Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000 (achtendertigste wijziging)

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 27 juni 2005, nr. INDUIT05-4151 (AUB), houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (achtendertigste wijziging)

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

Gelet op artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000;

Besluit:

Artikel I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.34 komt te luiden:

Artikel 3.34

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling die in het bezit is van een mvv, geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van € 188 verschuldigd.

2. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet in het bezit is van een mvv geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van € 331 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling die:

a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid onder e, f, g, h, i, j, k, l, n, o, p, of q, van het Besluit, een bedrag van € 433 verschuldigd is;

b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid onder a of d, van het Besluit, een bedrag van € 830 verschuldigd is;

c. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van € 188 is verschuldigd;

d. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3. 4, eerste lid, onder a, van het Besluit, die daarvoor een bedrag van € 830 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van € 188 is verschuldigd;

e. ter zake van de afdoening van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ten behoeve een in Nederland geboren kind uit één ouder die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, 20, 28 of 33 van de Wet, een bedrag van € 188 verschuldigd is.

B

Artikel 3.34a komt te luiden:

Artikel 3.34a

In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling een bedrag van € 30 verschuldigd die:

a. in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;

b. de nationaliteit van Australië, Canada dan wel Nieuw-Zeeland bezit en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, doet voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder q, van het Besluit, in het kader van het Working Holiday Scheme of het Working Holiday Programme;

c. de nationaliteit van Canada bezit en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, doet voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder l, van het Besluit, in het kader van het Young Workers Exchange Programme.

C

Na artikel 3.34a worden 8 nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.34b

1. In afwijking van de artikelen 3.34 en 3.34a is de vreemdeling geen leges verschuldigd indien hij:

a. in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m of s, van het Besluit;

b. als minderjarig kind een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, bij een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning dan wel verblijf geniet als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit;

c. blijkens een schriftelijke verklaring van Onze Minister in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel , verband houdend met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Besluit, dan wel voor een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit;

d. verblijf heeft als tijdelijk beschermde op grond van Richtlijn 2001/55/EG van 20 juli 2001 en die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e of f, van het Besluit;

2. In aanvulling op het eerste lid kan onze Minister in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen.

Artikel 3.34c

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, een bedrag van € 331 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, indien hij:

a. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e, f, g, h, i, j, k, l, n, o , p, of q, van het Besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van €433 is verschuldigd;

b. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a of d, van het Besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van € 830 is verschuldigd;

c. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van € 188 is verschuldigd;

d. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van een vreemdeling tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, die daarvoor € 830 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van € 188 is verschuldigd.

Artikel 3.34d

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, een bedrag van € 188 verschuldigd met uitzondering van de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die:

a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder n, van het Besluit, een bedrag van € 52 verschuldigd is;

b. ter zake van een gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ingediende aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van € 52 is verschuldigd;

c. ter zake van een gelijktijdig met de aanvraag van de vreemdeling tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, die daarvoor € 188 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van € 52 is verschuldigd.

Artikel 3.34e

In afwijking van artikel 3.34d is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, indien:

a. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.34d, eerste lid, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

b. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.34g, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

c. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m of s, van het Besluit;

d. het minderjarige kind van de vreemdeling, die verblijf heeft op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit, een aanvraag indient tot het verlengen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit;

e. de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend op grond van een schriftelijke verklaring van Onze Minister als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit en die in aanmerking komt voor verlenging van de verblijfsvergunning.

Artikel 3.34f

1. In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien hij om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

2. In aanvulling op het eerste lid is de vreemdeling evenmin leges verschuldigd ter zake van ten behoeve van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien hij ontheven is van de legesverplichting voor de behandeling van de mvv-aanvraag, voorafgaande aan de ingediende aanvraag.

3. In afwijking van artikel 3.34c onder b is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

4. In afwijking van artikel 3.34d is de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, welke is verleend is voor het verblijfsdoel ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’, geen leges verschuldigd voor het afdoen van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

Artikel 3.34g

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van € 201 verschuldigd.

2. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet en in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van € 30 verschuldigd.

Artikel 3.34h

Ter zake van de afdoening van een aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument, is de vreemdeling een bedrag van € 30 verschuldigd.

Artikel 3.34i

De leges ter zake van de afdoening van aanvragen op grond van de artikelen 3.34, 3.34a, 3.34c, 3.34g, tweede lid, en 3.34h worden per aanvraag geheven door de burgemeester van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling, uitgezonderd de leges ter zake van de afdoening van een aanvraag tot verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder y.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 juni 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

Bij diverse gelegenheden, laatstelijk op 9 oktober 2003 in het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 7 oktober 2003 over de verhoging van leges voor verblijfsdocumenten, heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de Tweede Kamer melding gemaakt van het voornemen een nieuwe legessystematiek te introduceren. Per brief van 28 mei 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 VI, nr. 165) heeft de minister de Tweede Kamer in kennis gesteld van de voorgenomen legessystematiek voor reguliere verblijfsaanvragen. De Tweede Kamer heeft in een algemeen overleg op 30 maart 2005 en een voortgezet algemeen overleg van 12 april 2005 ingestemd met de invoering van nieuwe legestarieven met ingang van 1 juli 2005.

Het uitgangspunt van de nieuwe legessystematiek is dat de kosten die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) maakt voor het afdoen van verblijfsaanvragen, worden doorberekend in het legestarief. De legestarieven kunnen derhalve vastgesteld worden op 100% kostendekkend. In de nieuwe legessystematiek zijn de legestarieven vooralsnog vastgesteld op 69% kostendekkendheid zodat voldaan kan worden aan de financiële taakstelling die door de minister van Financiën is opgelegd met betrekking tot de legesinkomsten voor verblijfsaanvragen regulier.

Ter berekening van de kosten van het behandelen van aanvragen is in het eerste kwartaal van 2004 een onderzoek uitgevoerd naar de kostprijzen van een reeks eindproducten van de IND. In een eerder kostprijsonderzoek in het jaar 2001 is de gemiddelde kostprijs van een reguliere aanvraag berekend. De diverse legestarieven voor een aanvraag, verlenging en wijziging zijn destijds met inachtneming van deze gemiddelde kostprijs vastgesteld. Het kostprijsonderzoek van 2004 heeft geresulteerd in het rapport ‘Nieuwe legessystematiek 2004’ en heeft een meer gedetailleerd inzicht verschaft in de kostenverdeling over verschillende typen aanvragen, hetgeen zijn vertaling vindt in een fijnmaziger stelsel van legestarieven. In het rapport is aangegeven welke kosten de IND maakt voor de diverse producten en welke legestarieven daaruit voort dienen te vloeien. Mede op grond van het rapport is door de minister besloten tot nieuwe legestarieven. Met het oog op de gewenste transparantie van het geheel, is gekozen voor een legeshuis dat een beperkt aantal tarieven kent. Daartoe zijn de eindproducten die een kostprijs hebben die dicht bij elkaar ligt, geclusterd in één legestarief.

Aan de nieuwe legessystematiek liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

– De nieuwe leges zijn ingedeeld in een beperkt aantal tariefclusters die ieder gebaseerd zijn op de werkelijk gemaakte kosten.

– Producten waarvan de kostprijzen op een vergelijkbaar niveau liggen, vormen samen een tariefcluster. De vreemdeling betaalt nooit méér dan de kosten die gemoeid zijn met het product waarvoor hij of zij een aanvraag doet.

– De hoogte van de legestarieven worden vooralsnog beperkt tot het niveau dat nodig is om aan de financiële taakstelling te voldoen.

– De legestarieven voor verblijfsvergunningen zullen jaarlijks worden geïndexeerd.

– De kosten voor bezwaar en beroep worden vooralsnog niet doorberekend in de legestarieven.

Jaarlijkse indexering van de legestarieven voor verblijfsaanvragen regulier zal nog niet met de onderhavige aanpassing van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 worden doorgevoerd.

Leges worden geheven voor afdoen van aanvragen tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsaanvraag regulier. Voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier gelden diverse tarieven. Bij het bepalen van het legestarief voor een verblijfsvergunning regulier is allereerst van belang of de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. In het kader van de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt door de IND bepaald of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor het doel waarvoor hij verblijf in Nederland beoogt. De kosten van behandeling van de mvv-aanvraag komen tot uitdrukking in het legestarief voor een mvv. De legestarieven voor een mvv behoren tot de verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken en zijn opgenomen in de Regeling op de Consulaire Tarieven. De wijziging van deze regeling als gevolg van de nieuwe mvv-tarieven per 1 juli 2005, zal gelijktijdig met de wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 in werking treden.

Als gevolg van het feit dat de kosten ter beoordeling van de verblijfsaanspraak van vreemdelingen die een mvv aanvragen, grotendeels worden gemaakt in het kader van de mvv aanvraag, is het legestarief voor verblijfsaanvragen door deze vreemdelingen in de nieuwe legessystematiek beduidend lager dan het tot 1 juli 2005 geldende tarief en dienovereenkomstig lager dan het legestarief voor een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor vreemdelingen die niet in het bezit zijn van een mvv.

Het nieuwe legesstelsel treedt per 1 juli 2005 in werking. De nieuwe legestarieven gelden vanaf die datum. Voor het legestarief dat van toepassing is, is bepalend de datum waarop de schriftelijke aanvraag is ontvangen door de instantie waar de aanvraag moet worden ingediend.

De legestarieven voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zijn voor vreemdelingen die in het bezit zijn van een mvv, lager dan de tarieven die tot 1 juli 2005 golden. Ook de legestarieven voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor vreemdelingen die geen mvv hebben, zijn over het algemeen lager dan de tarieven die tot 1 juli 2005 golden. Een uitzondering daarop vormen de legestarieven voor de verblijfsdoelen arbeid, studie, gezinshereniging en -vorming, en familiebezoek. Het verschil in tarief is voor wat betreft de verblijfsdoel arbeid en studie te verwaarlozen, namelijk € 3. In het geval van de verblijfsdoelen gezinshereniging en -vorming, en familiebezoek is er evenwel sprake van een aanzienlijk hoger tarief na 1 juli 2005, te weten € 830 om € 430.

Vreemdelingen die niet in het bezit zijn van een mvv en die een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor gezinshereniging of -vorming, of voor familiebezoek, zullen, als zij te kennen geven vóór 1 juli 2005 een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning te willen dienen, daartoe zo veel mogelijk door de gemeenten in de gelegenheid gesteld worden. Indien zij vóór 1 juli 2005 aan de gemeente te kennen hebben gegeven een aanvraag te willen indienen en zij daartoe, om redenen die niet aan de vreemdeling zijn toe te schrijven, niet door de gemeente in de gelegenheid zijn gesteld, kunnen zij om restitutie vragen van het bedrag, zijnde het verschil tussen het legestarief dat vanaf 1 juli 2005 van toepassing is en het legesbedrag dat vóór die datum gold. Indien op basis van gegevens van de gemeente wordt vastgesteld dat de vreemdeling die om restitutie vraagt vóór 1 juli 2005 de gemeente heeft verzocht om vóór die datum een aanvraag te mogen indienen voor verblijf in het kader van gezinshereniging, gezinsvorming, of familiebezoek maar daartoe pas na die datum in de gelegenheid is gesteld, zal het bedoelde bedrag desgevraagd worden gerestitueerd.

De legestarieven voor het afdoen van aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn lager dan de tarieven die vóór 1 juli 2005 golden. In verband met het bijzondere tarief indien meerdere gezinsleden tegelijkertijd een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier indienen, dat ook bij verlengingsaanvragen van toepassing is, zijn vreemdelingen er door de IND op gewezen dat gelijktijdige aanvragen van gezinsleden voor verblijf in het kader van gezinshereniging die na 1 juli 2005 worden ontvangen, voor bedoeld tarief in aanmerking kunnen komen.

Artikelsgewijs

Artikel 3.34

In het artikel 3.34 worden de legestarieven voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier geregeld.

Voor het behandelen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier is een bedrag van € 188 verschuldigd als de vreemdeling in Nederland is ingereisd met een mvv, geldig voor het verblijfsdoel waarvoor hij een verblijfsaanvraag doet.

Het tarief voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier, ingediend door een vreemdeling die niet over een mvv beschikt, of door een vreemdeling die wel over een mvv beschikt maar niet voor het verblijfsdoel dat hij aanvraagt, is afhankelijk van het beoogde verblijfsdoel.

Voor het afdoen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als kennismigrant geldt een legestarief van € 331. In de reactie op de aanbevelingen van het Innovatieplatform heeft het kabinet aangegeven er naar te streven om de kosten voor de categorie kennismigranten beperkt te houden. Het kabinet zegde toe om op basis van het kostprijsonderzoek van de IND te bezien hoe dit beperkte legestarief gestalte zou kunnen krijgen in combinatie met de voorgenomen kostendekkende uitvoering. Inmiddels heeft het kabinet bepaald dat een kennismigrant een migrant is die naar Nederland komt om arbeid in loondienst te verrichten en een bruto-inkomen verdient vanaf € 45.000. Voor migranten beneden de dertig jaar geldt een inkomenseis overeenkomend met de Ziekenfondsgrens(€ 33.000). Het inkomenscriterium geldt niet indien de betrokkene als promovendus in dienst treedt bij een onderwijs- of onderzoeksinstelling en voor universitaire docenten en post-doctoralen onder de dertig jaar. Voetballers, geestelijk voorgangers of godsdienstleraren en vreemdelingen die seksuele diensten verlenen, zijn uitgesloten van verblijf als kennismigrant. Aanvragen van kennismigranten worden afgedaan binnen een streeftermijn van twee weken in het kader van een verkorte procedure die mogelijk is omdat de werkgevers een verklaring afleggen ten aanzien van de toelating en het verblijf van kennismigranten waarmee zij een aantal verplichtingen op zich nemen. Om die reden vallen kennismigranten die mvv-plichtig zijn onder het tarief voor een verkorte mvv-procedure en kennismigranten die niet mvv-plichtig zijn, onder het goedkoopste tarief voor een verblijfsvergunning.

Voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor arbeid in loondienst, arbeid als zelfstandige, arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, het zoeken en verrichten arbeid al dan niet in loondienst, het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlands deel van het continentaal plat, het doorbrengen van verlof in Nederland, het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlands deel van het continentaal plat, verblijf als stagiair of practicant, studie, de voorbereiding op studie, verblijf als au pair en verblijf in het kader van uitwisseling is een bedrag van € 433 aan leges verschuldigd.

Voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor gezinshereniging, gezinsvorming of familiebezoek geldt een tarief van € 830.

Voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor gezinshereniging kan in het geval van vreemdelingen die niet mvv-plichtig zijn, een apart tarief van € 188 van toepassing zijn. Van het tarief van € 188 is sprake in de volgende situaties:

– de situatie waarin twee of meer vreemdelingen gelijktijdig samen een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon. In dit geval moet één van de indieners het bedrag van € 830 betalen en betalen de andere indieners het gezinstarief van € 188;

– de situatie waarin één of meer vreemdelingen gelijktijdig samen met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming willen verblijven, een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning. In dit geval betalen de gezinsleden het gezinstarief van € 188. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf beogen, betaalt het tarief conform het beoogde verblijfsdoel respectievelijk de gevolgde procedure.

Gebleken is dat de procedures voor meerdere gezinsleden die gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf bij de hoofdpersoon per procedure sneller, eenvoudiger en daarmee goedkoper zijn dan die van één gezinslid alleen. In het geval één of meerdere gezinsleden gelijktijdig met de hoofdpersoon verblijf aanvragen, zal voor alle gezinsleden het gezinstarief gelden. Maar in het geval meerdere gezinsleden een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf bij de hoofdpersoon die al in Nederland verblijft, geldt voor één van de aanvragers het tarief gezinshereniging of -vorming en voor de overige aanvragers het gezinstarief. Immers, er dient steeds getoetst te worden of de hoofdpersoon voldoet aan de te stellen voorwaarden, waarna, nadat dit is vastgesteld, voor alle overige gezinsleden niet meer alles opnieuw getoetst hoeft te worden.

Met de invoering van een gezinstarief zal het bestaande tarief voor kinderen onder de 12 jaar komen te vervallen nu zulks was gebaseerd op het feit dat deze kinderen geen document behoefden. Aangezien in het nieuwe legeshuis geen aparte leges voor de afgifte van documenten worden geheven, bestaat er geen wezenlijk verschil met (de behandelkosten van aanvragen van) kinderen van een hogere leeftijd.

Voor het afdoen van een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning aan een in Nederland uit een ouder die houder is van een verblijfsvergunning, geboren kind, is eveneens een beperkt tarief van € 188 verschuldigd. De minister heeft daartoe naar aanleiding van de motie De Wit c.s. over vrijstelling van in Nederland geboren kinderen van vluchtelingen of statushouders (Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 VI, nr. 125) besloten aangezien de behandelkosten niet het tarief voor gezinshereniging of -vorming rechtvaardigen.

Op de overige categorieën vreemdelingen is een legesbedrag van € 331 van toepassing.

Artikel 3.34a

In artikel 3.34a wordt bepaald op welke vreemdelingen een legesbedrag van € 30 van toepassing is.

Voor een aantal categorieën van vreemdelingen is een legestarief van €30 van toepassing voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het betreft vreemdelingen die in aanmerking komen voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, vreemdelingen met de Canadese, Australische of Nieuw-Zeelandse nationaliteit die een aanvraag doen voor verblijf in het kader van uitwisseling en wel in het kader van het Working Holiday Scheme of het Working Holiday Programme, en vreemdelingen met de Canadese nationaliteit die een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst in het kader van het Young Workers Exchange Programme. Het beperkte legestarief van € 30 is nieuw voor laatstgenoemde categorie en na overleg met de Canadese autoriteiten ingevoerd met het oog op het bevorderen van een evenredig gebruik van het uitwisselingsprogramma door zowel Canadese als Nederlandse jongeren.

Artikel 3.34b

In artikel 3.34b is bepaald welke categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van leges voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De categorieën vreemdelingen die in eerdere legesregelingen waren vrijgesteld van de legesverplichting behouden deze vrijstelling. Het betreft vreemdelingen die een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel, vreemdelingen die een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning wegens vervolging van menshandel, en vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in aanmerking komen voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor een verblijfsdoel, verband houdende met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, dan wel voor een ander verblijfsdoel dan genoemd in 3.4, eerste lid, van het Besluit.

Nieuwe categorieën vreemdelingen die zijn vrijgesteld van de legesverplichting bij het indienen van een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn de volgende.

Minderjarige kinderen van slachtoffers van mensenhandel zijn eveneens vrijgesteld van de legesverplichting. Gelet op de wenselijkheid van optimale medewerking aan onderzoek naar mensenhandel en de overweging dat het heffen van leges voor aanvragen van kinderen van slachtoffers van mensenhandel daaraan afbreuk kan doen, is tot deze vrijstelling overgegaan.

Als gevolg van richtlijn 2001/55 EG kan Nederland als gevolg van de toestroom van asielzoekers naar Europa te maken krijgen met het verblijf van vreemdelingen die de status van tijdelijk beschermde krijgen en onder voorwaarden ook arbeid mogen verrichten. Om die arbeid daadwerkelijk mogelijk te maken en de legesbepaling geen obstakel daartoe te laten zijn, is tot vrijstelling besloten in het geval een vreemdeling met de status van tijdelijk beschermde een aanvraag doet tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.

Tevens is in het tweede lid een voorziening getroffen die onze Minister de bevoegdheid geeft om in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken te bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen. Daarbij zal het met name gaan om gevallen waarin de minister van Buitenlandse Zaken met toepassing van artikel 3 van het Rijksbesluit op de consulaire tarieven heeft besloten dat de krachtens dat besluit vastgestelde vergoeding voor het behandelen van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf niet is verschuldigd. In die gevallen ligt het immers voor de hand om op dezelfde gronden niet over te gaan tot legesheffing ter afdoening van de daarop aansluitende en daarmee direct verband houdende aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Artikel 3.34c

In artikel 3.34c wordt bepaald welk legestarief van toepassing is op het afdoen van aanvragen tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Voor het aanvragen van een aanvraag tot het wijzigen van de beperking gelden dezelfde legestarieven als voor een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat het in beide gevallen om een eerste toets aan de voorwaarden bij het beoogde verblijfsdoel gaat en de behandelkosten derhalve dezelfde zijn.

Artikelen 3.34d en 3.34e

In de artikelen 3.34d en 3.34e wordt bepaald welk legestarief van toepassing is op het afdoen van aanvragen tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Voor het aanvragen van een verlenging van de verblijfsaanvraag geldt een standaardtarief van € 188. Daarop bestaan enkele uitzonderingen. De eerste betreft het gezinstarief van € 52. Daarvan is sprake als meerdere gezinsleden tegelijkertijd een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning indienen. Afhankelijk of deze aanvragen vergezeld gaan van een aanvraag van de vreemdeling bij wie de gezinsleden verblijf hebben, komen alle gezinsleden of alle gezinsleden behalve één in aanmerking voor het gezinstarief. Behalve voor gezinsleden geldt een tarief van € 52 ook voor het afdoen van aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor studie. Hiertoe is besloten om Nederland aantrekkelijk te houden voor buitenlandse studenten, mede met het oog op hun mogelijke toekomstig bijdrage aan de Nederlandse kenniseconomie.

In aanvulling op de ontheffing van de leges van verlenging in het geval van een gelijktijdige aanvraag om verlenging en wijziging, zijn ook in het geval van een gelijktijdige aanvraag voor het verlengen van de verblijfsaanvraag en het aanvragen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geen leges verschuldigd voor de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning, maar uitsluitend voor het aanvragen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Artikel 3.34f

Naar aanleiding van een motie de Wit c.s. over het opnemen van een hardheidsclausule in het legesstelsel (Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 VI, nr.124) en het hierover gevoerde debat met de Tweede Kamer op 12 april 2005, zijn die vreemdelingen die bij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming een gerechtvaardigd beroep op artikel 8 EVRM doen, vrijgesteld van de legesverplichting mits zij kunnen aantonen dat zij niet over de vereiste middelen kunnen beschikken om de leges te voldoen. Tot de mogelijkheid van vrijstelling is besloten om te voorkomen dat de vreemdeling die in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 EVRM dit verblijf onmogelijk wordt gemaakt door de legesheffing. Ten behoeve van de vrijstelling van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of -vorming wordt beoogd. De vreemdeling komt in aanmerking voor vrijstelling van het legesvereiste indien hij zijn onvermogen aantoont waarbij wordt aangesloten bij B2/13.2.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000. In dat kader dient de vreemdeling aan te tonen dat hij gedurende drie jaar zijn best heeft gedaan om de benodigde middelen te verwerven, dan wel aannemelijk te maken dat hij deze niet op korte termijn kan verwerven. Indien hij zulks niet aantoont dient hij alsnog aan de legesverplichting te voldoen.

Indien de vreemdeling ontheven is van de legesverplichting op grond van artikel 8 EVRM in het kader van de mvv-aanvraag, is hij daarmee vrijgesteld van de verplichting om de leges te voldoen voor het afdoen van de aanvraag tot het verlenen van de daarop volgende verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of -vorming.

Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.

Artikel 3.34g

In artikel 3.34g wordt bepaald welk legestarief van toepassing is op het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De leges voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zijn bepaald op € 201, uitgezonderd voor de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet en in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voor wie een legestarief van € 30 geldt.

Artikel 3.34h

In artikel 3.34h wordt bepaald welk legestarief van toepassing is op het afdoen van een aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument.

Artikel 3.34i

In artikel 3.34i wordt de plaats van legesinning bepaald, voorzover deze niet door de IND geschiedt. De leges voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd en aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van vreemdelingen die verblijf hebben onder de beperking wedertoelating op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, worden geïnd door de burgemeester van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling. Aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant worden ingediend bij het loket Kennis- en arbeidsmigratie van de IND. Uitgezonderd daarvan zijn aanvragen tot het wijzigen van de verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant door vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor studie en die gedurende drie maanden na voltooiing van hun studie in de gelegenheid zijn om te voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant. Zij dienen hun aanvraag bij de burgemeester van hun woon- of verblijfplaats in.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. verdonk

Naar boven