Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/34)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 27 juni 2005, nummer 2005/34, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/ Het asielbeleid ten aanzien van Somalië Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Somalië

1. Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 27 juni 2005.

2. Achtergrond

Op 11 februari 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie besloten tot het instellen van een vertrekmoratorium ten aanzien van afgewezen asielzoekers uit Somalië die niet afkomstig zijn uit Somaliland, Puntland of Zuid-Mudug. Dit vertrekmoratorium is ingesteld tot uiterlijk 1 juli 2005 en verving het in juni 2004 ingestelde vertrekmoratorium voor Somalische asielzoekers behorende tot een minderheid en zonder banden in het toenmalige verblijfsalternatief. Het is niet mogelijk het vertrekmoratorium te verlengen. Gelet op de getroffen interim measures van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de duiding ervan door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, bestaat er nog steeds een feitelijke belemmering tot uitzetting van bepaalde groepen Somaliërs.

Op 1 juni 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië (kenmerk DPV/AM-876551).

Op 24 juni 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie besloten een categoriaal beschermingsbeleid in te stellen voor personen van Somalische nationaliteit die niet afkomstig zijn uit het relatief veilige deel van Puntland of Somaliland. De provincies Sool en Sanaag behoren volgens de Minister van Buitenlandse Zaken niet tot het relatief veilige deel van Puntland en Somaliland.

Dit categoriaal beschermingsbeleid wordt ingesteld op grond van het bepaalde in artikel 3.106 Vreemdelingenbesluit. Bij de beoordeling zijn voornamelijk betrokken de aard en de geografische spreiding van het geweld in delen van Somalië zoals neergelegd in onderhavig ambtsbericht en de interim measures van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de duiding ervan door Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

3. Overgangsbeleid

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk van 14 juni 2004 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

4. Algemene situatie in Somalië

De situatie in het door de Minister van Buitenlandse Zaken aangeduide relatief onveilige deel van Somalië is zorgwekkend. Gewapende conflicten zijn er talrijk en hevig. Tal van burgers zijn hiervan slachtoffer geworden. In geheel Somalië zijn er geen aanwijzingen dat vervolging uitsluitend op grond van het behoren tot een bepaalde clan of minderheidsgroep voorkomt. Wel lopen leden van strijdende clans ten tijde van gewapende conflicten in het relatief onveilige gebied van Somalië het risico slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. Ook minderheden kunnen hiervan het slachtoffer worden omdat zij relatief weerloos zijn. Lokale besturen die in het relatief onveilige gebied voorkomen, zijn in het algemeen niet in staat bescherming aan de bevolking te bieden. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft Zuid-Mudug ook tot het relatief onveilige gebied gerekend.

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft Somaliland en Puntland (behoudens de provincies Sool en Sanaag) en de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië als relatief veilig gebied beschouwd. In Somaliland en Puntland hebben zich geen gewapende conflicten van grote omvang voorgedaan. Wel vonden in de provincies Sool en Sanaag meerdere gewapende confrontaties tussen clans plaats. Onduidelijk is of deze gevechten zich voortzetten. Om die reden worden de provincies Sool en Sanaag door de Minister van Buitenlandse Zaken tot het overgangsgebied gerekend.

Ontheemden nemen in het relatief veilige deel van Somalië een marginale en geïsoleerde positie in de samenleving in. Zij bevinden zich daardoor in een kwetsbare positie en zijn vaker dan gemiddeld het slachtoffer van criminaliteit en discriminatie. De Somalilandse regering heeft in oktober 2003 besloten dat alle ontheemden die niet uit Somaliland afkomstig waren, Somaliland dienden te verlaten. Er is geen sprake van gedwongen uitzettingen.

5. Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

5.1 Clanfamilies en minderheden

Het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 2005 meldt dat de positie van minderheden in het relatief onveilige gebied van Somalië nog als slecht is te bestempelen. Eerder dan de Somalische clanfamilies kunnen zij aldaar slachtoffer worden van intimidatie en misbruik door gewapende leden van milities. Niettegenstaande deze onveiligheid is het niet zo dat alle personen die tot een minderheidsgroep behoren voor (op de persoon gerichte) vervolging te vrezen hebben, enkel wegens het behoren tot een minderheid. In het door de Minister van Buitenlandse Zaken aangeduide relatief veilige deel van Somalië worden minderheden gelet op hun afkomst in het algemeen niet vervolgd.

Gelet op vorenstaande dienen Somaliërs aannemelijk te maken dat met betrekking tot hen persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die hun vrees voor vervolging rechtvaardigen. Somaliërs, die aannemelijk hebben gemaakt dat de ondervonden problemen te herleiden zijn tot daden van vervolging, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, vanwege het behoren tot een specifieke etnische groep, kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet. Zij dienen daarbij tevens aannemelijk te hebben gemaakt dat zij geen bescherming tegen de gestelde daden van vervolging konden krijgen. Voor de relatief onveilige gebieden geldt dat de lokale autoriteiten in beginsel niet in staat zijn om bescherming aan de bevolking te bieden.

Het enkele behoren tot een specifieke clanfamilie of minderheid vormt echter geen reden betrokkene in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vreemdelingenwet.

Voor wat betreft de mogelijkheid tot het tegenwerpen van een vlucht- of vestigingsalternatief wordt verwezen naar het gestelde in paragraaf 6.4.

Reer Hamar/Benadiri

In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 2005 wordt melding gemaakt dat sinds de negende eeuw mensen van buiten Somalië van diverse afkomst zich in Somalië in de stedelijke gebieden hebben gevestigd. Zij mengden zich in verschillende mate met de oorspronkelijke bevolking en met latere nieuwkomers. Tegenwoordig worden ze gewoonlijk aangeduid als Benadiri. Deze term is afgeleid van Benadiri, de naam van de administratieve eenheid Groot-Mogadishu, en is dus oorspronkelijk een geografische aanduiding.

Ook de term Reer Hamar is oorspronkelijk een geografische aanduiding, namelijk van de bevolking van Hamar (de naam van een wijk in Mogadishu, ook wel gebruikt voor heel Mogadishu). De term wordt tegenwoordig zowel in enge als in brede zin gebruikt. In enge zin doelt de term op Reer Hamar die in Mogadishu wonen of uit Mogadishu afkomstig zijn. In brede zin wordt de term Reer Hamar gebruikt als synoniem voor Benadiri. Naast de Reer Hamar zelf (in enge zin), kunnen hier ook Reer Brava, Reer Merka en Ashraf onder vallen. Ashraf uit het binnenland worden ook onder de Reer Hamar (Benadiri) in brede zin geplaatst. Andere minderheden uit het zuiden van Somalië, zoals Bantu, Bajuni en Midgan, vallen niet onder de Reer Hamar (Benadiri) in brede zin.

Bij de beoordeling van asielaanvragen van Reer Hamar (in brede zin) is het volgende van belang. De positie van de Reer Hamar is zodanig dat een individueel lid van deze bevolkingsgroep reeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet, indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van vervolging welke in verband gebracht kunnen worden met de etnische afkomst.

Het enkele feit dat iemand behoort tot de Reer Hamar is onvoldoende reden om tot statusverlening over te gaan. De term ‘in geringe mate’ ziet op aantal en ernst van de gestelde gebeurtenissen, niet op de aard daarvan. De asielzoeker zal de aard van de vervolgingsgronden op de gebruikelijke wijze aannemelijk moeten maken. Hierbij staat het criterium centraal dat de gebeurtenissen die betrokkene heeft ondervonden of vreest verband houden met zijn persoon én met zijn etnische afkomst.

Deze handelwijze komt voort uit de informatie uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 2005 (en eerdere ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken), waarin wordt aangegeven dat Reer Hamar (Benadiri) tijdens de burgeroorlog van 1991-1992 vanwege hun relatief geïsoleerde positie en hun vermeende rijkdom eerder het slachtoffer werden van beroving en plundering. Ook tegenwoordig bevinden Reer Hamar zich in het door de Minister van Buitenlandse Zaken aangeduide relatief onveilige gebied van Somalië in een voor geweld kwetsbare positie.

Gelet op de informatie uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 2005, dat er geen aanwijzingen bestaan dat de situatie van Reer Hamar (in enge zin gebruikt) op het gebied van mensenrechten of veiligheid afwijkt van de situatie van andere Benadiri, geldt het hierbovenstaande eveneens voor Reer Hamar of Benadiri in brede zin (zoals hierboven omschreven).

5.2 Personen die zich geprofileerd hebben als politiek tegenstander

In het dagelijks leven wordt de vrijheid van vereniging en vergadering in het algemeen weinig in de weg gelegd in geheel Somalië. In Somaliland kan publiekelijk oppositie worden gevoerd. Politieke demonstraties zijn evenwel verboden. In Puntland is de ruimte voor oppositie kleiner, aangezien politieke partijen niet zijn toegestaan.

Een enkele kortdurende detentie als gevolg van politieke activiteiten is in beginsel onvoldoende om de betrokkene in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet. Om voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking te komen, dient de betrokkene aannemelijk te maken dat de problemen die hij van de zijde van de de facto autoriteiten heeft ondervonden vanwege zijn politieke activiteiten, te herleiden zijn tot daden van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Voor wat betreft de mogelijkheid tot het tegenwerpen van een vlucht- of vestigingsalternatief wordt verwezen naar het gestelde in paragraaf 6.4.

Nader gehoor

Voor het nader gehoor kunnen onder andere de volgende aandachtspunten van belang zijn:

– wat zijn de doelstellingen van de politieke partij, wat is de organisatiestructuur, wie zijn de leiders, tot welk onderdeel van de partij behoorde de betrokkene;

– welke activiteiten heeft de betrokkene voor deze partij verricht;

– aan welke demonstratie heeft de betrokkene deelgenomen; was toestemming gevraagd voor de demonstratie; waarom was de demonstratie georganiseerd; heeft de betrokkene de demonstratie mede georganiseerd; wat was de reactie van de autoriteiten op demonstratie, op het moment dat deze gehouden werd;

– hoe zijn de autoriteiten van de activiteiten van de betrokkene op de hoogte geraakt (dan wel de verwachting dat de autoriteiten hiervan op de hoogte zullen geraken);

– is sprake geweest van een eenmalige, willekeurige dan wel een terugkerende stelselmatige actie van de zijde van de autoriteiten?

5.3 Journalisten

In Somalië wordt de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting over het algemeen gerespecteerd. Er hebben zich in alle delen van het land evenwel incidenten voorgedaan van hinder, arrestatie en detentie van journalisten.

Een enkele kortdurende detentie is in beginsel onvoldoende om de betrokkene in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet. Om voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet in aanmerking te komen, dient de betrokkene aannemelijk te maken dat de problemen die hij van de zijde van de de facto autoriteiten heeft ondervonden vanwege zijn werkzaamheden als journalist, te herleiden zijn tot daden van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.

Voor wat betreft de mogelijkheid tot het tegenwerpen van een vlucht- of vestigingsalternatief wordt verwezen naar het gestelde in paragraaf 6.4.

Nader gehoor

Voor het nader gehoor kunnen onder andere de volgende aandachtspunten van belang zijn:

– wat was de functie van de betrokkene;

– wat voor soort artikelen schreef de betrokkene; wie was de doelgroep; hoe werden de kranten verspreid;

– wie zijn de bazen (directeur, hoofd- en eindredacteur) van de betrokkene bij het medium;

– kan de betrokkene aangeven hoe het (technische) productieproces bij het medium in elkaar zit?

5.4 Vrouwen

5.4.1 Algemeen

Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3, is van toepassing.

Voor vrouwen geldt in algemene zin hetzelfde als hierboven is beschreven voor clanfamilies en minderheden. Er zijn geen aanwijzingen dat vrouwen in Somalië enkel worden vervolgd vanwege hun geslacht, hetgeen derhalve geen reden vormt om vrouwen om die reden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vreemdelingenwet. Voor wat betreft de mogelijkheid tot het tegenwerpen van een vlucht- of vestigingsalternatief wordt verwezen naar het gestelde in paragraaf 6.4.

5.4.2 Vrouwenbesnijdenis

Genitale verminking bij meisjes in Somalië komt veelvuldig voor (naar schatting 98% van de vrouwelijke bevolking wordt op enigerlei wijze besneden). De leeftijd waarop meisjes worden besneden, ligt in het algemeen tussen de vijf en dertien jaar. In de steden worden meisjes op jongere leeftijd (doorgaans vijf tot negen jaar) besneden dan op het platteland, waar de leeftijd kan oplopen tot dertien jaar. Het is niet uitgesloten dat op het platteland meisjes tot zestien jaar worden besneden.

Indien een Somalisch meisje nog niet is besneden, kan bij terugkeer naar Somalië sprake zijn van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes, die bij terugkeer naar Somalië bedreigd worden met genitale verminking. In dergelijke gevallen kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet, een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd worden verleend. De ouder, die genitale verminking van zijn dochter vreest, kan eveneens in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet.

Voor het beoordelingskader en vragen voor het nader gehoor wordt verwezen naar C1/4.3.3.3. Hierbij wordt getoetst aan de volgende voorwaarden: risico op genitale verminking; bescherming autoriteiten; en vestigingsalternatief.

Er is sprake van druk vanuit de familie om aan de traditie van genitale verminking te voldoen. Aangezien deze traditie zo diepgeworteld is in de Somalische cultuur, en vrouwenbesnijdenis in Somalië zo wijdverbreid wordt toegepast, zullen ouders de sociale druk over het algemeen niet kunnen weerstaan om hun dochter te laten besnijden. Dit betekent dat er voor nog niet besneden meisjes tot zestien jaar in Somalië in beginsel een risico bestaat op genitale verminking. In Somalië zijn verder geen autoriteiten aanwezig die bescherming kunnen bieden tegen een dreigende genitale verminking. Bovendien wordt er in beginsel geen vestigingsalternatief in Somalië aanwezig geacht om zich te onttrekken aan genitale verminking.

5.5 Schenders van mensenrechten

Leden van clanmilities van alle clans hebben zich in Somalië op grote schaal schuldig gemaakt aan het schenden van de mensenrechten. Om die reden dient men er in het gehoor bijzonder op bedacht te zijn of de betrokkene zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Vorenstaande kan ook van belang zijn bij minderjarigen, aangezien clanmilities in het verleden ook veelvuldig gebruik hebben gemaakt van minderjarigen.

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 contact te worden opgenomen met de unit 1F van de IND.

6. Bijzondere aandachtspunten

In deze paragraaf wordt ingegaan op meer algemene omstandigheden die van belang (kunnen) zijn bij de beoordeling of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

6.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Somalië is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vreemdelingenwet.

6.2 Veilig land van herkomst

Somalië wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Somalië wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

6.4 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3 is van toepassing.

Ten aanzien van Somalië wordt aangenomen dat er in beginsel geen sprake is van een binnenlands vlucht- en/of vestigingsalternatief, tenzij:

– de betreffende vreemdeling op enig moment, en naar plaatselijke maatstaven gemeten onder redelijke omstandigheden, ten minste zes maanden in Puntland of Somaliland (behoudens de provincies Sool en Sanaag) heeft verbleven, waarbij het verblijf in een ontheemdenkamp niet wordt meegerekend; en

– de betreffende vreemdeling behoort tot een groep die volgens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 2005 zijn traditionele woongebied in Somaliland of Puntland (behoudens de provincies Sool en Sanaag) heeft, of daar in substantiële aantallen verblijft; en

– ook overigens wordt voldaan aan de voorwaarden zoals weergegeven in C1/3.3.

6.5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Somalië geen bijzonderheden.

6.6 Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit Somalië kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

6.7 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

6.8 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het gestelde in C1/5/13.3 is van toepassing. Ten aanzien van de volgende groepen zou sprake kunnen zijn van de artikel 1F-gedragingen: leden van clanmilities (zie paragraaf 5.5), leden van veiligheidsdiensten, militairen en uitvoerders van vrouwenbesnijdenis.

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 contact te worden opgenomen met de unit 1F van de IND.

6.9 Legale uitreis

In beginsel kunnen personen uit Somalië vrij het land in- en uitreizen.

7. Procedurele aspecten

Het gestelde in C3/10 tot en met C3/16 is van toepassing. Het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde feiten dient te worden opgestart bij het Gemeenschappelijk Centrum Kennis, Advies en Ontwikkeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Dit is ook van toepassing indien het onderzoek wordt verricht door derden, zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Een uitzondering hierop vormt het leeftijdsonderzoek in het kader van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zie C5/24.

7.1 Gehoor

Gelet op de mogelijkheid dat niet uit Somalië afkomstige personen zich voordoen als Somalische asielzoeker dienen ter verificatie in het gehoor algemene vragen gesteld te worden over Somalië.

Nader gehoor

Voor het nader gehoor kunnen onder andere de volgende vragen van belang zijn:

– tot welke ‘etnische’ groep (clanfamilie, minderheid, ‘specifieke clan’) behoort de betrokkene;

– wat is afstammingslijn van de betrokkene;

– waar is de betrokkene laatstelijk in Somalië woonachtig geweest?

7.2 Taalanalyse

In zaken van asielzoekers uit Somalië is het mogelijk om een taalanalyse aan te vragen indien twijfel bestaat over de herkomst van een asielzoeker. Taalanalyse kan op dit moment worden uitgevoerd voor het Somalisch en Swahili. Met het oog op het uitvoeren van taalanalyses dient in het eerste gehoor en eventueel nader gehoor gevraagd te worden welke talen en dialecten de betrokkene spreekt. Het gaat hier zowel om de taal, die de betrokkene dagelijks in en om het huis gebruikt, als ook om andere talen die hij meer of minder machtig is.

8. Terugkeer en uitzetting

8.1 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Somalië komen, behoudens contra-indicaties, in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet (zie C1/4.5), indien zij niet afkomstig zijn uit het relatief veilige deel van Puntland of Somaliland. De provincies Sool en Sanaag behoren volgens de Minister van Buitenlandse Zaken niet tot het relatief veilige deel van Puntland en Somaliland.

Dit betekent dat Somalische asielzoekers die voor hun vertrek uit Somalië op enig moment, en naar plaatselijke maatstaven gemeten onder redelijke omstandigheden, ten minste zes maanden in Puntland of Somaliland (behoudens de provincies Sool en Sanaag) hebben verbleven, niet in aanmerking komen voor categoriale bescherming. Voor hen bestaat een verblijfsalternatief in Puntland dan wel Somaliland. De provincies Sool en Sanaag zijn uitgezonderd van het verblijfsalternatief, aangezien zij door de Minister van Buitenlandse Zaken tot het overgangsgebied worden gerekend. Somalische asielzoekers die enkel in een ontheemdenkamp in Puntland of Somaliland hebben verbleven, komen wel in aanmerking voor categoriale bescherming.

Voorgaande betekent eveneens dat Somalische asielzoekers die afkomstig zijn van de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië en niet afkomstig zijn uit Somaliland of Puntland (behoudens de provincies Sool en Sanaag), in aanmerking komen voor categoriale bescherming. De eilanden voor de kust van Zuid-Somalië behoren weliswaar tot het relatief veilige deel van Somalië. Zij kunnen echter alleen via het relatief onveilige gebied worden bereikt.

Voor het overige wordt verwezen naar C1/4.5.

8.2 Vertrekmoratorium

8.2.1 Algemeen

Ten aanzien van asielzoekers uit Somalië geldt met het inwerking treden van het beleid van categoriale bescherming niet langer een besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vreemdelingenwet.

Somalische asielzoekers die op grond van het vertrekmoratorium in aanmerking kwamen voor opvang en die nu een nieuwe aanvraag indienen, komen op grond van artikel 4, tweede lid, onder e, Rva, nog steeds in aanmerking voor opvang, gelet op het van toepassing zijnde beleid van categoriale bescherming.

8.3 Terug- en overnameovereenkomsten

Met Somalië is geen overeenkomst gesloten met betrekking tot de terugname van eigen onderdanen.

8.4 Praktische aspecten terugkeer

Naar Somalië is terugkeer mogelijk. Vrijwillige terugkeer kan onder meer geschieden via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Rijswijk, 27 juni 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, P.W.A. Veld.

TOELICHTING BIJ WIJZIGING 2005/34

A

C8 “Het asielbeleid ten aanzien van Somalië”

Dit hoofdstuk is gewijzigd naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 2005 en de feitelijke belemmeringen die blijven bestaan om bepaalde groepen Somaliërs uit te zetten.

Hieronder volgt een korte omschrijving van gewijzigde paragrafen.

Paragraaf 4: De omvang van het relatief veilige deel van Somalië is verkleind en daarmee gewijzigd. Tot het relatief veilige deel behoren nu Somaliland en Puntland (behoudens de provincies Sool en Sanaag) en de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië. Ontheemden bevinden zich in het relatief veilige deel van Somalië in een kwetsbare positie en zijn vaker dan gemiddeld het slachtoffer van criminaliteit en discriminatie.

Paragraaf 5.4: Aan de toets of een asielzoekster in aanmerking komt voor het specifieke beleid voor alleenstaande vrouwen behorende tot minderheidsgroeperingen, wordt met de invoering van het categoriaal beschermingsbeleid niet meer toegekomen. Dit specifieke beleid voor alleenstaande vrouwen was van toepassing op vrouwen afkomstig uit het relatief onveilige deel van Somalië, en waarvoor geen categoriaal beschermingsbeleid werd gevoerd, omdat er een verblijfsalternatief was. Dit doet nu niet meer ter zake, aangezien vrouwen afkomstig uit het relatief onveilige deel van Somalië onder het ingestelde categoriaal beschermingsbeleid vallen. Het specifieke beleid voor alleenstaande vrouwen hoeft derhalve voorlopig niet in de Vreemdelingencirculaire te worden opgenomen.

Paragraaf 6.4: De beoordeling of een vlucht- en/of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen, wordt in overeenstemming gebracht met de beoordeling of in het kader van het categoriaal beschermingsbeleid een verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen.

Paragraaf 8.1: Een categoriaal beschermingsbeleid wordt ingesteld voor personen van Somalische nationaliteit die niet afkomstig zijn uit Puntland of Somaliland (behoudens de provincies Sool en Sanaag).

Paragraaf 8.2: Het vertrekmoratorium voor afgewezen asielzoekers uit Somalië is komen te vervallen.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,

P.W.A. Veld

Naar boven