Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/31)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 13 juni 2005, nummer 2005/31, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B14/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 De behandeling als Nederlander

Bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden de hierna vermelde personen als Nederlander behandeld. Dit kunnen zowel Molukkers zijn die staatloos zijn dan wel een vreemde (bijvoorbeeld de Indonesische) nationaliteit bezitten:

a. Molukkers, die in groepsverband in 1951 of 1952 naar Nederland zijn overgebracht, en die op 1 januari 1977 woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland hadden en niet het Nederlanderschap bezitten (artikel 1 Faciliteitenwet);

b. niet-Nederlandse kinderen van een vader of moeder, die de behandeling als Nederlander geniet of, indien nog in leven, zou hebben genoten, mits deze kinderen op 1 januari 1977 woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland hadden (artikel 2 Faciliteitenwet);

c. Molukkers, welke met de onder a en b bedoelde personen nauwe maatschappelijke banden hebben, die zich vóór 1 oktober 1965 in Nederland hebben gevestigd en die op het tijdstip van het indienen van een verzoek om behandeling als Nederlander woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland hebben. Hun behandeling als Nederlander blijkt uit een door de Minister van Justitie afgegeven verklaring (artikel 3, eerste lid, Faciliteitenwet). Met personen met nauwe maatschappelijke banden worden Molukkers bedoeld die in het kader van gezinshereniging in Nederland zijn toegelaten en Molukkers die voor 1 oktober 1965 al een behandeling als Nederlander verkregen;

d. kinderen van Molukkers bedoeld onder c, met dien verstande dat de kinderen ten tijde van het indienen van het verzoek om behandeling als Nederlander door hun ouder(s) woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland hadden (artikel 3, tweede lid, Faciliteitenwet);

e. kinderen geboren na 1 januari 1977, maar voor 1 januari 1985, uit een moeder die ten tijde van de geboorte van het kind de behandeling als Nederlander genoot dan wel later die behandeling heeft verkregen. Deze kinderen verkrijgen de behandeling als Nederlander vanaf de geboorte dan wel het tijdstip waarop de moeder de behandeling als Nederlander heeft verkregen (artikel 6, tweede lid, Faciliteitenwet);

f. kinderen die na 1 januari 1977, maar voor 1 januari 1985, krachtens een beslissing van een Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse rechter adoptiefkinderen zijn geworden van een vrouw die ten tijde van de adoptie van het kind de behandeling als Nederlander genoot dan wel deze op een later tijdstip heeft verkregen. De adoptiefkinderen verkrijgen de behandeling als Nederlander vanaf de adoptie dan wel het tijdstip waarop de moeder de behandeling als Nederlander heeft verkregen (artikel 6, derde lid, Faciliteitenwet);

g. de niet-Nederlandse vrouw of man die 3 jaar of langer de echtgeno(o)t(e) is van een persoon als bedoeld onder a of b, die niet uit eigen hoofde de behandeling als Nederlander geniet en die behandeling heeft verkregen door de wil daartoe kenbaar te maken aan de daartoe bevoegde autoriteit (artikel 8, eerste lid, Faciliteitenwet). Vóór 20 december 1991 gold ten aanzien van het huwelijk niet een bepaalde termijn;

h. de niet-Nederlandse vrouw of man, die de echtgeno(o)t(e) is van een Molukker bedoeld onder c, die niet reeds uit eigen hoofde de behandeling als Nederlander geniet en die behandeling heeft verkregen door de wil daartoe kenbaar te maken aan de burgemeester van zijn of haar woonplaats (artikel 8, tweede lid, Faciliteitenwet);

i. kinderen geboren op of na 1 januari 1985, van wie ten tijde van hun geboorte de vader of de moeder recht heeft op behandeling als Nederlander, alsmede het kind van een Molukker die de behandeling als Nederlander verkreeg en overleden is voordat het kind werd geboren (artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet). Dit gold ook vóór 1 januari 1985. Echter, toen kon de behandeling als Nederlander alleen aan de moeder worden ontleend, indien de vader wettelijk onbekend was of indien het in het Koninkrijk geboren kind aan de vader geen nationaliteit ontleende. Bij wet van 4 december 1991, Stb. 672, tot wijziging van de Wet betreffende de positie van Molukkers, is dat hersteld (zie onder e);

j. de tussen 1 januari 1977 en 1 april 2003 door een Molukker, die de behandeling als Nederlander geniet, erkende minderjarige kinderen (artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet);

k. de kinderen van de onder j. bedoelde erkende kinderen, die gedeeld hebben in de verkrijging van de behandeling als Nederlander (artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet).

Artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet verklaart ten aanzien van de verkrijging en het verlies van de behandeling als Nederlander de artikelen 2, 3, 4, 5, 5a, 5b, 5c, 6, eerste lid, onderdeel c en d, tweede tot en met het vijfde lid alsmede het zevende lid, 14, 15, 15A, 16, 16A, 27, eerste lid en 28 van de Rijkswet op het Nederlanderschap alsmede de artikelen II, III, IV en V van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap van 21 december 2000, Stb. 618, van overeenkomstige toepassing.

Voor de nadere uitwerking van artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet wordt verwezen naar TBN 2005/4 . Dit TBN zal uiteindelijk in de bundel ‘Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003’ in een afzonderlijk onderdeel worden opgenomen.

Bij het niet inwilligen van een aanvraag om een verblijfsvergunning van personen die de status van behandeling als Nederlander hebben bezeten en deze daarna hebben verloren, dient de zaak voorgelegd te worden aan de Minister (zie artikel 3.11, onder d, Voorschrift Vreemdelingen)’.

B

Paragraaf B14/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4 Reisdocumenten

Molukkers, die op grond van de Faciliteitenwet als Nederlander worden behandeld, kunnen in het bezit zijn van (een van) de volgende paspoorten:

− Nederlands nationaal paspoort, waarin als nationaliteit ‘Nederlandse’ is vermeld;

− Europese Identiteitskaart, waarin als nationaliteit ‘Nederlandse’ is vermeld;

− Nederlandse Identiteitskaart, waarin als nationaliteit ‘Nederlandse’ is vermeld;

− Faciliteitenpaspoort; dit is een Nederlands paspoort met de aantekening dat de houder als Nederlander wordt behandeld op grond van de Wet van 9 september 1976, Stb 468;

− Nederlands paspoort voor vreemdelingen;

− Indonesisch paspoort;

− Een ander vreemd paspoort.

Artikel II

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst en werkt terug tot 1 april 2003 met uitzondering van de onderdelen die betrekking hebben op artikel 5, 5a, 5b en 5c RWN, die werken terug tot 1 januari 2004.

Rijswijk, 13 juni 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, P.W.A. Veld.

TOELICHTING BIJ WIJZIGING 2005/31

ALGEMEEN

De wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap van 6 juli 2004 in verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap heeft tot gevolg dat artikel 6 van de Wet betreffende de positie van Molukkers, hierna de Faciliteitenwet, wordt gewijzigd.

Ten aanzien van de verkrijging en het verlies van de behandeling als Nederlander zijn de artikelen 2, 3, 4, 5, 5a, 5b, 5c, 6, eerste lid, onderdeel c en d, tweede tot en met het vijfde lid alsmede het zevende lid, 14, 15, 15A, 16, 16A, 27, eerste lid en 28 van de Rijkswet op het Nederlanderschap alsmede de artikelen II, III, IV en V van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap van 21 december 2000, Stb. 618, van overeenkomstige toepassing.

De wijziging van artikel 6 van de Faciliteitenwet heeft tevens gevolgen voor het Tussentijdsbericht (TBN) 2003/3. TBN 2003/3 komt te vervallen en wordt vervangen door TBN 2005/4. Dit TBN zal in de ‘Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003’ in een afzonderlijk onderdeel worden opgenomen.

Rijswijk, 13 juni 2005

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,

P.W.A. Veld

Naar boven