Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/30)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 15 juni 2005, nummer 2005/30, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Democratische Republiek Congo (DRC) Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van de Democratische Republiek Congo (DRC)

1 Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 15 juni 2005.

2 Achtergrond

Op 1 april 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in de Democratische Republiek Congo (DRC) (kenmerk DPV/AM-872777). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 25 mei 2005.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het door de Minister vastgestelde beleid.

3 Overgangsbeleid

Het beleid zoals weergegeven in het hoofdstuk C8/Democratische Republiek Congo van 7 april 2004 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

4 Algemene situatie in de DRC

Het sinds 2001 ingezette vredesproces verloopt minder snel dan verwacht. De centrale overheid in Kinshasa heeft haar macht nog steeds niet in alle delen van het land kunnen vestigen. Slechts eenderde van het land, namelijk het zuidwestelijk deel, staat onder gezag van de centrale regering. In de door de regering gecontroleerde gebieden is de situatie voor burgers vooralsnog relatief veilig. In de overige gebieden maken zowel het regeringsleger als de rebellen zich dagelijks schuldig aan oorlogsmisdrijven. De veiligheidssituatie in het oosten van de DRC, met name in de Kivu provincies en het Ituri district, blijft uitermate zorgwekkend. Er is in de DRC, met name in het oosten, sprake van wijdverbreide en stelselmatige schendingen van de rechten van de mens.

5 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

5.1 Bevolkingsgroepen

Tutsi, Banyamulenge of Banyarwanda

Uit het ambtsbericht van 1 april 2005 van het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat Banyamulenge tijdens en na hun terugkeer naar Zuid-Kivu het slachtoffer werden van geweld, willekeurige arrestaties en tegenwerking van de autoriteiten. Tevens blijkt uit dit ambtsbericht dat in Kinshasa een sluimerende haat is tegen personen die Rwanda personifiëren.

Een persoon die behoort tot de bevolkingsgroep der Tutsi in de DRC kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet, indien hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging vanwege bijvoorbeeld zijn etnische afkomst dan wel indien aannemelijk is gemaakt dat bij terugkeer naar de DRC voor hem een reëel risico bestaat op schending van het gestelde in artikel 3 EVRM. Het betreft hier zowel acties van de autoriteiten als ook van de lokale bevolking, waartegen de autoriteiten niet altijd bescherming kunnen bieden.

Indien een Tutsi niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vreemdelingenwet, dan komt hij – behoudens contra-indicaties – in aanmerking voor categoriale bescherming. In dat geval kan aan een Tutsi op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend (zie paragraaf 7.1).

Aan personen behorend tot de Tutsi-bevolkingsgroep wordt geen vlucht-, vestigings- of verblijfsalternatief tegengeworpen.

Bevolkingsgroepen uit Noord- en Zuid-Kivu (niet zijnde Tutsi)

Uit het eerdergenoemde ambtsbericht blijkt dat gedurende de verslagperiode sprake was van een toename van geweld in de Kivu provincies. Verschillende partijen bleven tegen elkaar strijden, zoals de Mayi-Mayi tegen de ex-RCD-Goma, alsook de FDLR tegen de ex-RDC-Goma.

Deze gevechten, alsmede de gevolgen daarvan in de getroffen plaatsen, dienen echter niet aangemerkt te worden als handelen van de overgangsregering, maar als handelingen van lokaal actieve milities. Ook wordt niet aangenomen dat deze lokale milities hun invloed kunnen uitoefenen buiten het gebied, waar zij actief zijn. Overigens wordt opgemerkt, dat het geweld in Noord- en Zuid-Kivu doorgaans niet specifiek is gericht op individuen (hoewel die er wel het slachtoffer van zijn), maar dat eerder sprake is van willekeurig (oorlogs)geweld.

Indien voor een persoon afkomstig uit de provincie Noord- of Zuid-Kivu, behorend tot andere bevolkingsgroepen dan de Tutsi, geconcludeerd wordt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op schending van het gestelde in artikel 3 EVRM, dan is het mogelijk, indien de vervolging uitgaat van een van de milities, een vlucht- of vestigingsalternatief elders in de DRC tegen te werpen. Het tegenwerpen van een vlucht- of vestigingsalternatief dient echter per individueel geval beoordeeld te worden. Het is daarbij aan betrokkene om aannemelijk te maken, dat hij zich niet elders in de DRC kan vestigen. Met betrekking tot de toepassing van het vlucht- en/of vestigingsalternatief wordt verder verwezen naar C1/3.3.3.

Vanwege het bestaan van een verblijfsalternatief elders in de DRC wordt aan personen afkomstig uit de provincie Noord- of Zuid-Kivu, niet behorend tot de bevolkingsgroep der Tutsi, geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet, verleend.

Bevolkingsgroepen uit het Ituri District

Uit het ambtsbericht van 1 april 2005 van het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat het sinds juni 1999 slepende conflict tussen de Hema en de Lendu bevolkingsgroepen in het Ituri-district eind 2004 weer oplaaide. Dagelijks worden burgers slachtoffer van ernstige mensenrechtenschendingen. Het district wordt geteisterd door gewapende bendes die in volledige straffeloosheid opereren. In Ituri komt, evenals in andere delen van de DRC, op grote schaal seksueel geweld voor. Vaak hebben verkrachtingen een etnische achtergrond.

Overigens wordt opgemerkt, dat het geweld in het Ituri District doorgaans niet specifiek is gericht op individuen (hoewel die er wel het slachtoffer van zijn), maar dat eerder sprake is van willekeurig (oorlogs)geweld.

Indien voor een Hema of Lendu (of andere personen uit het Ituri District) geconcludeerd wordt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op schending van het gestelde in artikel 3 EVRM, dan is het mogelijk, indien de vervolging uitgaat van een van de milities, een vlucht- of vestigingsalternatief elders in de DRC tegen te werpen. Het tegenwerpen van een vlucht- of vestigingsalternatief dient echter per individueel geval beoordeeld te worden. Het is daarbij aan betrokkene om aannemelijk te maken, dat hij zich niet elders in de DRC kan vestigen. Met betrekking tot de toepassing van het vlucht- en/of vestigingsalternatief wordt verder verwezen naar C1/3.3.3.

Vanwege het bestaan van een verblijfsalternatief elders in de DRC wordt aan personen, afkomstig uit het Ituri District, geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet, verleend.

Overige bevolkingsgroepen

Er zijn geen aanwijzingen dat personen door de autoriteiten uit de DRC worden vervolgd vanwege hun etnische afkomst. Het behoren tot een specifieke bevolkingsgroep – niet zijnde die der Tutsi – vormt derhalve in beginsel geen reden betrokkene in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

5.2 Personen die zich geprofileerd hebben als politiek tegenstander van het bewind

De Wet op de organisatie en het functioneren van politieke partijen van maart 2004 erkent en garandeert het politieke pluralisme in de DRC. Sinds deze nieuwe wetgeving van kracht is, is de vrijheid van vereniging en vergadering licht verbeterd.

De overgangsgrondwet voorziet in vrijheid van vreedzame vergadering, maar in de praktijk wordt deze vrijheid door de overgangsregering beperkt. Het recht van vergadering is ondergeschikt gemaakt aan de openbare orde.

Om op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking te komen, dient de betrokkene aannemelijk te maken dat de problemen die hij van de zijde van de Congolese autoriteiten heeft ondervonden vanwege zijn politieke activiteiten, te herleiden zijn tot daden van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, of dat hij een reëel risico loopt op schending van het gestelde in artikel 3 EVRM.

5.3 Personen die deel uitmaken van een rebellengroepering

De meeste voormalige rebellenmilities is toegestaan om als politieke partij te fungeren. De nog als militie actieve rebellengroeperingen, bijvoorbeeld in het Ituri District, richten hun activiteiten doorgaans niet op de Congolese autoriteiten, maar op andere milities of op de burgerbevolking.

Het enkele lidmaatschap van een rebellengroepering vormt derhalve onvoldoende reden om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.

5.4 Mobutu-aanhangers

Gelet op de informatie uit het ambtsbericht van 1 april 2005 van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in de DRC, zijn er geen gevallen bekend van ex-mobutisten die na hun terugkeer naar Kinshasa problemen met de autoriteiten hebben gehad.

Derhalve komt een Mobutu-aanhanger in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, vanwege sympathieën jegens Mobutu.

5.5 Ex-FAZ militairen

Gelet op de informatie uit het ambtsbericht van 1 april 2005 van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in de DRC, zijn er geen gevallen bekend van ex-FAZ militairen die na hun terugkeer naar Kinshasa problemen met de autoriteiten hebben gehad.

Derhalve komt een ex-FAZ militair in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vanwege het voormalig lidmaatschap van de FAZ.

5.6 Journalisten

De wet voorziet in vrijheid van meningsuiting. In de praktijk wordt dit recht echter beperkt. In de verslagperiode van het eerdergenoemde ambtsbericht werd een aantal journalisten bedreigd, gearresteerd en gedetineerd.

Met inachtneming van het vorenstaande, dient betrokkene, om op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, aannemelijk te maken dat de problemen die hij heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten vanwege zijn werkzaamheden als journalist te herleiden zijn tot daden van vervolging, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, of dat hij een reëel risico loopt op schending van het gestelde in artikel 3 EVRM.

5.7 Vrouwen

Uit het ambtsbericht van 1 april 2005 van het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat seksueel geweld op grote schaal voorkomt in de DRC. Slachtoffers van verkrachting leven in schaamte. Zij lopen het risico verstoten te worden door hun familie.

De vrouw, van wie is vastgesteld dat zij een vanwege het vorenstaande gegronde vrees voor vervolging heeft, of dat zij een reëel risico loopt op een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM, komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel, indien is vastgesteld dat zij zich aan de gevreesde vervolging of het reële risico op een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM, kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen.

Indien geweld tegen vrouwen uitgaat van de centrale autoriteiten is in beginsel geen plaats voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief. Voorzover een beroep wordt gedaan op het traumatabeleid, wordt verwezen naar C1/4.4.

Bij de beoordeling van asielverzoeken van vrouwen is het normale beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3, van toepassing.

5.8 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/4.2.12, is van toepassing.

Uit informatie van het ambtsbericht van 1 april 2005 van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in de DRC is gebleken dat in de DRC geen dienstplicht bestaat.

Desertie is formeel strafbaar en heeft als maximale straf de doodstraf. In de praktijk komt desertie regelmatig voor. Vervolging wegens alleen desertie vindt zelden plaats, vaak wordt desertie als strafverzwarende omstandigheid aangemerkt.

Personen die aannemelijk maken dat zij gedeserteerd zijn uit het nationale Congolese leger kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet (afhankelijk van de vraag of een van de gronden genoemd in C1/4.2.12 de aanleiding is geweest om te deserteren).

Het is hierbij aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk in het Congolese regeringsleger heeft gediend.

Ten aanzien van de DRC heeft zich niet de situatie voorgedaan dat militaire acties in totaliteit door de internationale gemeenschap zijn veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen voor humaan gedrag of in strijd met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict.

5.9 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Zowel leden van het leger, de politie en de veiligheidsdienst, als leden van (voormalige) rebellenmilities hebben zich in de DRC op grote schaal schuldig gemaakt aan het schenden van de mensenrechten. Met name de strijdende partijen in het oosten van de DRC maken zich schuldig aan foltering en andere oorlogsmisdrijven. Om die reden dient men er in het bijzonder op bedacht te zijn of de betrokkene zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als omschreven in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Vorenstaande kan ook van belang zijn bij minderjarigen, aangezien met name de rebellengroeperingen en sommige facties van het nationale leger gebruik maken dan wel gebruik hebben gemaakt van kindsoldaten.

Indien de activiteiten van de betrokkene aanleiding geven tot het tegenwerpen van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, dan komt de betrokkene evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet.

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient, conform C3/10.14 contact te worden opgenomen met de unit 1F (proces Asiel).

6 Bijzondere aandachtspunten

In deze paragraaf wordt ingegaan op meer algemene omstandigheden die van belang (kunnen) zijn bij de beoordeling of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

6.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit de DRC is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vreemdelingenwet.

6.2 Veilig land van herkomst

De DRC wordt niet beschouwd als een veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

De DRC wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

6.4 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.3 is van toepassing.

Zie verder de overwegingen omtrent het gebruik van een vlucht en/of vestigingsalternatief in paragraaf 5 van dit hoofdstuk.

6.5 Traumatabeleid

Voor de vraag of een asielzoeker uit de DRC in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het traumatabeleid wordt verwezen naar het beleid, zoals weergegeven in C1/4.4.

Indien bij een persoon geconcludeerd wordt dat hij te maken heeft gehad met een der gebeurtenissen als genoemd in C1/4.2.2, dan is het mogelijk binnen de kaders als genoemd in C1/4.2.3 een vestigingsalternatief elders in de DRC tegen te werpen, indien deze gebeurtenissen niet zijn veroorzaakt door de centrale autoriteiten. Het tegenwerpen van een vestigingsalternatief dient echter per individueel geval beoordeeld te worden. Het is daarbij aan betrokkene om aannemelijk te maken, dat hij zich niet elders in de DRC kan vestigen. (Zie verder ook paragraaf 5 van dit hoofdstuk.)

6.6 Opvangmogelijkheden minderjarigen

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/7 en C5/25, is van toepassing.

Weeskinderen worden in het algemeen opgevangen door de familie van één van beide ouders.

Uit het ambtsbericht van 1 april 2005 van de Minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat met onder andere middelen uit Nederland het opvangcentrum van de Congregatie der Salesianen (Don Bosco) wordt ondersteund. In dit opvangcentrum kunnen vier uit Nederland teruggekeerde alleenstaande minderjarige vreemdelingen van alle leeftijden worden opgevangen. Het centrum biedt tevens een opleiding aan op verschillende niveaus, variërend van de basisschool tot een beroepsopleiding. Met het aantal beschikbare opvangplaatsen kunnen naar verwachting grotere aantallen terugkerende alleenstaande minderjarige vreemdelingen dan de beoogde vier worden opgevangen, aangezien een groot deel van de terugkerende alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in eerste instantie institutionele opvang nodig lijken te hebben, uiteindelijk niet of slechts kort in het opvanghuis zal verblijven. Kinderen die door Don Bosco worden opgevangen, kunnen, totdat zij meerderjarig worden, in het tehuis verblijven en worden tussentijds niet overgeplaatst naar andere opvanghuizen. Wel wordt getracht om de eventuele familie te vinden, onder andere via het opsporingsprogramma (tracing) van het Congolese Rode Kruis.

Minderjarige asielzoekers van Congolese nationaliteit komen derhalve niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot Don Bosco of een andere concrete opvangplaats geregeld zijn.

Het voorgaande houdt het volgende in:

– in de asielprocedure leidt de ambtshalve toetsing naar de vraag of betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ tot een weigering van die vergunning;

– de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ wordt afgewezen;

– de aanvraag tot wijziging van de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ in ‘voortgezet verblijf’ wordt afgewezen, tenzij deze aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 9.4 Vreemdelingenbesluit.

6.7 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

6.8 Legale uitreis

Een legale, gecontroleerde uitreis via de luchthaven te Kinshasa kan gelden als contra-indicatie bij de beoordeling of de betrokkene op grond van gegronde vrees voor vervolging in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd.

7 Terugkeer en uitzetting

7.1 Categoriale bescherming

Personen die behoren tot de bevolkingsgroep der Tutsi uit de DRC komen behoudens contra-indicaties in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet (zie C1/4.5).

Voor leden van bevolkingsgroepen – niet zijnde Tutsi – afkomstig uit gebieden in het oosten van de DRC, waar zich recent gewapende conflicten hebben voorgedaan (bijvoorbeeld de Kivu’s of Ituri), bestaat een verblijfsalternatief in de gebieden, die onder de controle van de Congolese autoriteiten staan. Zij komen derhalve niet in aanmerking voor categoriale bescherming.

Ook andere personen afkomstig uit de DRC komen niet in aanmerking voor categoriale bescherming.

7.2 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit de DRC is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vreemdelingenwet.

7.3 Terug- en overnameovereenkomsten

Met de DRC is geen overeenkomst gesloten met betrekking tot de terugname van eigen onderdanen.

7.4 Praktische aspecten terugkeer

Naar de DRC is terugkeer praktisch mogelijk.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Rijswijk, 15 juni 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, P.W.A. Veld.

TOELICHTING BIJ WIJZIGING 2005/30

Het hoofdstuk ‘Het asielbeleid ten aanzien van de Democratische Republiek Congo’ is gewijzigd naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 april 2005 . Het betreft een actualisering van het beleid ten aanzien van de Democratische Republiek Congo.

Dit ambtsbericht heeft beleidsconsequenties, die zijn beschreven in dit hoofdstuk.

Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen van Congolese nationaliteit is adequate opvang voorhanden in het opvangcentrum van de Congregatie der Salesianen (Don Bosco).

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,

P.W.A. Veld

Naar boven