Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid

Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, van 30 juni 2005, nr. 2005-0000059936/CZW/WVOB, houdende regels ter uitvoering van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid)

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Justitie, voor Vreemdelingenzaken en Integratie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 4, tweede lid, 7, tweede en vierde lid, 16, eerste en tweede lid, 20, derde lid en 24, negende lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

b. niet westerse allochtoon: persoon waarvan ten minste één van de ouders in Turkije, in een land in Afrika, Latijns Amerika of in Azië, met uitzondering van Indonesië en Japan, is geboren;

c. CBS: Centraal bureau voor de statistiek;

d. maatschappelijke centrumgemeenten: centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid die zijn vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage A;

e. maatschappelijk zorggebied: zorggebied voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid volgens de in de bij deze regeling behorende bijlage A opgenomen gebiedsindeling;

f. zorggebied voor vrouwenopvang: zorggebied volgens de in de bij deze regeling behorende bijlage B opgenomen gebiedsindeling;

g. verklaring: door het bevoegd gezag van een instelling uitgereikte verklaring, bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

h. beschikking omtrent een inburgeringsprogramma: beschikking als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers;

i. wijk: GSB-wijk zoals opgenomen in het rapport ‘Wijkmonitoring G30’ van 30 december 2004.

Artikel 2

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor leefbaarheid en veiligheid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule:

0,3366 × ((0,50 × Inw2004gem /Inw2004G30) + 0,50 (Nwal2004gem/Nwal2004G30)) + 0,4795 × ((0,3333 × (Jong2004gem/Jong2004G30) + 0,3333 × (A/B) + 0,3333 × (HKS2003gem/HKS2003G30)) + 0,1839 × ((0,50 × Inw2004gem/Inw2004G30) + 0,25 × ((Link2004gem × Kpreg2004gem)/(Link2004G30 × Kpreg2004G30)+ 0,25 × (Jonggem × Kpreg2004gem)/(JongG30 × Kpreg2004G30)).

In deze formule is

Inw2004gem: aantal inwoners van de gemeente op 1 januari 2004;

Inw2004G30: aantal inwoners van de G30 op 1 januari 2004;

Nwal2004gem: aantal niet westerse allochtonen op 1 januari 2004 in de gemeente;

Nwal2004G30: aantal niet westerse allochtonen op 1 januari 2004 in de G30;

Jong2004gem: het aantal inwoners van de gemeente dat 24 jaar of jonger is op 1 januari 2004 in de gemeente;

Jong2004G30: het aantal inwoners van de G30 dat 24 jaar of jonger is op 1 januari 2004;

A: (Nwal2004gem/Inw2004gem) × Jong2004gem;

B: (Nwal2004G30/Inw2003G30) × Jong2004G30;

HKS2003gem: aantal inwoners van de gemeente van twaalf tot en met vierentwintig jaar dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie

HKS2003G30: aantal inwoners van de G30 van twaalf tot en met vierentwintig jaar dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie;

Link2004gem: het aantal huishoudens in de gemeente volgens de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, volgens de meest recente vóór 2004 vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

Link2004G30: het aantal huishoudens in de G30 volgens de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, volgens de meest recente vóór 2004 vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

Kpreg2004gem: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de gemeente als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari 2004;

Kpreg2004G30: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de G30 als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari 2004;

Jonggem: het aantal inwoners van de gemeente op 1 januari 2004 dat 19 jaar of jonger is;

JongG30: het aantal inwoners van de G30 op 1 januari 2004 dat 19 jaar of jonger is.

Artikel 3

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

0,3333 × (NWAl2004gem/NWAl2004G30) + 0,3333 × (ABW2003gem/ABW2003G30) + 0,3333 × (Loplgem/LoplG30).

In deze formule is

NWAl2004gem: aantal niet westerse allochtonen in de gemeente op 1 januari 2004;

NWAl2004G30: aantal niet westerse allochtonen in de G30 op 1 januari 2004;

ABW2003gem: totaal aantal uitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet in 2003 in de gemeente;

ABW2003G30: totaal aantal uitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet in 2003 in de G30;

Loplgem: gemiddeld aantal inwoners in de gemeente van 18 jaar tot en met 64 jaar over de jaren 1997–2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend Beroepsonderwijs;

LoplG30: gemiddeld aantal inwoners in de G30 van 18 jaar tot en met 64 jaar over de jaren 1997–2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend Beroepsonderwijs.

Artikel 4

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor de bestrijding van gezondheidsachterstanden wordt bepaald volgens de formule

Schgw2003gem/Schgw2003G30.

In deze formule is

Schgw2003gem: het aantal van de schoolgewichten op 1 oktober 2003 in de gemeente op basis van artikel 15b van het Formatiebesluit WPO, zoals dat luidde op die datum;

Schgw2003G30: het aantal van de schoolgewichten op 1 oktober 2003 in de G30-gemeenten op basis van artikel 15b van het Formatiebesluit WPO, zoals dat luidde op die datum.

Artikel 5

Het procentuele aandeel van de gemeente die behoort tot de maatschappelijke centrumgemeenten in de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

stcrt-2005-128-p11-SC70538-1.gif

In deze formule is

Inwt-1gem: het aantal inwoners van het maatschappelijk zorggebied van de gemeente op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

Inwt-1cgmo: het aantal inwoners van de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

Linkt-1gem: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

Linkt-1cgmo: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

Kpregt-1gem: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente;

Kpregt-1cgmo: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten;

Ut-2gem: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in dat gebied, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

Ut-2cgmo: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in die gebieden, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

Midmotcgmo: het deel van de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Basismotcgmo: het deel van de basisbedragen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de maatschappelijke centrumgemeenten dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Basismotgem: het deel van het basisbedrag voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Midmo: de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid in de GSB III periode.

Artikel 6

Het procentuele aandeel van de gemeente die behoort tot de centrumgemeenten voor vrouwenopvang in de middelen voor vrouwenopvang, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

stcrt-2005-128-p11-SC70538-2.gif

In deze formule is

Inwt-1gem: het aantal inwoners van het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

Inwt-1cgvo: het aantal inwoners van de zorggebieden van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

Mint-1gem: het totaal van het aantal inwoners van de gemeente in het zorggebied voor vrouwenopvang op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar, volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Mint-1cgvo: Het totaal van het aantal inwoners in de zorggebieden voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar, volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Midvot: het deel van de middelen voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Basisvotcgvo: het deel van de basisbedragen voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Basisvotgem: het deel van het basisbedrag voor vrouwenopvang van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe rekenen;

Midvo: de middelen voor vrouwenopvang in de GSB III periode.

Artikel 7

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor de inburgering van nieuwkomers, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

(C/D) × (Midverkl/Midinbnk) + (E/F) × (Midbeschl/Midinbnk)).

In deze formule is

C: het aantal verklaringen van de gemeente in 2005;

D: het aantal verklaringen van de G30 in 2005;

E: het aantal beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma van de gemeente in 2005;

F: het aantal beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma van de G30 in 2005;

Midverkl: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf verklaringen beschikbaar is;

Midbesch: het bedrag dat voor de G30 voor maatstaf beschikkingen beschikbaar is;

Midinbnk: de middelen voor de inburgering van nieuwkomers in de GSB III periode.

Artikel 8

1. Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor de inburgering van oudkomers, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

(G/H) × 2667/8000 + (I/J) × 5333/8000.

In deze formule is

G: het aantal oudkomers in de gemeente dat in 2005 start met een inburgeringsprogramma voor oudkomers en met wie de gemeente in 2005 een overeenkomst heeft gesloten;

H: het aantal oudkomers in de G30 dat in 2005 start met een inburgeringsprogramma voor oudkomers en met wie in 2005 een overeenkomst is gesloten;

I: het aantal oudkomers in de gemeente dat in 2005 met een inburgeringsprogramma voor oudkomers start en dat programma voor 31 december 2006 afrondt;

J: het aantal oudkomers in de G30 dat in 2005 met een inburgeringsprogramma voor oudkomers start en dat programma voor 31 december 2006 afrondt.

2. Bij de toepassing van de formule, genoemd in het eerste lid, bedraagt bij elk van de onderdelen van de formule het aantal in aanmerking te nemen oudkomers ten hoogste het aantal oudkomers dat bij de verlening van voorschotten is betrokken.

Artikel 9

Het procentuele aandeel van de gemeente in de extra middelen voor veiligheid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

0,1950 × (Inw2004gem/Inw2004G30) + 0,2090 × (Min2004gem/Min2004G30) + 0,12 × (Jonggem/JongG30) + 0,12 × (K/L) + 0,12 × (HKS2003gem/HKS2003G30) + 0,083 × (ABWontgem/ABWontG30) + 0,083 × (Loplgem/LoplG30) + 0,035 × ((Li2004gem × Kpreg2004gem)/(Li2004G30 × Kpre⁠g2004G30)) + 0, 035 × ((Jonggem × Kpreg2004gem)/(JongG30 × Kpre⁠g2004G30)).

In deze formule is

Inw2004gem: aantal inwoners van de gemeente op 1 januari 2004;

Inw2004G30: aantal inwoners van de G30 op 1 januari 2004;

Min2004gem: Het totaal van het aantal inwoners op 1 januari 2004 in de gemeente volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Min2004G30: Het totaal van het aantal inwoners in de G30 op 1 januari 2004, volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Jonggem: het aantal inwoners van de gemeente dat negentien jaar of jonger is op 1 januari 2004;

JongG30: het aantal inwoners van de G30 dat negentien jaar of jonger is op 1 januari 2004 op 1 januari 2004;

K: (Min2004gem/Inw2004gem) × Jonggem;

L: (Min2004G30/Inw2004G30) × JongG30;

HKS2003gem: aantal jongeren van twaalf tot en met vierentwintig jaar in de gemeente dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie;

HKS2003G30: aantal jongeren van twaalf tot en met vierentwintig jaar in de G30 dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie;

ABWontgem: aantal personen in de gemeente op 31 december 2003 op basis van de Bijstandmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

ABWontG30: aantal personen in de G30 op 31 december 2003 op basis van de Bijstandmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Loplgem: gemiddeld aantal inwoners in de gemeente van vijftien jaar tot en met vierenzestig jaar over de jaren 1997–⁠2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend Beroepsonderwijs;

LoplG30: gemiddeld aantal inwoners in de G30 van vijftien jaar tot en met vierenzestig jaar over de jaren 1997–⁠2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend Beroepsonderwijs;

Kpreg2004gem: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de gemeente als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari 2004;

Kpreg2004G30: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de G30 als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari 2004.

Artikel 10

De indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Besluit, zijn:

a. het aantal peuters en kleuters dat deelneemt aan voor- en vroegschoolse programma’s;

b. het aantal in te richten schakelklassen;

c. het aantal voortijdig schoolverlaters onder de drieëntwintig jaar dat is herplaatst en alsnog een startkwalificatie behaalt van tenminste het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

d. het aantal deelnemers aan trajecten: Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs (VAVO);

e. het aantal deelnemers aan trajecten: Breed Maatschappelijk Functioneren/Toeleiding vervolgonderwijs;

f. het aantal deelnemers aan trajecten: Sociale Redzaamheid (met onderscheid tussen NT2-onderwijs en Alfabetisering van autochtone Nederlanders;

g. het aantal deelnemers aan trajecten Staatsexamen NT2-opleidingen;

h. de gemiddelde verblijfsduur in de maatschappelijke opvang;

i. het aantal plaatsen in de vrouwenopvang;

j. het aantal behandelingen op het gebied van de verslavingszorg dat per jaar wordt afgesloten;

k. een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van maatschappelijke opvang, de verslavingszorg of van vrouwenopvang anders dan bedoeld onder h tot en met j;

l. het aantal personen van nul tot negentien jaar met overgewicht die via de Jeugdgezondheidszorg wordt opgespoord en voor wie gezondheidsinterventies worden ingezet;

m. een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van de bestrijding van gezondheidsachterstanden anders dan bedoeld onder l;

n. het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeente nazorg of resocialisatietrajecten worden aangeboden;

o. het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeente nazorg of resocialisatietrajecten worden afgerond;

p. het procentuele deel van de personen die overlast geven op straat dat in maatschappelijke opvang kan worden geplaatst, die in crisissituaties vierentwintig uur per dag beschikbaar is;

q. de aanwezigheid van een convenant of van een ander arrangement tussen alle partijen betrokken bij huiselijk geweld;

r. de aanwezigheid van een advies- en steunpunt huiselijk geweld voor 1 januari 2009;

s. het aantal eerste meldingen van huiselijk geweld en het aantal meldingen van herhaling van huiselijk geweld;

t. het verminderen van criminaliteit in risicogebieden en in de woonomgeving uitgedrukt in een door de gemeente te bepalen indicator;

u. een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van veiligheid anders dan bedoeld onder n tot en met t.

Artikel 11

1. De percentsgewijze verdeling van de middelen voor leefbaarheid en veiligheid over de indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Besluit, is als volgt samengesteld:

a. 27,20 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder n;

b. 27,20 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder o;

c. 18,40 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder p, en

d. 27,20 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder t.

2. Bij de percentsgewijze verdeling van de middelen voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten over de indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Besluit, wordt 100 percent toegedeeld aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder c.

3. De percentsgewijze verdeling van de middelen voor de bestrijding van gezondheidsachterstanden over de indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Besluit, is als volgt samengesteld:

a. 80 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder l, en

b. 20 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder m.

4. De percentsgewijze verdeling van de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid respectievelijk voor vrouwenopvang over de indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Besluit, is steeds als volgt samengesteld:

a. 33,90 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder h;

b. 17,50 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder i;

c. 28,60 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder j, en

d. 20,00 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder k.

5. De percentsgewijze verdeling van de extra middelen voor veiligheid over de indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Besluit, is als volgt samengesteld:

a. 13,36 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder n;

b. 13,36 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder o;

c. 13,36 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder q;

d. 13,36 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder r;

e. 13,36 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder s;

f. 13,36 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder t, en

g. 20,00 percent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onder u.

Artikel 12

1. De uitkering aan de gemeente Heerlen wordt verhoogd met ten hoogste € 1.500.000,– ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VII van de Rijksbegroting voor het jaar 2005 ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het project Hartslag, gericht op het verminderen van de aan harddrugs gerelateerde overlast in die gemeente.

2. Voor 1 augustus 2005 dient het college van burgemeester en wethouders van Heerlen bij Onze Minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjaren ontwikkelingsprogramma. Daarin worden vastgelegd de in de GSB III periode te bereiken resultaten die bijdragen aan het verminderen van de aan harddrugs gerelateerde overlast, met de daarbij behorende indicatoren.

3. Onze Minister neemt een beschikking tot verlening van de in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het tweede lid bedoelde aanvraag is ontvangen. De verhoging wordt in zijn geheel toegedeeld aan de in het tweede lid bedoelde indicatoren.

4. Onze Minister kan de verhoging op een lager bedrag dan € 1.500.000,– vaststellen indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

5. Onze Minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.

Artikel 13

1. Ten behoeve van het meten van de maatschappelijke effecten die zijn bereikt met de uitvoering van het ontwikkelingsprogramma worden periodiek gegevens verzameld op basis van de volgende indicatoren:

a. slachtofferschap:

i. vermogensdelicten: het aantal respondenten dat in het voorafgaande jaar binnen het grondgebied van de gemeente te maken heeft gehad met poging tot inbraak, inbraak, fietsendiefstal, diefstal uit auto’s, diefstal van auto’s, diefstal of vernieling aan de buitenkant van auto’s en zakkenrollerij;

ii. geweldsdelicten: het aantal respondenten dat in het voorafgaande jaar binnen het grondgebied van de gemeente te maken heeft gehad met diefstal met geweld, mishandeling en bedreiging;

b. een meting van de onveiligheidsgevoelens in de buurt;

c. verloedering: een schaalscore, gebaseerd op de volgende elementen:

i. bekladding van muren en gebouwen;

ii. vernieling van telefooncellen, bus- en tramhokjes;

iii. rommel op straat;

iv. hondenpoep op straat;

d. sociale kwaliteit: een schaalscore, gebaseerd op de reacties op de volgende stellingen:

i. de mensen in de buurt kennen elkaar nauwelijks;

ii. de mensen gaan op een prettige manier met elkaar om;

iii. ik woon in een buurt waar veel saamhorigheid is;

iv. ik voel mij thuis bij de mensen die hier wonen.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden zowel op het niveau van de wijk als op het niveau van de gemeente verzameld.

3. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt de in het eerste lid bedoelde gegevens uiterlijk op 30 juni 2005, 30 april 2007 en 15 juli 2010 aan Onze Minister.

4. De uiterlijk per 30 juni 2005 te verstrekken gegevens hebben zoveel mogelijk betrekking op de stand per 31 december 2004, voorzover in het eerste lid niet anders is aangegeven.

5. De in 2007 en 2010 te verstrekken gegevens die voortkomen uit registratiesystemen hebben zoveel mogelijk betrekking op de stand per 31 december 2006, respectievelijk 31 december 2009. Voorzover het college van burgemeester en wethouders gebruik maakt van enquêtes, worden deze uitgevoerd in de periode januari–maart 2007, respectievelijk januari–maart 2010 en hebben deze betrekking op 2006, respectievelijk 2009.

Artikel 14

1. Het bedrag dat jaarlijks ambtshalve aan voorschotten op het programmadeel wordt verleend, is de uitkomst van de formule

0,20 × M + ((0,40 × Inwt-1gemmo/Inwt-1cgmo) + 0,50 × ((Linkt-1gemmo × Kpregt-1gemmo)/(Linkt-1cgmo × Kpregt-1cgmo)) + 0.10 × (Ut-2gemmo/Ut-2cgmo)) × (Midmotcgmo –Basismotcgmo)+Basismotgem + (0,90 × (Inwt-1gemvo/Inwt-1cgvo) + 0,10 × (Mint-1gemvo/Mint-1cgvo)) × ((Midvot – Basisvotcgvo))+Basisvotgem + N.

In deze formule is

M: het bedrag van de aandelen van de gemeente in de middelen voor veiligheid en leefbaarheid, voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en voor de bestrijding van gezondheidsachterstanden;

Inwt-1gemmo: het aantal inwoners in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

Inwt-1cgmo: het aantal inwoners in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

Linkt-1gemmo: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

Linkt-1cgmo: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

Kpregt-1gemmo: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente;

Kpregt-1cgmo: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten;

Ut-2gemmo: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in dat gebied, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

Ut-2cgmo: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in die gebieden, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

Midmotcgmo: het deel van de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Basismotcgmo: het deel van de basisbedragen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de maatschappelijke centrumgemeenten dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Basismotgem: het deel van het basisbedrag voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Inw: het aantal inwoners;

Inwt-1gemvo: het aantal inwoners van het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente;

Inwt-1cgvo: het aantal inwoners van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang en de regiogemeenten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

Mint-1gemvo: Het totaal van het aantal inwoners op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Mint-1cgvo: Het totaal van het aantal inwoners op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in de zorggebieden voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

Midvot: het deel van de middelen voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Basisvotcgvo: het deel van de basisbedragen voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

Basisvotgem: het deel van het basisbedrag voor vrouwenopvang van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe rekenen;

N: het aan het kalenderjaar op basis van het tweede lid toe te rekenen bedrag van de gemeente voor de extra veiligheidsmiddelen.

2. Het bedrag van de gemeente voor de extra veiligheidsmiddelen bedraagt voor:

a. het kalenderjaar 2005, 8,17% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen;

b. het kalenderjaar 2006, 25,67% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen;

c. het kalenderjaar 2007, 27,33% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen;

d. het kalenderjaar 2008, 21,50% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen, en

e. het kalenderjaar 2009, 17,33% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen.

3. Het verleende voorschot voor een kalenderjaar wordt in twee termijnen betaald.

4. Het in 2005 aan de gemeente Heerlen te verlenen voorschot wordt verhoogd met het bedrag dat Onze Minister op grond van artikel 12, derde lid, heeft verleend.

Artikel 15

1. Het bedrag dat in 2005 ambtshalve aan voorschotten op het inburgeringsdeel wordt verleend is de uitkomst van de formule ((O/P) × Midverkl + (Q:R) × Midbesch) – ½S + (T × € 6400).

In deze formule is

O: het aantal verklaringen van de gemeente in 2003;

P: het aantal verklaringen van de G30 in 2003;

Midverkl: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf verklaringen beschikbaar is;

Q: het aantal beschikkingen van de gemeente in 2003;

R: het aantal beschikkingen van de G30 in 2003;

Midbesch: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf beschikkingen beschikbaar is;

S: de door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie geraamde door een gemeente opgebouwde reserve aan niet bestede rijksbijdragen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers, per 31 december 2004;

T: het door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie vastgestelde aantal oudkomers dat bij de verlening van de voorschotten wordt betrokken.

2. Als de reserve, bedoeld in onderdeel S van de formule, genoemd in het eerste lid, negatief is wordt S gesteld op 0.

3. Het bedrag dat in 2005 ambtshalve aan voorschotten op het inburgeringsdeel wordt verleend bedraagt in afwijking van het eerste lid ten minste T × € 6400.

Artikel 16

1. Het verantwoordingsverslag van de gemeente, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het Besluit, wordt opgesteld volgens het in de bij deze regeling behorende bijlage C opgenomen model.

2. Het verslag van de besteding van de verleende voorschotten door de gemeente, bedoeld in artikel 24, vierde lid, van het Besluit, wordt opgesteld volgens het in de bij deze regeling behorende bijlage D opgenomen model.

3. De krachtens artikel 24, zesde lid, van het Besluit, door de gemeenteraad aangewezen één of meer accountants verrichten hun werkzaamheden met inachtneming van het in de bij deze regeling behorende bijlage E opgenomen controleprotocol.

Artikel 17

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2005.

Artikel 18

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, A. Pechtold.

Bijlage A behorende bij artikel 1, onderdelen d en e

In deze bijlage wordt verstaan onder gezondheidsregio: gezondheidsregio voor de Wet ziekenhuisvoorzieningen.

Centrumgemeente voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid

Zorggebied voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid

Alkmaar

Het deelgebied Noord-Kennemerland van de gezondheidsregio12 Alkmaar

Almelo

Het deelgebied Almelo van gezondheidsregio 05 Twente

Amersfoort

Het deelgebied Oost-Utrecht van de gezondheidsregio 09 Utrecht

Amsterdam

Het deelgebied Amsterdam, Amstelland, Meerlanden en Diemen van gezondheidsregio 14 Amsterdam

Arnhem

De deelgebieden Arnhem en Zevenaar van en gezondheidsregio 07 Arnhem

Breda

Het deelgebied Breda van de gezondheidsregio 22 Breda met uitzondering van het grondgebied van de gemeenten Aalburg en Alphen-Chaam

Den Haag

De gezondheidsregio 16 ’s-Gravenhage

Deventer

De deelgebieden Deventer en Zutphen van de gezondheidsregio 06 Stedendriehoek

Dordrecht

De gezondheidsregio 20 Dordrecht

Eindhoven

Het deelgebied Eindhoven/Kempenland van de gezondheidsregio 25 Eindhoven

Emmen

Het deelgebied Zuid-Oost Drenthe van de gezondheidsregio 03 Drenthe

Enschede

De deelgebieden Hengelo en Enschede van de gezondheidsregio 05 Twente

Groningen

De gezondheidsregio 01 Groningen

Haarlem

De gezondheidsregio 13 Kennemerland

Heerlen

Het deelgebied Oostelijke Mijnstreek van de gezondheidsregio 27 Zuid-Limburg

Helmond

Het deelgebied Helmond van de gezondheidsregio 25 Eindhoven

’s-Hertogenbosch

De deelgebieden ’s-Hertogenbosch en Ammerzoden van de gezondheidsregio 24 ’s-Hertogenbosch

Leeuwarden

De gezondheidsregio 02 Friesland

Leiden

De gezondheidsregio 15 Leiden

Maastricht

De deelgebieden Heuvelland en Westelijke Mijnstreek van de gezondheidsregio 27 Zuid-Limburg

Nijmegen

De gezondheidsregio 08 Nijmegen en het grondgebied van de gemeente Nederbetuwe

Rotterdam

Het deelgebied Rotterdam van de gezondheidsregio 19 Rijnmond

Tilburg

De gezondheidsregio 23 Tilburg

Utrecht

Het deelgebied Midden-West-Utrecht van de gezondheidsregio 09 Utrecht

Venlo

De gezondheidsregio 26 Noord-Limburg

Zaanstad

Het deelgebied Zaanstreek van de gezondheidsregio 14 Amsterdam

Zwolle

De gezondheidsregio 04 Zwolle

Bijlage B behorende bij artikel 1, onderdeel f

In deze bijlage wordt verstaan onder gezondheidsregio: gezondheidsregio voor de Wet ziekenhuisvoorzieningen

Centrumgemeente voor vrouwenopvang

Zorggebied voor vrouwenopvang

Alkmaar

De deelgebieden Noord-Kennemerland en West-Friesland van de gezondheidsregio 12 Alkmaar

Amersfoort

Het deelgebied Oost-Utrecht van de gezondheidsregio 09 Utrecht

Amsterdam

Het deelgebieden Amsterdam, Amstelland, Meerlanden en Diemen van de gezondheidsregio 14 Amsterdam

Arnhem

De deelgebieden Arnhem, Zevenaar, Doetinchem en Winterwijk van de gezondheidsregio 07 Arnhem

Breda

De gezondheidsregio 22 Breda

Den Haag

De gezondheidsregio 16 ’s-Gravenhage

Dordrecht

De gezondheidsregio 20 Dordrecht

Eindhoven

Het deelgebied Eindhoven/Kempenland van de gezondheidsregio 25 Eindhoven

Emmen

De gezondheidsregio 03 Drenthe

Enschede

De gezondheidsregio 05 Twente

Groningen

De gezondheidsregio 01 Groningen

Haarlem

De gezondheidsregio 13 Kennemerland

Heerlen

Het deelgebied Oostelijke Mijnstreek van de gezondheidsregio 27 Zuid-Limburg

Helmond

Het deelgebied Helmond van de gezondheidsregio 25 Eindhoven

’s-Hertogenbosch

De gezondheidsregio 24 ’s-Hertogenbosch

Leeuwarden

De gezondheidsregio 02 Friesland

Leiden

De gezondheidsregio 15 Leiden

Maastricht

De deelgebieden Heuvelland en Westelijke Mijnstreek van de gezondheidsregio 27 Zuid-Limburg

Nijmegen

De gezondheidsregio 08 Nijmegen

Rotterdam

Het deelgebied Rotterdam van gezondheidsregio 19 Rijnmond

Tilburg

De gezondheidsregio 23 Tilburg

Utrecht

Het deelgebied Midden-West-Utrecht van de gezondheidsregio 09 Utrecht

Venlo

De gezondheidsregio 26 Noord-Limburg

Zaanstad

De deelgebieden Waterland en Zaanstreek van de gezondheidsregio 14 Amsterdam

Zwolle

De gezondheidsregio 04 Zwolle

Bijlage C behorende bij artikel 16, eerste lid

Format verantwoording Prestaties

BDU-SIV
 

OUTPUT

Outputindicatoren

OUTPUT

Stedelijke ambitie MOP

OUTPUT

Stedelijke realisatie

a

het aantal peuters en kleuters dat deelneemt aan voor- en vroegschoolse programma’s

  

b

het aantal ingerichte schakelklassen

  

c

het aantal voortijdige schoolverlaters onder de drieëntwintig jaar dat is herplaatst en alsnog een startkwalificatie behaalt van tenminste het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs

  

d

het aantal deelnemers aan trajecten: Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs (VAVO);

  

e

het aantal deelnemers aan trajecten: Breed Maatschappelijk Functioneren/Toeleiding vervolgonderwijs

  

f

het aantal deelnemers aan trajecten: Sociale Redzaamheid (met onderscheid tussen NT2-onderwijs en Alfabetisering van autochtone Nederlanders

  

g

het aantal deelnemers aan trajecten Staatsexamen NT2 opleidingen

  

h

de gemiddelde verblijfsduur in de

maatschappelijke opvang

  

i

het aantal plaatsen in de vrouwenopvang

  

j

het aantal behandelingen op het gebied van de verslavingszorg dat per jaar wordt afgesloten

  

k

een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van maatschappelijke opvang, de verslavingszorg of van vrouwenopvang anders dan bedoeld onder h tot en met j

  

l

het aantal van de personen van nul tot negentien jaar met overgewicht die via de Jeugdgezondheidszorg worden opgespoord en voor wie gezondheidsinterventies worden ingezet

  

m

een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van de bestrijding van gezondheidsachterstanden anders dan bedoeld onder l

  

n

het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeente nazorg of resocialisatietrajecten worden aangeboden;

  

o

het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeente nazorg of resocialisatie-trajecten worden afgerond

  

p

het procentuele deel van de personen die overlast geven op straat dat in maatschappelijke opvang kan worden geplaatst, die in crisissituaties vierentwintig uur per dag beschikbaar is

  

q

de aanwezigheid van een convenant of van een ander arrangement tussen alle partijen betrokken bij huiselijk geweld

  

r

de aanwezigheid van een advies- en steunpunt huiselijk geweld voor 1 januari 2009

  

s

het aantal eerste meldingen van huiselijk geweld en het aantal meldingen van herhaling van huiselijk geweld

  

t

het verminderen van criminaliteit in risicogebieden en in de woonomgeving, uitgedrukt in een door de gemeente te bepalen indicator

  

u

een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van veiligheid anders dan bedoeld onder n tot en met t

  

Voor iedere indicator waar eventueel het resultaat niet (volledig) is gerealiseerd, geeft de stad conform artikel 24, derde lid, van het besluit brede doeluitkering sociaal, veiligheid en integratie aan:

Omschrijving Indicator:

Kwantitatieve vergelijking van in het prestatieconvenant vastgelegde resultaat met het bereikte resultaat:

• Stedelijke ambitie MOP:

• Stedelijke realisatie:

 

Toelichting waarom resultaat niet volledig is bereikt:

 

Door de stad verrichte inspanningen om het niet bereiken van het in het prestatieconvenant vastgelegde resultaat zoveel mogelijk te voorkomen:

Het hier volgende deel van het format verantwoording prestaties GSB/BDU SIV is alleen van toepassing indien uit voorgaande blijkt dat de stad een of meer resultaten niet (geheel) heeft bereikt én de stad in dat geval op basis van artikel 27, vijfde lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, veiligheid en integratie kiest voor verrekening per indicator op basis van feitelijke bestedingen van de rijksbijdrage.

BDU-SIV
 

Outputindicatoren

Besteding ten laste van de rijksbijdrage

a

het aantal peuters en kleuters dat deelneemt aan voor- en vroegschoolse programma’s

 

b

het aantal ingerichte schakelklassen

 

c

het aantal voortijdige schoolverlaters onder de drieëntwintig jaar dat is herplaatst en alsnog een startkwalificatie behaalt van tenminste het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs

 

d

het aantal deelnemers aan trajecten: Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs (VAVO);

 

e

het aantal deelnemers aan trajecten: Breed Maatschappelijk Functioneren/Toeleiding vervolgonderwijs

 

f

het aantal deelnemers aan trajecten: Sociale Redzaamheid (met onderscheid tussen NT2-onderwijs en Alfabetisering van autochtone Nederlanders)

 

g

het aantal deelnemers aan trajecten Staatsexamen NT2-opleidingen

 

h

de gemiddelde verblijfsduur in de maatschappelijke opvang

 

i

het aantal plaatsen in de vrouwenopvang

 

j

het aantal behandelingen op het gebied van de verslavingszorg dat per jaar wordt afgesloten

 

k

een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van maatschappelijke opvang, de verslavingszorg of van vrouwenopvang anders dan bedoeld onder h tot en met j

 

l

het aantal personen van nul tot negentien jaar met overgewicht die via de Jeugd-gezondheidszorg wordt opgespoord en voor wie gezondheidsinterventies worden ingezet

 

m

een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van de bestrijding van gezondheidsachterstanden anders dan bedoeld onder l

 

n

het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeente nazorg en/of resocialisatietrajecten worden aangeboden;

 

o

het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeente nazorg en/of resocialisatie-trajecten worden afgerond

 

p

het procentuele deel van de personen die overlast geven op straat dat in maatschappelijke opvang kan worden geplaatst, die in crisissituaties vierentwintig uur per dag beschikbaar is

 

q

de aanwezigheid van een convenant of van een ander arrangement tussen alle partijen betrokken bij huiselijk geweld

 

r

de aanwezigheid van een advies- en steunpunt huiselijk geweld voor 1 januari 2009

 

s

het aantal eerste meldingen van huiselijk geweld en het aantal meldingen van herhaling van huiselijk geweld

 

t

het verminderen van criminaliteit in risicogebieden en in de woonomgeving uitgedrukt in een door de gemeente te bepalen indicator

 

u

een door de gemeente te bepalen doelstelling op het gebied van veiligheid anders dan bedoeld onder n tot en met t

 

Bijlage D behorende bij artikel 16, tweede lid

Format financiële verantwoording GSB/BDU SIV

Financiële verantwoording BDU SIV:

 
  

– Ontvangen rijksbijdragen

– bestede rijksbijdragen (minus compensabele BTW voor BCF)

– compensabele BTW voor BCF

€*

  

Saldo

* Voorzover over de bestedingen van de stad BTW in rekening wordt gebracht, en in de gemeenterekening nettobedragen zijn opgenomen, dient de stad bij de verantwoording op basis van een beredeneerde schatting te bepalen hoe groot het aandeel compensabele BTW voor BCF is.

Toelichting

De stad kan zelf bepalen hoe de gegevens voor deze verantwoording worden verzameld. De stad kan de gegevens herkenbaar opnemen in de jaarrekening en ten behoeve van de eenmalige verantwoording in 2010 de totalen berekenen over de jaren 2005 t/m 2009 of de stad kan in 2010 eenmalig een totaal eindverantwoording opmaken.

Bijlage E behorende bij artikel 16, derde lid

CONTROLEPROTOCOL

1. Algemeen

Op basis van artikel 24, tweede lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (hierna: het Besluit) dienen de steden een verantwoordingsverslag in over de uitvoering van het MOP bij de aanvraag tot vaststelling van het programmadeel. Het verantwoordingsverslag heeft dus geen betrekking op het inburgeringsdeel. De GSB-steden verantwoorden de gerealiseerde aantallen op inburgeringsgebied separaat aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Dit is geregeld in artikel 15 van het Besluit.

Ingevolge artikel 24, vierde lid, van het Besluit, dienen de steden een verslag in waarin de bestedingen van de verleende voorschotten worden verantwoord. Het financieel verslag bevat zowel de bestedingen van de voorschotten op het programmadeel als de bestedingen van de voorschotten op het inburgeringsdeel.

1.1. Reikwijdte accountantscontrole

Dit controleprotocol dient om de reikwijdte en het object van de accountantscontrole nader aan te geven. Er wordt niet beoogd een aanpak van de accountantscontrole voor te schrijven. Veelal zal de accountant zich immers bij zijn controle baseren op een (risico)analyse van de administratieve organisatie en interne controle bij de desbetreffende gemeente en op basis daarvan komen tot een optimale afweging van de in te zetten controlemiddelen.

Aangezien deze aanpak leidt tot maatwerk per gemeente is dat ook niet mogelijk.

De accountantscontrole strekt zich uit tot de deugdelijkheid van het financiële verslag en de rechtmatigheid van het daarin verantwoorde beheer. Onder de controle op de rechtmatigheid van het verantwoorde beheer wordt verstaan de controle of de verantwoorde bestedingen (lasten) tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de relevante regelgeving. Het doel van deze controle is te komen tot het afgeven van een accountantsverklaring bij de financiële eindverantwoording GSBIII.

Voor de beoordeling van de prestatieindicatoren is geen maatwerk voor de steden voor te schrijven. Iedere gemeente zal op eigen wijze haar systemen ter registratie van de uitvoering in het MOP hebben ingericht, als gevolg waarvan er geen eenduidig normenkader bestaat. De inrichting van dit soort systemen valt onder de verantwoordelijheid van de gemeenten, waaronder begrepen de verantwoordelijkheid voor een adequate AO/IC.

De bemoeienis van de accountant richt zich in het bijzonder op de vraag of het systeem een betrouwbare registratie van de resultaten mogelijk maakt.

Het verantwoordingsverslag gaat vergezeld van een door de accountant opgesteld rapport van bevindingen met betrekking tot de beoordeling van de registratiesystemen vanuit het oogpunt of deze systemen een betrouwbare registratie van de resultaten mogelijk hebben gemaakt. De rapportage heeft betrekking op de gehele GSB periode.

Dit impliceert betrokkenheid van de accountant vanaf de start van de GSB III periode.

De situatie kan zich voordoen dat de systemen met betrekking tot het generen van prestatiegegevens bij aanvang van de GSBIII periode nog niet geheel adequaat zijn ingericht. De accountant rapporteert dan zijn bevindingen en aanbevelingen hierover tijdig en periodiek aan het College van B&W (als verantwoordelijke voor de bedrijfsvoering), waarbij hij tevens aandacht schenkt aan het groeipad naar de gewenste situatie.

1.2. Derdengegevens

Een deel van de uitkering zal in de praktijk, via subsidiëring door de gemeente, worden uitgegeven door derden die bepaalde taken zullen uitvoeren in opdracht van de gemeente. Ook daarover zal de gemeente verantwoording moeten afleggen, op dezelfde wijze als ten aanzien van de uitgaven die door de gemeente zelf zijn gedaan. De gemeente zal dan ook moeten beschikken over een beleidslijn (bijvoorbeeld in de vorm van gemeentelijke subsidievoorwaarden) ten aanzien van derden waarin onder meer moet zijn opgenomen dat de controle op de financiële gegevens en de beoordeling van de registratiesystemen analoog zijn aan de richtlijnen die voor de gemeente zelf gelden. De accountant stelt vast of een dergelijke beleidslijn bestaat en wordt nageleefd.

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van een adequate AO/IC met betrekking tot het verkrijgen van betrouwbare gegevens van derden. De accountant stelt het bestaan en de werking van deze AO/IC vast.

Indien instellingen en stichtingen door een andere accountant worden gecontroleerd dan degene die de accountantsverklaring afgeeft, dan dient de gemeente ervoor zorg te dragen dat de eindbegunstigden en hun accountants op de hoogte zijn van dit controleprotocol. De instellingsaccountant dient dit protocol na te leven.

Indien de gemeente accountant ten behoeve van zijn oordeelsvorming gebruik maakt van verklaringen, die door andere accountants zijn afgegeven, dan kan hij zich door middel van een review ervan te vergewissen dat hij gebruik kan maken van de werkzaamheden van de andere accountants. Hierbij kan hij onder meer na gaan of het controleprotocol is nageleefd.

1.3. Regelgeving

De van toepassing zijnde regelgeving betreft:

A. Het Besluit; waarbij ten aanzien van dit protocol de volgende bepalingen van belang zijn.

1. Artikel 24, tweede lid. Bij de aanvraag tot vaststelling van het programmadeel moet een verantwoordingsverslag worden gevoegd dat vergezeld gaat van een rapport van bevindingen.

2. Artikel 24, vierde lid. Bij de aanvraag tot vaststelling van het programmadeel moet tevens een verslag over de besteding van de verleende voorschotten worden gevoegd dat vergezeld gaat van een accountantsverklaring.

3. Artikel 24, vijfde lid. Indien de stad bij het niet realiseren van de in het MOP opgenomen resultaten wil verrekenen op basis van feitelijke bestedingen, moet in het bestedingsverslag tevens de besteding per indicator zijn opgenomen.

4. Artikel 24, zevende lid. Het rapport bevat in ieder geval bevindingen over de vraag of het gemeentelijke registratiesysteem een betrouwbare registratie van de gerealiseerde resultaten mogelijk maakt, over afwijkingen tussen de in het verantwoordingsverslag opgenomen gegevens en de aan het gemeentelijke registratiesysteem ontleende gegevens en of het verantwoordingsverslag is opgesteld volgens het in de ministeriële regeling opgenomen model.

5. Artikel 24, achtste lid. De accountantsverklaring geeft op grond van de uitgevoerde accountantscontrole aan of het bestedingsverslag een getrouw beeld geeft van de besteding van de verleende voorschotten, of de bestedingen van de verleende voorschotten rechtmatig zijn en of het financiële verslag is opgesteld volgens het in de ministeriële regeling opgenomen model.

6. Artikel 24, negende lid. Onderdeel a is de grondslag voor het model van het verantwoordingsverslag, onderdeel b is de grondslag voor het model van het bestedingsverslag en onderdeel c biedt de grondslag voor voorschriften met betrekking tot de accountantscontrole zoals tolerantiemarges en degelijke.

7. Artikel 26, tweede lid. Bij een extra periode ook een verantwoordingsverslag voor de op 31 december 2009 nog niet gerealiseerde resultaten.

8. Artikel 26, derde lid. Bij een extra periode ook een bestedingsverslag voor het deel van de verleende voorschotten dat tot en met 31 december 2009 nog niet rechtmatig is besteed.

9. Artikel 29 biedt de basis voor de review door de departementale accountants.

B. De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.

2. Aandachtspunten

2.1. Outputindicatoren

Ten aanzien van de registratiesystemen kan een onderscheid worden gemaakt in systemen waarin documenten en gegevens uit externe gezaghebbende bron worden verwerkt en interne registratiesystemen waarvan de gegevens door de gemeente zelf worden bijgehouden.

In het eerste geval zal de bemoeienis van de accountant beperkter kunnen zijn, in ieder geval dient de accountant vast te stellen dat de gegevens zijn ontleend aan de gezaghebbende extern bronnen en dat de uitkomsten zijn opgenomen in de verantwoording.

In het tweede geval zal de beoordeling breder zijn. De bemoeienis van de accountant richt zich bij de lokale registratiesystemen in het bijzonder op de vraag of het systeem een betrouwbare registratie van de resultaten mogelijk maakt.

De volgende punten kunnen hierbij als handreiking dienen.

a. Zijn er voor alle indicatoren systemen?

b. Is er per systeem een actuele en adequate AO/IC beschrijving?

c. Zijn maatregelen ter beveiliging en het niet kunnen manipuleren van de bronnen opgenomen in de AO/IC beschrijving?

d. Wordt de AO/IC nageleefd?

e. Wordt over de realisatie van de in het MOP opgenomen indicatoren gerapporteerd?

f. Heeft de stad voldaan aan de krachtens artikel 12 van de AMvB opgelegde verplichtingen?

g. Stemmen de in het verslag opgenomen prestaties overeen met de gegevens die in de registratiesystemen zijn opgenomen?

h. Zijn de systemen (wanneer deze eenmaal adequaat zijn ingericht) gedurende de looptijd van het convenant in stand gebleven?

2.2. Bestedingen per BDU

De accountant stelt vast dat de bestedingen rechtmatig zijn geweest; de bestede rijksbijdragen moeten passen binnen de reikwijdte van de BDU. Onder bestedingen wordt verstaan: de besteding door de gemeente zelf of door derden in opdracht van de steden.

Bij dit onderdeel gaat het uitsluitend om de rechtmatigheid van de bestedingen door de gemeente en derden ten behoeve van de uitvoering van het MOP, uitvoering van de artikelen 4, 5, 6, eerste lid, en artikel 15 van de WIN in 2005 en het aanbieden van inburgeringsprogramma’s voor oudkomers in 2005.

In het kader van de besteding van de bijdragen GSBIII kan het voorkomen dat de gemeente aan derden voorschotten verstrekt. De stad dient voordat de verantwoording GSBIII moet worden ingediend (15 juli 2010), de aan derden verstrekte subsidies te hebben beoordeeld en vastgesteld. In de onder punt 1.2. aangehaalde gemeentelijke beleidslijn zal hierin moeten zijn voorzien.

De accountant stelt vast dat dit is gebeurd.

2.2.2. Rechtmatige besteding

Voor de gemeenterekening wordt op grond van artikel 2, eerste lid, BBV, een stelsel van baten en lasten gehanteerd.

Het bedrag van de verleende voorschotten dat niet in het ontvangstjaar is besteed wordt gedoteerd aan een voorziening (art 44 BBV). De aanwending van de voorziening is de besteding van de uitkering.

Rechtmatige bestedingen zijn dus betalingen ten aanzien van activiteiten met betrekking tot de BDU SIV in de GSBIII periode of per 31-12-2009 openstaande verplichtingen ten aanzien van bovenbedoelde activiteiten waarvan de prestatie al heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de voorziening BDU SIV bij de gemeente (artikel 44 BBV) per 31-12-09 nihil moet zijn, en dat de verplichtingen onder de openstaande passiva zijn opgenomen (artikel 49 BBV).

De accountant stelt vast dat de in de verantwoording opgenomen bestedingen

1. betrekking hebben op:

a. uitvoering van het MOP in de GSBIII periode,

b. uitvoering van de artikelen 4, 5, 6, eerste lid, en artikel 15 van de WIN in 2005,

c. aanbieding van inburgeringsprogramma’s voor oudkomers in 2005,

d. ter beschikkingstelling van voorschotten die worden aangewend voor volwasseneneducatie aan een of meer instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, ten eerste en ten tweede, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en

2. geen betrekking hebben op de lasten die reeds in andere declaraties zijn opgenomen en waarvoor een vergoeding is ontvangen (zo kan bijvoorbeeld de oprichting van een advies en steunpunt huiselijk geweld zowel betaald worden uit de stimuleringsregeling advies en steunpunten huiselijk geweld – een regeling van VWS – als de BDU SIV).

2.2.3. Gevolgen niet (geheel) realiseren prestaties

Indien uit het door de stad uitgebrachte prestatie-verantwoordingsverslag blijkt dat de prestaties niet geheel zijn gehaald dan vindt verrekening plaats op basis van de rijkstarievenlijst. De minister kan op verzoek van de gemeente de verrekening ook laten plaatsvinden op basis van de daadwerkelijke bestedingen per indicator van de rijksbijdrage door de stad. Indien de stad hiervoor kiest dan dient een aangepast financieel verslag van de bestedingen per indicator te worden ingediend (onderdeel van bijlage C bij deze regeling). In dit geval dient de accountant vast te stellen dat de bedragen in de prestatieverantwoording in de kolom ‘besteding ten laste van de rijksbijdrage’ een getrouw en rechtmatig beeld geven van de feitelijke bestedingen per indicator. Wanneer blijkt dat het gemeentebestuur een deel van de voorschotten heeft besteed aan andere in het MOP opgenomen onderwerpen dan die waarvoor op grond van artikel 7 indicatoren zijn vastgesteld en waaraan het bedrag van het programmadeel van de uitkering op grond van artikel 7, tweede en derde lid, percentsgewijs is toegedeeld, wordt bij de berekening van de korting niettemin uitgegaan van een 100-procents toedeling van de uitkering aan de indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid. Uitgangspunt daarbij is dan de relatieve verdeling van de feitelijke besteding over de verschillende indicatoren.

2.2.4. BTW Compensatiefonds

De accountant stelt vast dat voorzover ten aanzien van de bestedingen van de stad BTW in rekening is gebracht en in de gemeenterekening nettobedragen zijn opgenomen, de stad in de verantwoording op basis van een beredeneerde schatting heeft bepaald hoe groot de bruto bestedingen zijn. De accountant dient vast te stellen dat de beredeneerde schatting op aanvaardbare wijze tot stand is gekomen.

3. Rapportering door de accountant

3.1. De accountantsverklaring en -⁠rapportage

Voor geconstateerde onjuistheden en onzekerheden gaat de accountant na wat hiervan de consequenties zijn voor de af te geven accountantsverklaring.

In de accountantsverklaring bij het financiële verslag dient het punt dat het controleprotocol is nageleefd tot uitdrukking te worden gebracht. Een dergelijke vermelding impliceert mede dat de controle is uitgevoerd met inachtname van de hieronder gestelde eisen.

De accountant heeft bij zijn oordeelsvorming gestreefd naar een ‘hoge mate van zekerheid’. Indien dit begrip ten behoeve van het gebruik van statistische technieken moet worden gekwantificeerd, dan is een betrouwbaarheid van 95% gehanteerd.

De accountant heeft geconcludeerd dat de meest waarschijnlijke fout (goedkeuringstolerantie), met betrekking tot de deugdelijkheid van het financiële verslag en de rechtmatigheid van het daarin verantwoorde beheer, gerelateerd aan de BDU-bijdrage per verantwoordingsperiode, niet groter is dan aangegeven in onderstaande tabel.

Overzicht van toleranties

Onjuistheden in de verantwoording/besteding

Onzekerheden in de controle

Beperking

Afkeuring

Beperking

Oordeel onthouding

>1% en <3%

>3%

>3% en <10%

>10%

3.3. Rapport van bevindingen beoordeling registratiesystemen

Zoals reeds onder 1.1 is aangegeven brengt de accountant een rapport van bevindingen uit met betrekking tot de beoordeling van de registratiesystemen vanuit het oogpunt of deze systemen een betrouwbare registratie van de resultaten mogelijk maken.

4. Review

Door het Rijk zal een reviewbeleid worden opgesteld ten aanzien van GSBIII. In dit beleid zal worden uiteengezet wat de uitgangspunten zijn voor het al dan niet houden van een review bij de accountant van de stad. Het review door het rijk zal door één Auditdienst (AD) per stad namens de ministeries voor de 3 bdu’s worden gehouden. De coördinatie van de reviews geschiedt door de AD/BZK. De gemeente en haar accountant zijn verplicht mee te werken aan het review door de accountant van het Rijk. Het review kan plaats vinden door een dossierreview of een collegiaal evaluerend gesprek. In het review wordt de wijze beoordeeld waarop de gemeenteaccountants zijn omgegaan met de controlevoorschriften. Dit review omvat het beoordelen van de grondslagen, de uitvoering en de uitkomsten van de verrichte controles; De AD kondigt een onderzoek altijd eerst schriftelijk aan bij de gemeente. Daarna neemt zij rechtstreeks contact op met de betreffende accountant. De bevindingen van het gehouden review worden voor commentaar voorgelegd aan de accountant. Vervolgens wordt de verantwoordelijke beleidsdirectie – en indien noodzakelijk de betrokken gemeente – op de hoogte gesteld van de bevindingen.

Het spreekt voor zich dat de gemeente voor haar accountant in de onder 2.1 genoemde beleidslijn de mogelijkheid creëert reviews toe te passen bij de accountants van de subsidieontvangers.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 4, tweede lid, 7, tweede en vierde lid, 16, eerste en tweede lid, 20, derde lid en 24, negende lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (hierna: het Besluit). Tevens wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 16, eerste en tweede lid, van het Besluit, om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen als andere middelen dan bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit beschikbaar komen.

Krachtens artikel 4, tweede lid, van het Besluit is in de artikelen 2 tot en met 9 een berekeningswijze opgenomen van de procentuele aandelen van de GSB-steden in de middelen van de Brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (hierna: BDU-SIV).

Artikel 7, tweede lid, van het Besluit schrijft voor dat indicatoren worden vastgesteld waarop de GSB-stad zijn resultaten in het meerjaren ontwikkelingsprogramma moet formuleren. Deze indicatoren zijn in artikel 10 van deze regeling opgenomen. Eveneens op basis van artikel 7, tweede lid, van het Besluit, worden de middelen van het programmadeel tevens percentsgewijs toegedeeld aan een of meer van de bovenbedoelde indicatoren. Deze percentsgewijze toedeling is opgenomen in artikel 11.

Artikel 7, vierde lid, van het Besluit bepaalt dat bij ministeriële regeling indicatoren worden vastgesteld voor de maatschappelijke effecten die zijn bereikt met de uitvoering van het meerjaren ontwikkelingsprogramma. Het uiteindelijke doel van het Grotestedenbeleid is erop gericht te komen tot de ‘complete stad’ die veilig is en die in alle opzichten voldoet aan de – steeds hogere – eisen die bewoners, bedrijven, instellingen, bezoekers en recreanten nu en in de toekomst aan de stad stellen: een stad die kansen biedt aan burgers die die kansen nodig hebben en ze ook daadwerkelijk benutten. Een economisch vitale stad, met hoogwaardige vestigingslocaties, die werk biedt aan wie dat zoekt. Door periodieke meting op een aantal outcome-doelstellingen, wordt nagegaan in hoeverre deze maatschappelijke doelen worden bereikt.

De G30 en het Rijk hebben in de gezamenlijke werkgroep ‘monitoring’ negen outcome-indicatoren geformuleerd en afspraken gemaakt over het schaalniveau waarop gemeten wordt en de frequentie van de meting. De steden zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van vier indicatoren, die zijn genoemd in artikel 7, vierde lid, van het Besluit. Die zijn uitgewerkt in artikel 13 van deze regeling. Het Rijk is verantwoordelijk voor het aanleveren van de overige vijf outcome-indicatoren:

1. Kwaliteit van de leefomgeving (transactieprijs per m2);

2. Sociale kwaliteit van de samenleving (arbeidsparticipatie);

3. Aantal midden- en hogere inkomens in de stad;

4. Ondernemersklimaat;

5. Stedelijk bruto product.

Artikel 16 van het Besluit biedt de mogelijkheid nader regels te stellen als andere middelen dan bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit beschikbaar komen. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt voor artikel 12 van deze regeling. Het gaat hier om een bedrag van € 1.500.000,–, speciaal voor de gemeente Heerlen, ten behoeve van het plaatselijke project ‘Hartslag’ dat gericht is op het verminderen van de aan harddrugs gerelateerde overlast. Daartoe is besloten door de Tweede Kamer door het aanvaarden van een amendement van de leden Spies en Fierens bij het vaststellen van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het jaar 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 VII, nr. 14 en Handelingen II 2004/05, blz. 2400–2401).

Krachtens artikel 20, derde lid, van het Besluit, worden regels gesteld voor de voorschotverlening. Deze regels zijn voor wat betreft het programmadeel opgenomen in artikel 14 en voor wat betreft het inburgeringsdeel in artikel 15.

Verder worden krachtens artikel 24, negende lid, onderdeel a, van het Besluit regels gegeven omtrent de inhoud en inrichting van het verantwoordingsverslag. Het betreft hier het zogenaamde verantwoordingsverslag ter zake van de realisatie door de GSB-stad van de in het meerjaren ontwikkelingsprogramma voor de derde periode van het GSB opgenomen resultaten. Het model voor het zogenaamde verantwoordingsverslag is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage C.

Krachtens artikel 24, negende lid, onderdeel b, van het Besluit worden regels gegeven omtrent de inhoud en inrichting van het verslag over de besteding van de verleende voorschotten. Het model van het bovenbedoelde bestedingsverslag is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage D.

Krachtens artikel 24, negende lid, onderdeel c, van het Besluit worden regels gegeven omtrent de controlewerkzaamheden van de accountant. Er is daartoe in de bij deze regeling behorende bijlage E een controleprotocol opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Op basis van de aanhef van artikel 1 van het Besluit, zijn de in dat artikel opgenomen definities ook van toepassing op de bepalingen die berusten op het Besluit. Die definities zijn dus ook van toepassing op deze uitvoeringsregeling. In artikel 1 van deze regeling zijn definities opgenomen die specifiek voor deze regeling van toepassing zijn.

Tot de beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van deze regeling behoren blijkens artikel 1, onderdeel g, van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers, het besluit tot vaststelling van een inburgeringsprogramma voor nieuwkomers en het besluit het vaststellen van een zodanig programma achterwege te laten.

Artikel 2

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor leefbaarheid en veiligheid wordt bepaald op basis van:

a. het aantal inwoners op 1 januari 2004 (26,03%),

b. het aantal niet westerse allochtonen op 1 januari 2004 (16,83%),

c. het aantal inwoners op 1 januari 2004 dat 24 jaar of jonger is (15,98%),

d. het product van het aantal niet westerse allochtonen op 1 januari 2004 en het aantal inwoners op 1 januari 2004 dat 24 jaar of jonger is (15,98%),

e. het aantal inwoners van twaalf tot en met vierentwintig jaar dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie (15,98%),

f. het product van het aantal lage inkomens, volgens de meest recente vóór 2004 vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS, en het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de gemeente als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001, op 1 januari 2004 (4,60%), en

g. het product van het aantal inwoners dat 19 jaar of jonger is op 1 januari 2004 en het aantal potentiële regionale klanten op 1 januari 2004 (4,60%).

Het bij een maatstaf vermelde percentage geeft het relatieve gewicht van die maatstaf weer ten opzichte van het totaal van de G30 gemeenten. De toepassing van dit artikel wordt aan de hand van het onderstaande voorbeeld toegelicht.

Voorbeeld

De aandelen van GSB-stad A in de bovenbedoelde zeven maatstaven bedragen 5%, 4%, 3%, 4%, 1%, 2% en 3%. Het procentuele aandeel van de GSB-stad A in de middelen voor leefbaarheid en veiligheid bedraagt 5% × 0,2603 + 4% × 0,1683 + 3% × 0,1598 + 4% × 0,1598 + 1% × 0,1598 + 2% × 0,0460 + 3% × 0,0460 = 3,48%.

Het herkenningssysteem van de politie (zie hierboven onder e, ook bekend als HKS) is een geautomatiseerd databestand van de politie. In het bestand zijn alle personen opgenomen die in aanraking zijn geweest met de politie. Hier staat o.a. in voor welk feit de persoon is aangehouden, in welke regio, de dwangmiddelen die zijn toegepast (inverzekering gesteld of niet; vingerafdrukken aanwezig enz.) en de foto van de betreffende persoon voorzover die beschikbaar is. Verder staan er ook gevaarskenmerken in. Hierbij valt te denken aan termen als vuurwapengevaarlijk, harddrugsgebruiker enz. Deze informatie is van belang voor de agent op straat en voor de rechercheur (met wie heb ik te maken, wat voor achtergrond, hoe ziet hij/zij eruit). In dit geval weegt het aantal jongeren van twaalf tot en met vierentwintig in de gemeente dat in dat systeem voorkomt mee bij het bepalen van het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor leefbaarheid en veiligheid.

Artikel 3

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten wordt bepaald op basis van:

a. het aantal allochtonen op 1 januari 2004 (33,33%),

b. het totaal aantal uitkeringen ingevolge de Algemene Bijstandswet in 2003 (33,33%) en

c. het gemiddeld aantal inwoners van 15 jaar tot en met 64 over de jaren 1997–⁠2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend beroepsonderwijs (33,33%).

Artikel 5

Het procentuele aandeel van de GSB-stad die behoort tot de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid in de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid is de som van de uitkomsten voor de jaren 2005 tot en met 2009 van de in dit artikel opgenomen formule.

De uitkomst voor een kalenderjaar wordt deels berekend op basis van het relatieve aandeel in de basisbedragen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid en deels op basis van het relatieve aandeel in de aanvullende bedragen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid in dat kalenderjaar.

Het relatieve aandeel in de aanvullende bedragen in een kalenderjaar wordt bepaald op basis van:

a. het aantal inwoners op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar (40%),

b. het product van het aantal huishoudens met een laag inkomen in de regio volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS en het aantal potentiële regionale klanten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar (50%), en

c. het aantal uitkeringsontvangers verminderd met het aantal bijstandsontvangers op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar (10%).

Het betreft hier de aantallen van het zorggebied voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de gemeente. Het zorggebied is op basis van artikel 1, onderdeel e, het zorggebied volgens de in de bij de onderhavige regeling behorende bijlage A opgenomen gebiedsindeling. Een centrumgemeente voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid vervult een regionale functie. De centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid zijn op basis van artikel 1, onderdeel f, van het Besluit, de G30 met uitzondering van de gemeenten Hengelo (Overijssel), Lelystad en Schiedam.

Artikel 6

Het procentuele aandeel van de GSB-stad die behoort tot de centrumgemeenten voor vrouwenopvang in de middelen voor vrouwenopvang is de som van de uitkomsten voor de jaren 2005 tot en met 2009 van de in dit artikel opgenomen formule. De uitkomst voor een kalenderjaar wordt deels berekend op basis van het relatieve aandeel in de basisbedragen voor vrouwenopvang en deels op basis van het relatieve aandeel in de aanvullende bedragen voor vrouwenopvang in dat kalenderjaar.

Het relatieve aandeel in de aanvullende bedragen in een kalenderjaar wordt bepaald op basis van:

a. het aantal inwoners op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar (90%), en

b. het aantal minderheden op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar (10%).

Het betreft hier de aantallen van het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente. Het zorggebied is ingevolge artikel 1, onderdeel d, het zorggebied volgens de in de bij de onderhavige regeling behorende bijlage B opgenomen gebiedsindeling. Een centrumgemeente voor vrouwenopvang vervult een regionale functie. De centrumgemeenten voor vrouwenopvang zijn op basis van artikel 1, onderdeel g, van het Besluit, de G30 met uitzondering van de gemeenten Almelo, Deventer, Hengelo (Overijssel), Lelystad en Schiedam.

Artikel 7

Het procentuele aandeel van de GSB-stad in de middelen voor de inburgering van nieuwkomers wordt bepaald op basis van:

a. het aantal van de verklaringen, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers, in 2005, en

b. het aantal van de beschikkingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers, in 2005.

Het relatieve gewicht van de verklaringen is het quotiënt van het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf verklaringen beschikbaar is en de middelen voor de inburgering van nieuwkomers. Het relatieve gewicht van de beschikkingen is het quotiënt van het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf beschikkingen beschikbaar is en de middelen voor de inburgering van nieuwkomers.

Artikel 8

Het procentuele aandeel van de GSB-stad in de middelen voor de inburgering van oudkomers wordt bepaald op basis van:

a. het aantal oudkomers dat in 2005 start met een inburgeringsprogramma voor oudkomers en met wie de GSB-stad in 2005 een overeenkomst heeft gesloten tot ten hoogste het aantal oudkomers dat bij voorschotverlening is betrokken (33,34%), en

b. het aantal oudkomers dat in 2005 start met een inburgeringsprogramma voor oudkomers en dat programma voor 31 december 2006 afrondt tot ten hoogste het aantal oudkomers dat bij de voorschotverlening is betrokken (66,66%).

Artikel 9

Het procentuele aandeel van de GSB-stad in de extra veiligheidsmiddelen wordt bepaald op basis van:

a. het aantal inwoners op 1 januari 2004 (19,50%),

b. het aantal inwoners volgens de Maatstaf minderheden van de algemene uitkering uit het gemeentefonds op 1 januari 2004 (20,90%),

c. het aantal inwoners van 19 jaar of jonger op 1 januari 2004 (12,00%),

d. het product van het aantal minderheden op 1 januari 2004 en het aantal inwoners op 1 januari 2004 dat 19 jaar of jonger is (12,00%),

e. het aantal inwoners van twaalf tot en met vierentwintig jaar dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie (12,00%),

f. het aantal bijstandsontvangers op 31 december 2003 (8,30%),

g. het gemiddeld aantal inwoners van 15 jaar tot en met 64 over de jaren 1997–⁠2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend beroepsonderwijs (8,30%),

h. het product van aantal lage inkomens, volgens de meest recente vóór 2004 vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS, en het aantal potentiële regionale klanten op 1 januari 2004 (3,50%), en

i. het product van het aantal inwoners dat 19 jaar of jonger is op 1 januari 2004 en het aantal potentiële regionale klanten op 1 januari 2004 (3,50%).

Artikel 12

Door aanvaarding van het in de inleiding genoemde amendement van de leden Spies en Fierens in de Tweede Kamer bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het jaar 2005 is de gemeente Heerlen ten behoeve van Operatie Hartslag een subsidie ter hoogte van € 1.5 miljoen toegewezen. Besloten is dit bedrag toe te voegen aan de door de gemeente Heerlen te ontvangen Brede doeluitkering sociaal, integratie en veilgheid. Het gaat hier om middelen ten behoeve van het programmadeel van de uitkering.

De Operatie Hartslag is een al enige jaren lopend project van het gemeentebestuur van Heerlen en behelst het verminderen van de aan harddrugs gerelateerde overlast in het Operatie Hartslaggebied door het realiseren van (na)zorg, toezicht en relatiemanagement én het verspreiden van vergaarde kennis en ervaring binnen de Operatie Hartslag.

Toevoeging van dit bedrag aan het programmadeel van de Brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid houdt evenwel in dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen een wijziging van het meerjaren ontwikkelingsprogramma zal moeten indienen met daarin vastgelegd de in de GSB III periode te bereiken resultaten met de daarbij behorende door de gemeente bepaalde stadsspecifieke indicatoren die bijdragen aan de doelstelling die beoogd wordt met de uitvoering van dit project (zie ook artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van het Besluit en artikel 10, onderdeel u, van deze regeling). Met het college van burgemeester en wethouders van Heerlen zijn hierover al afspraken gemaakt.

De verhoging zal apart moeten worden aangevraagd. In zijn beschikking tot verlening van de verhoging zal de Minister ook kunnen besluiten tot verlening van een lager bedrag, als de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten daartoe aanleiding geven (zie artikel 11 van het Besluit). Omdat het bedrag bestemd is voor het jaar 2005 zal het bij wege van voorschot in zijn geheel in 2005 worden uitbetaald. Omdat het bedrag deel uitmaakt van het programmadeel van de Brede doeluitkering zal de verantwoording en definitieve vaststelling evenwel deel uitmaken van de verantwoording over en vaststelling van het programmadeel in 2010.

Artikel 13

De indicatoren, bedoeld in dit artikel 13, worden zowel voor de gehele stad als voor iedere wijk afzonderlijk gemeten, voorzover beschikbaar. Voor de afbakening van de wijken wordt dezelfde GSB-wijkindeling gehanteerd als bij het Jaarboek Grotestedenbeleid. Die wijkindeling is te vinden in een rapport van ECORYS: Wijkmonitoring G30, van 30 december 2004. Bij dat rapport hoort een digitale bijlage met de afbakening in postcodes van die wijken. De betreffende gemeenten hebben die informatie ontvangen.

Met de G30 is overeengekomen dat de prioritaire voorbeeldwijken en meetwijken veiligheid die in het Jaarboek Grotestedenbeleid worden onderscheiden herkenbaar zullen worden opgenomen in de weergave van de meetresultaten. Op deze wijze kunnen de ontwikkelingen in de wijken worden gevolgd, die bijzondere aandacht vragen (integrale gebiedsgerichte aanpak) en is een basis gelegd voor het eventueel ter beschikking stellen van rijksfaciliteiten/instrumenten.

Voor de schaalscores, bedoeld in de onderdelen c en d, wordt uitgegaan van de schaalniveaus waarover de G30 en het Rijk afspraken hebben gemaakt in de gezamenlijke werkgroep ‘monitoring’.

Voor de nulmeting, de uiterlijk per 30 juni 2005 te zenden meetresultaten, wordt voor zover mogelijk gebruik gemaakt van de gegevens uit de prestatielijst, die bijlage is bij het convenant dat na een positieve beoordeling van het MOP door het Rijk met elk van de betrokken gemeenten wordt gesloten en dat dat geldt voor de gehele GSB III periode.

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is aangegeven verzamelt de Minister naast de indicatoren, genoemd in het Besluit en in artikel 13 van deze regeling, zelf nog gegevens over vijf andere indicatoren.

Artikel 14

Het jaarlijkse bedrag aan voorschotten op het programmadeel bestaat in de eerste plaats uit 20% van het verleende aandeel in de middelen voor leefbaarheid en veiligheid, voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en voor de bestrijding van gezondheidsachterstanden.

In de tweede plaats bestaat het uit het deel van het verleende aandeel in de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid en voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen.

In de derde plaats bestaat het uit het percentage van het verleende aandeel in de extra veiligheidsmiddelen voor het kalenderjaar. De percentages bedragen 8,17% voor het jaar 2005, 25,66% voor het jaar 2006, 27,33% voor het jaar 2007, 21,50% voor het jaar 2008 en 17,34% voor het jaar 2009.

Artikel 17

Het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, waarop deze regeling is gebaseerd is in het Staatsblad geplaatst op 31 mei 2005 (nr. 264) en in werking getreden met ingang van 1 juni 2005. Daarom is bepaald dat deze regeling terugwerkt tot het tijdstip met ingang waarvan het Besluit in werking is getreden.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold

Naar boven