Wijziging Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 27 juni 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/A&L05/47525, tot wijziging van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar in verband met een wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 inzake een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand bij het arbeidsomstandighedenbeleid, alsmede in verband met de invoering van de verplichting tot het indienen van een reïntegratieverslag bij de beëindiging van de dienstbetrekking tijdens ziekte

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 71a, tweede lid en zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en 38, zesde lid, van de Ziektewet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met e tot c tot en met f, na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. bedrijfsarts: depersoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet;.

B

In het opschrift van artikel 2 wordt ‘de arbodienst’ vervangen door: de bedrijfsarts of de arbodienst.

C

In de artikelen 2 tot en met 6 wordt ‘de arbodienst’ telkens vervangen door: de bedrijfsarts of de arbodienst.

D

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘de dienst’ vervangen door ‘de bedrijfsarts of arbodienst’ en wordt ‘artikel 14, derde lid, onderdeel b’ vervangen door: artikel 14, eerste lid, onderdeel b.

E

In de artikelen 4, tweede lid, onderdeel c, en 6, onderdeel a, wordt ‘arbodienst’ vervangen door: bedrijfsarts of arbodienst.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het reïntegratieverslag, bedoeld in artikel 38, tweede lid, Ziektewet, voor zover dit gezien de resterende duur van het dienstverband gerekend vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken redelijkerwijs te verlangen is.

G

Na artikel 7 wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

Aanvullende deskundigheid

Indien voor een goede uitvoering van deze regeling naar het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst aanvullende deskundigheid is vereist, draagt de bedrijfsarts of de arbodienst zorg voor tijdige inschakeling daarvan.

H

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Grondslag

Deze regeling is mede gebaseerd op artikel 38, zesde lid, van de Ziektewet.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 juni 2005.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

1. Algemeen

Deze regeling voorziet in een aantal aanpassingen van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (hierna aan te duiden als Regeling procesgang). Deze aanpassingen vloeien met name voort uit de wijzigingen van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Deze wijzigingen hebben onder meer betrekking op op het onderdeel deskundige bijstand aan de werkgever in arbeidsomstandigheden- en verzuimaanpak (Stb. 2005, 202). In verband hiermee is eveneens het Arbeidsomstandighedenbesluit gewijzigd. Bedoelde veranderingen treden in werking op 1 juli 2005, en zijn bekend als ‘maatwerk arbodienstverlening’.

Met het oog op een goede procesgang en op het stimuleren van vroegtijdige reïntegratie geeft de Regeling procesgang thans een kader voor de activiteiten van werkgever, werknemer en hun deskundige ondersteuning die georganiseerd wordt door de arbodienst. Door genoemde wetswijziging is met ingang van 1 juli 2005 in plaats van de verplichte inschakeling van een integrale gecertificeerde arbodienst een alternatief mogelijk voor de deskundige bijstand. Deze zogeheten maatwerkregeling vereist overeenstemming tussen cao-partners, of tussen werkgever en ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Zo wordt meer vraagsturing in de arbodienstverlening mogelijk. Daarbij gelden regels over de in ieder geval noodzakelijke deskundige bijstand. In het gewijzigde Arbeidsomstandighedenbesluit is onder meer geregeld dat de partijen die een maatwerkregeling aangaan, de beschikbaarheid moeten regelen van een bedrijfsarts voor bijstand bij de verzuimbegeleiding. Deze bijstand omvat mede artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de op grond daarvan gestelde Regeling procesgang.

De Regeling procesgang behoeft dus per 1 juli 2005 aanvulling op de onderdelen waarop een taak is toegekend aan een arbodienst. Voor de gevallen dat partners op cao- of ondernemingsniveau een maatwerkregeling treffen, wordt in de Regeling procesgang de ingeschakelde bedrijfsarts aangewezen als verantwoordelijke voor het nemen van actie, het verstrekken van informatie of het geven van een oordeel vanuit de verschillende invalshoeken zoals dat eerder exclusief van een arbodienst werd gevraagd.

In de gevallen dat het gaat om medische actie, medische informatie of een medisch oordeel is dat geen verandering ten opzichte van de bestaande praktijk, waarbij immers een bedrijfsarts binnen de arbodienst de inhoudelijke verantwoordelijkheid draagt. Voor andere onderwerpen wordt met deze wijziging een beroep gedaan op de coördinerende verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts die is ingeschakeld in een maatwerkregeling. Ook dat is geen volstrekte omslag ten opzichte van de bestaande praktijk.

De aanpassing van de Regeling procesgang strekt ertoe dat in alle gevallen waarin actie, informatie of een oordeel wordt gevraagd de arbodienst, of de bedrijfsarts die is ingeschakeld in een maatwerkregeling, hiervoor zorgdraagt. Tevens zijn zij verplicht om waar nodig aanvullende expertise in te schakelen.

Het is niet gewenst om in de Regeling procesgang voor te schrijven welke andere expertise in welk geval moet worden ingeschakeld. Een dergelijk voorschrift zou geen recht doen aan het karakter van deze Regeling procesgang; inschakeling van expertise naar de maat van wat nodig is, staat immers als beginsel voorop. Het zou ook een inbreuk zijn op de doelstelling en feitelijke vormgeving van de wetgeving ‘maatwerk arbodienstverlening’. Voorts zou het een beperking zijn van de bij wet gegeven verantwoordelijkheid voor de partners op cao- of ondernemingsniveau voor inrichting van deskundige ondersteuning.

Deze wijziging van de Regeling procesgang geeft voor de beroepsgroep bedrijfsartsen houvast hoe zij zich in een maatwerkregeling van partners kunnen laten inschakelen. Daarbij zij overigens aangetekend dat ook de registratie-eisen, de professionele codes en richtlijnen van bedrijfsartsen duidelijkheid scheppen. Eveneens geeft deze wijziging een kader voor partners die een maatwerkregeling overeenkomen, onder meer voor wat betreft het vorm geven van bijstand bij verzuimbegeleiding en het regelen van beschikbaarheid van expertise naast die van de bedrijfsarts. Er heeft zich de afgelopen jaren steeds meer een praktijk ontwikkeld waarbij de werkgever, respectievelijk de direct leidinggevende, de regie voert bij (her)bevordering van inzetbaarheid van de zieke werknemers, met diverse deskundigen uitdrukkelijk in een adviseursrol. Zo is het veelal praktijk dat een bedrijfsarts weliswaar altijd toegankelijk is voor de werknemers, maar dat een verzuimmelding niet automatisch leidt tot bezoek aan de bedrijfsarts. Het is voorts vaak goede praktijk dat anderen een rol spelen in verwijzing naar, respectievelijk voorselectie voor, de inzet van de bedrijfsarts. Deze wijziging van de Regeling procesgang beoogt dus niet (opnieuw) de bedrijfsarts centraal te stellen in de ziekteverzuimbegeleiding. De verantwoordelijkheid van partners, respectievelijk hun mogelijkheden, voor een niet medicaliserende aanpak van verzuim, blijven ten volle in stand.

Deze wijziging van de Regeling procesgang brengt voorts expliciet tot uitdrukking dat de Regeling procesgang mede is gebaseerd op artikel 38, zesde lid, Ziektewet (ZW). Hiermee wordt verduidelijkt dat de Regeling procesgang mede betrekking heeft op situaties waarin een dienstverband tijdens ziekte eindigt en de ziekte nog geen 104 weken heeft geduurd. Dat kan zich voordoen bij tijdelijke contracten, maar bijvoorbeeld ook als een dienstverband in de eerste twee ziektejaren ontbonden wordt. De verplichtingen van de Regeling procesgang gelden alleen als de werknemer bij het einde van het dienstverband tenminste zes weken ziek is. Bovendien zijn die verplichtingen dan uiteraard slechts van toepassing voor zover naleving daarvan, gezien de duur van het dienstverband, van de werkgever verlangd mag worden.

2. Artikelsgewijs

Artikel I (onderdeel A; artikel 1)

In onderdeel b van artikel 1 is het begrip ‘bedrijfsarts’ gedefinieerd. Hierbij gaat het om de gecertificeerde persoon die op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 is belast met de bijstand aan de werkgever met betrekking tot verzuimbegeleiding en de bijstand bij de taken in het kader van de reïntegratie op grond van artikel 71a WAO. Dit betreft dus een bedrijfsarts, geregistreerd als ‘sociaal-geneeskundige voor arbeid en gezondheid – bedrijfsgeneeskunde’ conform de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-registratie).

Voor de duidelijkheid zij aangegeven dat het hier gaat om de bedrijfsarts die ingeschakeld is ten gevolge van een maatwerkregeling arbodienstverlening in het kader van een Collectieve Arbeidsovereenkomst of een overeenkomst op ondernemingsniveau. Deze wijziging betreft dus niet de positie van de geregistreerde bedrijfsarts binnen een arbodienst.

Artikel I (onderdelen B tot en met E; artikelen 2 tot en met 6)

Deze artikelen zijn in overeenstemming gebracht met de in de algemene toelichting aangehaalde wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel I (onderdeel F; artikel 6)

Artikel 6 van de Regeling procesgang is aangepast met het oog op situaties waarin sprake is van een tijdens ziekte eindigend dienstverband. Op grond van artikel 38, tweede lid, van de ZW dient bij einde dienstverband een reïntegratieverslag te worden overgelegd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), tenzij de werknemer dan korter dan zes weken ziek is. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Regeling procesgang is het eerste lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 38, tweede lid van de ZW. Dit betekent dat aan de inhoud van het reïntegratieverslag voor zover mogelijk dezelfde eisen worden gesteld als aan het gebruikelijke reïntegratieverslag bij einde wachttijd. Bepalend voor de feitelijke inhoud van het reïntegratieverslag is hetgeen in de resterende periode van het dienstverband vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in redelijkheid van betrokkenen verlangd mag worden. Noe langer de resterdenaarmate de resterende duur van het dienstverband korter is, zal het reïntegratieverslag immers beknopter kunnen zijn. Is deze periode echter langer dan een jaar, dan zal het reïntegratieverslag in elk geval ook documentatie over een eerstejaarsevaluatie moeten bevatten.

Het reïntegratieverslag hoeft alleen documentatie te bevatten over de processtappen die, gelet op de resterende duur van het dienstverband, in redelijkheid kunnen zijn gezet en uitgevoerd. Als bijvoorbeeld een bijstelling van het plan van aanpak of de eerstejaarsevaluatie aan de orde is, maar er geen tijd meer resteert voor de uitvoering daarvan, kan in plaats daarvan meteen een actueel oordeel, respectievelijk een eindevaluatie worden gemaakt en worden gedocumenteerd op het reïntegratieverslag. En als bijvoorbeeld de resterende duur van het dienstverband gerekend vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken dusdanig kort is dat de werkgever geen uitvoering kan geven aan het eerste plan van aanpak is zo’n plan van aanpak alsmede de daaraan ten grondslag liggende probleemanalyse eveneens zinloos. In zo’n geval kan op het reïntegratieverslag worden volstaan met algemene en actuele informatie van werkgever, werknemer en bedrijfsarts of arbodienst.

En als de bedrijfsarts of de arbodienst concludeert dat er geen sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Regeling Procesgang, is opstelling van een probleemanalyse of een plan van aanpak eveneens zinloos. Het reïntegratieverslag zal daar dan ook geen documentatie over kunnen bevatten. In plaats daarvan hoeft de bedrijfsarts of de arbodienst alleen te vermelden waarom hij tot die conclusie gekomen is. Ook in deze situatie kan worden volstaan met algemene en actuele informatie van werkgever, werknemer en bedrijfsarts of arbodienst.

In de bovengenoemde situaties is sprake van een verkort reïntegratieverslag. Een dergelijk reïntegratieverslag dient niet als toetsingdocument, maar als document voor gegevensoverdracht van de werkgever aan het UWV.

Artikel I (onderdeel G; artikel 7a)

De Regeling procesgang vereist op onderdelen actie, informatie en beoordeling die niet een strikt bedrijfsgeneeskundig karakter hebben. Als aangegeven in het algemeen deel van de toelichting, krijgt de bedrijfsarts in een maatwerkregeling arbodienstverlening ook verantwoordelijkheid voor een aantal zaken die strikt genomen zijn professie te buiten gaan. Dit artikel strekt er toe dat de bedrijfsarts in een dergelijke situatie aanvullende expertise inschakelt. Dat was reeds gebruikelijk in de praktijk van arbodiensten en dat gebruik wordt nu ook in het nieuwe artikel 7a bevestigd.

Eerder werd al aangegeven dat het niet mogelijk en ook zeker niet wenselijk is om exact aan te geven welke expertise in welke gevallen zou moeten worden ingeschakeld.

Aan de hand van enkele elementen van de Regeling procesgang kunnen wel de volgende voorbeelden worden gegeven.

– (Artikel 2, tweede lid.) De beantwoording van de vraag of sprake is van dreigend langdurend verzuim is niet uitsluitend een zaak van de bedrijfsarts. De analyse van (andere dan medische) omstandigheden die bijdragen aan het voortduren van het verzuim kan heel goed door andere disciplines dan die van de bedrijfsarts verricht worden. Hetzelfde geldt voor het advies over het plan van aanpak wanneer de reïntegratie vraagt om oplossing van het niet medische deel van de problemen; bijvoorbeeld arbeidskundig advies over aanpassingsmogelijkheden in het werk.

– (Artikel 6, onderdeel i.) Een actueel oordeel over de kwaliteit van de arbeidsrelatie vraagt zeker niet exclusief om de expertise van de bedrijfsarts. Indien bijvoorbeeld een casemanager ingeschakeld is geweest in de (bijna) twee voorgaande jaren, ligt het voor de hand dat de bedrijfsarts er voor zorgt dat (mede) diens oordeel gegeven wordt.

– (Artikel 6, onderdeel k.) Een actueel oordeel over de aanwezigheid van passende arbeid bij de werkgever is typisch het domein van de arbeidsdeskundige. Het lijkt van belang dat de partners die een maatwerkregeling overeenkomen, op dit punt zorgen voor passende expertise.

In het nieuwe artikel 7a gaat het om vereiste aanvullende deskundigheid. Dit betekent dat de inschakeling zijn basis moet vinden in professioneel oordeel. Aanvullende deskundigheid zal in het algemeen vereist zijn wanneer een vraagpunt in de Regeling procesgang een ander domein betreft (zoals dat van de arbeidsdeskundige), of wanneer richtlijnen van de beroepsgroep, of branche- of werksoortspecifieke ervaring dat indiceren. In zulke gevallen heeft de bedrijfsarts of de arbodienst, op grond van dit artikel de verplichting te zorgen voor adequaat resultaat, zoals bijvoorbeeld een probleemanalyse of bijstelling daarvan die met voldoende diverse deskundigheid is opgesteld.

Aanvullende deskundigheid raakt in het algemeen ook de werkgever en de werknemer. De werkgever zal de aanvullende deskundigheid veelal dienen te betalen of een beroep moeten (laten) doen op een verzekering of op een arrangement dat is getroffen in een maatwerkregeling arbodienstverlening. Bovendien zal de werkgever de ingeschakelde expert in de regel toegang tot en soms faciliteiten in het bedrijf dienen te geven. Van de werknemer mag ook verwacht worden dat hij aan het onderzoek van de ingeschakelde expert zijn medewerking geeft.

Indien de bedrijfsarts of de arbodienst de inschakeling van (een) derde(n) noodzakelijk acht, ligt het op zijn weg om werkgever en werknemer desnoods zeer indringend te adviseren tot hun medewerking.

Wanneer de bedrijfsarts of de arbodienst die medewerking van werkgever en/of werknemer uiteindelijk niet krijgt, zal het advies van de bedrijfsarts of de arbodienst zich noodzakelijkerwijs moeten beperken tot wat de bedrijfsarts of arbodienst zelf beoordeeld of waargenomen heeft, met de vermelding dat dit advies naar zijn mening niet volledig is omdat het niet mede gebaseerd is op een oordeel of bevindingen van een externe deskundige tot inschakeling van wie de bedrijfsarts of arbodienst geadviseerd had. Hiermee heeft de bedrijfsarts of de arbodienst voldaan aan zijn verplichtingen. Wel loopt de werkgever het risico van een loonsanctie indien het onvolledige advies of oordeel mede tot gevolg heeft dat de reïntegratie-inspanningen die tijdens de wachttijd zijn gedaan, als onvoldoende door het UWV worden aangemerkt.

Artikel I (onderdeel H; artikel 8)

Met de inwerkingtreding van de Wet van 23 december 2004, houdende wijziging van de Werkloosheidswet in verband met maximering van de ziekengeldlasten in het wachtgeldfonds voor de uitzendsector en wijziging van enige andere wetten in verband met de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (Stb. 731) op 30 december 2004 is artikel 38, zesde lid, van de ZW gewijzigd. Op grond van het gewijzigde zesde lid kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid van dat artikel. Dit betekent dat een regeling kan worden getroffen voor de situatie dat, op grond van artikel 38, tweede lid, van de ZW een reïntegratieverslag moet worden ingediend bij beëindiging van het dienstverband tijdens ziekte. De betreffende regeling is de Regeling procesgang, die voor 30 december 2004 reeds gebaseerd was op artikel 71a van de WAO. Op grond van Aanwijzing 227 van de Aanwijzingen voor de Regelgeving is het wenselijk dat in de uitvoeringsregeling tevens de nieuwe grondslag wordt vermeld. Artikel 8 van de Regeling procesgang voorziet hierin.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven