens vervangen door: de Dienst Regelingen.

Artikel III

In artikel 11 van de Vrijstellingsregeling mestbe- en verwerking Meststoffenwet3 wordt ‘Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel IV

De Regeling leges en blokkade pluimveerechten Meststoffenwet4 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:

b. minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;.

B

In de artikelen 2, 3, 4, tweede tot en met vierde en zesde lid, 5, 6, 7, 8, eerste en tweede lid, en 9, eerste lid, wordt ‘het Bureau Heffingen’ telkens vervangen door: de Dienst Regelingen.

Artikel V

De Regeling blokkade verplaatsing mestproductie5 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2, 3, 4, tweede tot en met zesde lid, 5, eerste lid, 6, 7, 8, tweede lid, en 9, wordt ‘het Bureau Heffingen’ telkens vervangen door: de Dienst Regelingen.

B

In artikel 8, eerste lid, wordt ‘het hoofd van het Bureau Heffingen’ vervangen door: de directeur van de Dienst Regelingen.

Artikel VI

De Regeling leges en blokkade Wet herstructurering varkenshouderij6 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;.

B

In de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, tweede tot en met vierde en zesde lid, 7, eerste lid, 8, 9, en 10, wordt ‘het Bureau Heffingen’ telkens vervangen door: de Dienst Regelingen.

Artikel VII

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage zal worden gelegd op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Den Haag, 4 juli 2005.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

1. Algemeen

In artikel 2, eerste lid, van het Besluit opslagcapaciteit dierlijke meststoffen Meststoffenwet (hierna: ‘het besluit’) is voor de producent van dierlijke meststoffen de verplichting opgenomen zorg te dragen voor voldoende opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen op het bedrijf. In de onderhavige regeling wordt voor de toepassing van dit besluit de definitie van het begrip ‘dierlijke meststoffen’ als opgenomen in artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de Meststoffenwet verruimd. Daarnaast worden de forfaitaire productienormen voor de mestproductie per dier, benodigd voor de berekening van de benodigde opslagcapaciteit, vastgesteld. Beide voorzieningen worden opgenomen in een nieuwe paragraaf 5 van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen (artikel I).

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet, de Vrijstellingsregeling mestbe- en verwerking Meststoffenwet, de Regeling leges en blokkade pluimveerechten Meststoffenwet, de Regeling blokkade verplaatsing mestproductie en de Regeling leges en blokkade Wet herstructurering varkenshouderij te wijzigen in verband met de oprichting van de Dienst Regelingen (artikelen II tot en met VI). In de Dienst Regelingen zijn het LNV-loket, de Dienst Basisregistraties, LASER en het Bureau Heffingen samengevoegd. Ook is in de desbetreffende regelingen de aanduiding van de minister gewijzigd in Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in plaats van Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

In het onderstaande wordt nader ingegaan op de wijzigingen waarin artikel I van de onderhavige wijzigingsregeling voorziet.

2. Definitie dierlijke meststoffen

De definitie van ‘dierlijke meststoffen’ in artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de Meststoffenwet heeft slechts betrekking op dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van diersoorten die in bijlage A bij de Meststoffenwet zijn genoemd. Dit betekent dat de rechtsbasis van artikel 6a van de Meststoffenwet voor het stellen van regels met betrekking tot de opslagcapaciteit voor dierlijke mest zich in principe beperkt tot deze meststoffen. In de Nitraatrichtlijn wordt onder ‘dierlijke meststoffen’ evenwel verstaan, ‘excrementen van vee of een mengsel van strooisel en excrementen van vee, alsook producten daarvan’, zonder onderscheid naar diersoort. Het in de Meststoffenwet gehanteerde begrip voor ‘dierlijke meststoffen’ is derhalve te eng voor de implementatie van de voorschriften uit de Nitraatrichtlijn, waaronder het voorschrift ten aanzien van de opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen. Daarom voorziet de onderhavige regeling met gebruikmaking van de bevoegdheid die artikel 61, tweede lid, van de Meststoffenwet biedt, voor de toepassing van het besluit in een van de Meststoffenwet afwijkende definitie van het begrip ‘dierlijke meststoffen’, die aansluit bij de begripsbepaling in de Nitraatrichtlijn. Deze voorziening wordt neergelegd in een nieuw artikel 10b van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen. Hiermee wordt vooruitgelopen op de, per 1 januari 2006 van kracht wordende, wijziging van de Meststoffenwet, waarmee ter voldoening aan de Nitraatrichtlijn een stelsel van mestgebruiksnormen in de Meststoffenwet zal worden geïntroduceerd (Kamerstukken I 2004/05, 29 930, A).

3. Forfaitaire productienormen

In artikel 10c en bijlage 6 van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen worden de forfaitaire productienormen voor de mestproductie per dier vastgesteld (artikel I). De forfaitaire productienormen als opgenomen in de tabel van bijlage 6 zijn wat betreft rundvee, varkens en pluimvee zoveel mogelijk ontleend aan de resultaten van onderzoek als uitgevoerd door Animal Sciences Group van de Wageningen Universiteit, neergelegd in haar handboeken Kwantitatieve informatie voor de Veehouderij en de handboeken Varkenshouderij, Pluimveehouderij en Rundveehouderij vanaf 2003. De overige forfaitaire productienormen zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke onderzoeksinzichten en praktijkkennis.

De forfaitaire productienormen zijn uitgedrukt in kubieke meters mest per dier, en hebben betrekking op de zes maanden waarvoor ingevolge het Besluit opslagcapaciteit dierlijke meststoffen Meststoffenwet opslagcapaciteit verzekerd moet zijn, namelijk van 1 september tot en met eind februari. De productienormen hebben betrekking op zowel vaste mest als drijfmest en gelden al naar gelang diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem. Waar sprake is van vaste mest, is bij het opstellen van de productienorm uitgegaan van het totale benodigde volume voor vaste mest en urine samen. De mestproductie betreft de hoeveelheid mest die aanwezig is in de stalopslag na enkele maanden bewaring. Voor alle diersoorten is aangenomen dat de mestproductie gelijkelijk over het jaar is verdeeld.

Indien de omschrijving die hoort bij de per diersoort onderscheiden diercategorie niet overeenkomt met de feitelijke situatie, dient uitgegaan te worden van de normen van de diercategorie die qua omschrijving het meest aansluiten bij de feitelijke situatie (artikel 10c, tweede lid, van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen, nieuw). Gedacht kan worden aan de situatie dat een dier qua gewicht enkele procenten afwijkt van de omschrijving als opgenomen in de tabel.

De productienormen voor verschillende diersoorten, zoals bijvoorbeeld rundvee en kalkoenen, zijn nader gedifferentieerd al naar gelang de verschillende leeftijdscategorieën, omdat jonge dieren minder voer zullen gebruiken dan oudere dieren en als gevolg daarvan minder mest zullen produceren. Bij de productienormen van de diersoorten paarden en varkens is rekening gehouden met verschillen in gewicht; een relatief zwaar dier verbruikt meer voer dan een lichter dier en zal als gevolg daarvan meer mest produceren. Voor enkele diersoorten, onder meer nertsen, konijnen en vleeskuikenouderdieren, staan enkel de vrouwelijke, al dan niet geslachtsrijpe, dieren vermeld. Dit is gedaan voor die diersoorten waarvan het houderijsysteem gericht is op reproductie. Vleeskuikenouderdieren worden bijvoorbeeld gehouden voor de productie van eieren, waar vleeskuikens uitkomen. Hiervoor zijn naast de hennen ook een vast percentage hanen per hen nodig. In de norm voor deze dieren is reeds de excretie van de mannelijke dieren en de jongen verdisconteerd. Het voordeel hiervan is dat voor bepaalde diersoorten de mannelijke dieren en jongen niet apart onderscheiden en mitsdien apart geadministreerd hoeven worden.

Voor rundvee zijn afzonderlijke productienormen opgesteld voor de diercategorie melk- en kalfkoeien, waarbij gedifferentieerd wordt al naar gelang de melkproductie per koe. Koeien die meer melk produceren verbruiken meer voer en produceren meer mest. Voor de diersoort kip zijn afzonderlijke productienormen opgesteld in verband met verschillen met betrekking tot stal- en voersystemen. Indien de mest bijvoorbeeld geforceerd gedroogd wordt, neemt het volume af en zal de pluimveehouder uiteindelijk minder opslagcapaciteit nodig hebben.

De producent mag, indien als gevolg van bijzondere omstandigheden betreffende aspecten van het gehanteerde bedrijfssysteem de hoeveelheid dierlijke meststoffen per dier lager is dan de productienorm opgenomen in de bijlage van de regeling, gebruik maken van de uitzondering als opgenomen in artikel 4 van het besluit. De producent kan dan de productie met behulp van andere adequate gegevens vaststellen. De producent zal echter niet alleen moeten aantonen dat en waarom de in de bijlage opgenomen productienormen niet aansluiten bij zijn bedrijfssysteem, maar zal ook op onderbouwde wijze moeten aantonen welke productienormen in zijn situatie dan wel van toepassing zijn. Hij zal dit moeten staven aan de hand van bewijzen. Verwezen zij naar paragraaf 2.3 van de nota van toelichting bij het besluit.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 1997, 240; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 246).

  • 2

    Stcrt. 1997, 248; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 4 december 2003 (Stcrt. 240).

  • 3

    Stcrt. 1997, 244; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 246).

  • 4

    Stcrt. 2000, 247; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 oktober 2001 (Stcrt. Suppl. 214).

  • 5

    Stcrt. 1993, 249; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 oktober 2001 (Stcrt. Suppl. 214).

  • 6

    Stcrt. 1998, 140; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 oktober 2001 (Stcrt. Suppl. 214).

Naar boven