Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2005

Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 juni 2005, nr. TRCJZ/2005/1235, houdende vaststelling van de aanvraagperioden en subsidieplafonds in het kader van de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw, de Kaderregeling kennis en advies, de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht, de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002 (Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2005)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 3, 7, 10 en 11 van de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw1 ;

Gelet op de artikelen 2, 5, 6, eerste, derde en vierde lid, van de Kaderregeling kennis en advies2 ;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, 7, eerste, tweede en derde lid, en 10, eerste lid, van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht3 ;

Gelet op de artikelen 2, 4, eerste en tweede lid, van de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 20024 ;

Besluit:

Hoofdstuk I

Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten

Artikel 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder regeling: Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw.

Artikel 2

Aanvragen tot subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk worden beoordeeld op basis van een vergelijking van de projecten met betrekking tot hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de regeling volgens de criteria, bedoeld in artikel 11 van de regeling.

§ 1

Openstelling biologische landbouw

Artikel 3

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor projecten die gericht zijn op het thema, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de regeling en daarbinnen op één of meer van de volgende subthema’s:

a. demonstratie van de biologische bedrijfsvoering of elementen hieruit voor gangbare ondernemers met als doel verduurzaming van de gangbare landbouw;

b. demonstratie van wijzen van communicatie met en verkoop aan de eindconsument;

c. demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging van het eindproduct wordt bereikt.

2. Aanvragen tot subsidieverlening op grond van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 3 oktober 2005 tot en met 30 november 2005.

3. Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de regeling voor dit thema vastgesteld op € 500.000,–.

§ 2

Openstelling geïntegreerde gewasbescherming

Artikel 4

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor projecten die gericht zijn op het thema, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de regeling en daarbinnen op het subthema geïntegreerde gewasbescherming.

2. Aanvragen tot subsidieverlening op grond van de regeling kunnen worden ingediend vanaf 15 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005.

3. Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de regeling voor dit thema vastgesteld op € 750.000,–.

§ 3

Openstelling marktgericht ondernemen

Artikel 5

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor projecten die gericht zijn op het thema, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel i, van de regeling en daarbinnen op het subthema vernieuwing van de intensieve varkens- en pluimveehouderij, in het bijzonder gericht op het voldoen aan maatschappelijke eisen op het gebied van natuur, milieu, landschap, diergezondheid of -welzijn.

2. Aanvragen tot subsidieverlening op grond van deze paragraaf kunnen vanaf 15 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005 worden ingediend door samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de regeling.

3. Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de regeling voor dit thema vastgesteld op € 500.000,–.

Artikel 6

In aanvulling op artikel 11 van de regeling worden projecten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van dit besluit, van samenwerkingsverbanden tussen ondernemers uit de verschillende schakels van de productieketen of samenwerkingsverbanden tussen ondernemers en organisaties buiten de productieketen hoger gerangschikt dan samenwerkingsverbanden tussen ondernemers binnen dezelfde schakel van de productieketen.

§ 4

Openstelling energie

Artikel 7

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor projecten die gericht zijn op het thema, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de regeling en daarbinnen op één of meer van de volgende subthema’s:

a. bloembollenteelt;

b. paddestoelenteelt;

c. glastuinbouw.

2. Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van de regeling kunnen worden ingediend vanaf 1 december 2005 tot en met 31 januari 2006.

Artikel 8

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies worden de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de regeling als volgt vastgesteld:

a. voor het thema, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a: € 42.000,–;

b. voor het thema, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b: € 61.500,–;

c. voor het thema, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c: € 849.000,–.

Artikel 9

In aanvulling op artikel 11 van de regeling worden projecten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van dit besluit hoger gerangschikt naarmate:

a. het project een grotere energiebesparingspotentie heeft;

b. de energiebesparing toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of een groter aantal hectares, en

c. voor zover het een project betreft als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, het project relevant is voor meerdere gewassen of gewasgroepen.

Hoofdstuk II

Kaderregeling kennis en advies

Artikel 10

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. regeling: Kaderregeling kennis en advies;

b. glastuinbouw: glastuinbouw als bedoeld in artikel 1 van de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002.

c. NGE: Nederlandse grootte-eenheden als bedoeld in artikel 6 van de Regeling landbouwtelling en de gecombineerde opgave 2005.

§ 1

Openstelling biologische landbouw

Artikel 11

In deze paragraaf wordt verstaan onder biologische productiemethode: productiemethode als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode.

Artikel 12

Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 29 juni 2005 tot en met 12 augustus 2005 door ondernemers die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode of die reeds zijn omgeschakeld naar de biologische productiemethode.

Artikel 13

Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de categorieën van activiteiten, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b, c, d, en f van de regeling, voor zover de activiteiten betrekking hebben op:

a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

b. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

c. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode in de bedrijfsvoering;

d. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische productiemethode;

e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;

f. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, of

g. het verwerven van alternatieve inkomsten opdat de biologische productiemethode op het bedrijf kan worden gecontinueerd.

Artikel 14

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt ten hoogste € 6.000,– per ondernemer.

Artikel 15

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 550.000,–.

§ 2

Openstelling jonge agrariërs

Artikel 16

In deze paragraaf wordt verstaan onder vestigen: stichten van een nieuw landbouwbedrijf of het overnemen van een bestaand landbouwbedrijf, waarbij een natuurlijke persoon, die niet eerder een landbouwbedrijf volledig in eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf heeft gehad:

a. het betreffende landbouwbedrijf volledig in eigendom, pacht of erfpacht verwerft, of

b. met een andere natuurlijke persoon die niet eerder het volledige eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf heeft gehad, gezamenlijk het betreffende landbouwbedrijf in eigendom, pacht of erfpacht verwerft.

Artikel 17

Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 12 september 2005 tot en met 10 oktober 2005 door natuurlijke personen die:

a. voornemens zijn zich te vestigen binnen drie jaar na de datum van het ondernemingsplan, en

b. op de datum van de subsidieaanvraag jonger zijn dan 40 jaar.

Artikel 18

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de categorie van activiteiten, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de regeling, voor zover het betreft het opstellen van een ondernemingsplan met het oog op een voorgenomen vestiging op een bedrijf met een omvang van ten minste 16 NGE.

2. Het ondernemingsplan, bedoeld in het eerste lid, omvat in elk geval:

a. de doelstellingen van het landbouwbedrijf;

b. een sterkte-zwakte analyse van de ondernemer en het desbetreffende landbouwbedrijf;

c. de voorgenomen bedrijfsvoering;

d. een overzicht van de benodigde investeringen en de financieel-economische onderbouwing daarvan;

e. een begroting van de eerstvolgende vijf jaar na overname.

Artikel 19

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt ten hoogste € 1.500,– per ondernemer.

Artikel 20

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 700.000,–.

§ 3

Openstelling bedrijfsbeëindiging

Artikel 21

Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 1 september 2005 tot en met 15 december 2005 door ondernemers die, vanwege de slechte financiële situatie van het desbetreffende bedrijf, gedwongen zijn het bedrijf te beëindigen.

Artikel 22

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de categorie van activiteiten, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, van de regeling, voor zover het betreft het opstellen van beëindigingsplan met het oog op een voorgenomen bedrijfsbeëindiging.

2. Aanvragen tot subsidieverlening gaat vergezeld van een verklaring van een bank waarmee de ondernemer een bestendige relatie onderhoudt, waarin de bank verklaart niet bereid te zijn aanvullend krediet te verschaffen.

3. Het beëindigingsplan, bedoeld in het eerste lid, omvat in ieder geval:

a. een advies over de datum van beëindiging;

b. een advies over de wijze waarop de activa worden verkocht;

c. een advies voor de fiscale afhandeling van de beëindiging;

d. een advies over de betaling aan de crediteuren;

e. een advies over de sociaal-emotionele aspecten.

Artikel 23

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt ten hoogste € 1.000,– per ondernemer.

Artikel 24

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 75.000,–.

§ 4

Openstelling vaktechnische kennis mestbeleid

Artikel 25

1. Aanvragen tot subsidieverlening op grond van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 1 september 2005 tot en met 15 december 2005 door een ondernemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de regeling, met uitzondering van een ondernemer in de glastuinbouw.

2. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de categorie van activiteiten, bedoeld in artikel 2, onderdeel a van de regeling, voor zover de activiteiten bestaan uit het in groepsbijeenkomsten van minimaal 10 ondernemers verkrijgen van informatie van deskundigen over vaktechnische maatregelen voor de implementatie van het voorstel van wet tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)5 .

3. Subsidie voor alle aan de bijeenkomst verbonden subsidiabele kosten kan slechts worden aangevraagd door één aan de bijeenkomst deelnemende ondernemer.

Artikel 26

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt ten hoogste € 300,– per dagdeel, tot een maximum van € 1.500,– per aanvraag.

Artikel 27

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 1.000.000,–.

Hoofdstuk III

Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht

Artikel 28

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder regeling: Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht.

Artikel 29

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor marktgerichte innovatieprojecten, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, die:

a. worden uitgevoerd door een samenwerkingsverband van ondernemers als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de regeling dan wel door een samenwerkingsverband van ondernemers en organisaties van buiten de productieketen, en

b. gericht zijn op innovaties in de intensieve varkens- en pluimveehouderij, in het bijzonder op het voldoen aan de maatschappelijke eisen op het gebied van natuur, milieu, landschap, diergezondheid of -welzijn.

2. Aanvragen voor een subsidie op grond van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 15 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005.

3. Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de regeling vastgesteld op € 3.000.000,–.

Artikel 30

In aanvulling op artikel 10, eerste lid, van de regeling wordt aan innovatieprojecten als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van samenwerkingsverbanden tussen ondernemers uit de verschillende schakels van de productieketen of samenwerkingsverbanden tussen ondernemers en organisaties buiten de productieketen prioriteit gegeven boven samenwerkingsverbanden tussen ondernemers binnen dezelfde schakel van de productieketen.

Hoofdstuk IV

Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002

Artikel 31

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder regeling: Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002.

Artikel 32

1. Aanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de regeling, kunnen worden ingediend van 22 juni 2005 tot en met 6 juli 2005.

2. Voor op grond van dit artikel te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 5.000.000,–.

Artikel 33

1. Aanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de regeling, kunnen worden ingediend van 22 juni 2005 tot en met 6 juli 2005.

2. Voor op grond van dit artikel te verstrekken subsidies wordt subsidieplafond vastgesteld op € 500.000,–.

Hoofdstuk V

Slotbepalingen

Artikel 34

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2005.

Artikel 35

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 februari 2006.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

1. Algemeen

Het onderhavige besluit regelt de aanvraagperioden en de subsidieplafonds voor 2005 voor de volgende regelingen:

1. Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw

2. Kaderregeling kennis en advies

3. Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht

4. Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002.

Aanvraagformulieren en nadere informatie voor deze openstellingen zijn uiterlijk een week voor het begin van de aanvraagperiode verkrijgbaar via de website www.minlnv.nl/loket of telefonisch via het LNV-loket (0800-2233322).

2. Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw (artikelen 1–9)

Met dit besluit worden de aanvraagperiode, het subsidieplafond en de (sub)thema’s vastgesteld voor projectvoorstellen voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw (hierna: Demoregeling).

De Demoregeling wordt opengesteld voor vier thema’s: biologische landbouw, geïntegreerde gewasbescherming, marktgericht ondernemen en energie.

Op basis van artikel 10 van de Demoregeling wordt op de projecten beslist. Er wordt door een beoordelingscommissie gelijktijdig beslist op alle in dezelfde aanvraagperiode ingediende aanvragen. De ingediende projecten worden onderling vergeleken en gerangschikt naar de mate waarin wordt voldaan aan de in artikel 11 van de Demoregeling genoemde criteria en, bij sommige thema’s, de per thema vastgestelde extra criteria.

2.1 Biologische landbouw

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 10 december 2004 samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties het Tweede Convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw gesloten. De activiteiten van de convenantspartners richten zich op het stimuleren van de vraag naar duurzame producten, waarbij vermindering van het prijsverschil en benadrukken van de meerwaarde van biologische producten een belangrijke rol spelen. De gezamenlijke doelstelling is om in 2007 een consumentenbesteding van 5% aan biologische producten te bereiken.

Naast bovenstaande doelstelling streeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ook naar een versterking van de innovatieve kracht van de biologische landbouw. Gestreefd moet worden naar een blijvende ontwikkeling van de biologische sector op het gebied van duurzaamheid.

De projectvoorstellen moeten een duidelijke aanvulling zijn op de projecten en activiteiten die in het kader van het Tweede Convenant Marktontwikkeling en Biologische Landbouw en de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 (Kamerstukken II 2004/2005, 29842, nr. 2) worden uitgevoerd. De projectvoorstellen moeten betrekking hebben op één van de volgende onderwerpen:

– Demonstratie van de biologische bedrijfsvoering of elementen hieruit aan niet-biologische ondernemers met als doel verduurzaming van de gangbare landbouw.

De biologische landbouw wordt vaak de ‘kraamkamer’ voor verduurzaming van de landbouw genoemd. De vereisten die verbonden zijn aan de biologische productiemethode resulteren in veel gevallen in innovatieve oplossingen voor de bedrijfsvoering. Veel van deze innovaties kunnen een rol spelen in de verdere verduurzaming van de gangbare landbouw.

– Demonstratie van wijzen van communicatie met en verkoop aan eindconsument.

Om de vraag naar biologische producten verder te laten groeien is een professionalisering van de verkoop van biologische producten vereist. Onderdeel hiervan is de profilering van biologische producten door het benadrukken van de meerwaarde en beschikbaarheid. Doelgroep van de projecten zijn ondernemers die zich (verder) willen bekwamen in het communiceren met en verkopen aan de consument, bijvoorbeeld door middel van huisverkoop en streekproducten.

– Demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging van het eindproduct wordt bereikt.

De hogere (kost)prijs van biologische producten ten opzichte van de gangbare landbouw lijkt een zeer belangrijk knelpunt voor het vergroten van de afzet. Deze hogere prijs wordt onder andere veroorzaakt door de strenge eisen die aan de biologische productiewijze worden gesteld en kleinschaligheid van de keten. Ingediende projecten moeten maatregelen demonstreren die de kostprijs van biologische producten kunnen verlagen of een kostprijsverhoging kunnen verminderen of voorkomen bij het invoeren van strengere biologische eisen, waaronder sluiten van kringlopen en arbeidsbesparing.

De aanvraagperiode loopt van 3 oktober 2005 tot en met 30 november 2005. Het subsidieplafond bedraagt € 500.000,–.

2.2 Geïntegreerde gewasbescherming

De aanvraagperiode loopt van 15 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005. Het subsidieplafond bedraagt € 750.000,–.

Kenmerkend voor de landbouw in ons land zijn intensieve teeltsystemen met een relatief hoog gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Gewasbeschermingsmiddelen hebben in hoge mate eraan bijgedragen dat de productiviteit van de landbouw na de jaren vijftig enorm kon toenemen. Inmiddels is bij de meeste bedrijven de bedrijfsvoering sterk afhankelijk van de inzet van deze middelen. Die afhankelijkheid kan de continuïteit van teelten – en daarmee de concurrentiepositie van telers – in gevaar brengen, omdat geenszins is verzekerd dat steeds voldoende effectieve gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar zullen zijn om ziekten, plagen en onkruiden adequaat te kunnen bestrijden. Door het toepassen van de principes van geïntegreerde gewasbescherming kan deze afhankelijkheid worden verkleind.

Geïntegreerde gewasbescherming is een dynamisch proces. Door voortdurende innovatie en vernieuwing worden nieuwe methoden en technieken ontwikkeld. Projecten moeten demonstreren hoe door boeren en tuinders in de praktijk toepassing kan worden gegeven aan geïntegreerde gewasbescherming.

Geïntegreerde gewasbescherming gaat uit van een zodanig teeltmanagement dat de milieubelasting als gevolg van het gebruik van chemisch gewasbeschermingsmiddelen wordt beperkt. Het nemen van preventieve maatregelen is hierbij een optie. Het gaat er in dat verband om dat alle overige niet-chemische maatregelen zijn benut, alvorens wordt besloten chemische middelen in te zetten. Naast bescherming van het milieu spelen ook aspecten als een verdere bescherming van de gezondheid van mens en dier, arbeidsomstandigheden, het verder ontwikkelen van goed ondernemerschap en een kwaliteitsimpuls voor de land- en tuinbouw een rol. Essentieel is dat telers in hun gewasbeschermingsstrategie de volgende stappen beschouwen:

– Preventie

– Teelttechnische maatregelen

– Waarschuwingssystemen

– Niet-chemische gewasbescherming

– Chemische gewasbescherming

– Emissiebeperking.

Het project dient tenminste één van deze onderwerpen te behandelen.

2.3 Marktgericht ondernemen

Ondernemers in de intensieve varkens- en pluimveehouderijkolom staan voor een belangrijke opgave om te komen tot forse aanpassingen van hun werkwijze opdat zij voldoen aan de maatschappelijke eisen op het gebied van natuur, milieu, landschap, diergezondheid, of -welzijn. Innovatie, nauwere samenwerking in de kolom, sterkere marktgerichtheid en toename van de netto opbrengst zijn daarbij belangrijke elementen.

Ondernemers in de varkens- en pluimveehouderijkolom onderkennen het belang van vernieuwing. Ter bevordering van deze vernieuwing stelt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Demoregeling en de Stimuleringsregeling Innovatie markt en concurrentiekracht open.

Deze openstelling van de Demoregeling is gericht op de demonstratie en overdracht van kennis over (de resultaten van) vernieuwingen binnen de varkens- en pluimveehouderijkolom. Het gaat daarbij om vernieuwingen waarvan bijvoorbeeld in onderzoek, innovatieve projecten of pilots is gebleken dat deze een bijdrage kunnen leveren aan de aanpassing van de varkens- en pluimveehouderij aan de maatschappelijke eisen aangaande ecologische, sociale en economische waarden. Het gaat hierbij bovendien om projecten waarvan aannemelijk is dat deze haalbaar zijn onder praktijkomstandigheden.

De Demoregeling wordt voor dit thema opengesteld van 15 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005. Het subsidieplafond bedraagt € 500.000,–. Aanvragen kunnen slechts worden ingediend door samenwerkingsverbanden van ondernemers. Projecten die zich kenmerken door een coherent geheel van activiteiten en een brede aanpak vanuit verschillende invalshoeken (samenhang van bijvoorbeeld technische, bestuurlijke, procesmatige en ketengerichte aspecten), zullen hoger gewaardeerd worden dan projecten, die uitsluitend één van deze aspecten betreffen.

Tevens zullen projecten die worden uitgevoerd door samenwerkingsverbanden tussen ondernemers uit verschillende fasen van de productiekolom of samenwerkingsverbanden tussen ondernemers en organisaties buiten de kolom hoger worden gerangschikt dan samenwerkingsverbanden tussen ondernemers binnen dezelfde fase uit de kolom.

Ten slotte is bij de beoordeling van de projecten de mate waarin projecten invulling geven aan maatschappelijke eisen aangaande ecologische, sociale en economische waarden van belang. Invulling van deze maatschappelijke eisen is belangrijk, omdat dit ertoe zal bijdragen dat het maatschappelijk draagvlak, en daarmee het langetermijnperspectief van de sector toeneemt. Bij ecologische waarden kan gedacht worden aan sluiting van kringlopen voor mineralen, het verminderen van het (netto) energieverbruik, het verminderen van de luchtvervuiling (fijn stof, ammoniak en overige broeikasgassen), het verminderen van vervoer, het verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn, het verminderen van natuur- en ruimtebeslag of een verhoging van de kwaliteit van de ruimte die in beslag genomen wordt. Daarbij dienen ruimtelijke gevolgen te passen binnen reconstructieplannen, als deze van toepassing zijn. Bij sociale waarden kan gedacht worden aan het verbeteren van arbeidsomstandigheden. Bij economische waarden gaat het om bijdragen aan het ontwikkelen van een markt voor hoogwaardige en duurzame dierlijke producten en het vergroten van het netto economisch voordeel voor bedrijven.

2.4 Energie

Energie is een belangrijke productiefactor en kostenpost, met name in de glastuinbouw, maar ook in de paddestoelensector en de bloembollenteelt. Vanuit het oogpunt van milieubescherming, maar ook vanuit het oogpunt van kostenbeheersing is het belangrijk om energie te besparen.

De glastuinbouwsector heeft met de overheid in het Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI) afspraken gemaakt over de terugdringing van het energieverbruik. Vastgesteld is dat de glastuinbouw in 2010 de energie-efficiëntie met 65% moet hebben verbeterd ten opzichte van 1980 en dat het aandeel duurzame energie in 2010 4% zal bedragen.

Ook met de paddestoelensector en de bloembollensector zijn afspraken gemaakt in de zogenaamde Meerjarenafspraken Energie (MJA-E). De ondertekenaars van de huidige meerjarenafspraken zullen nog in overleg treden met betrekking tot energiebesparing en het toepassen van duurzame energie in de bloembollen- en paddestoelensector in de periode na 2005.

Het doel van deze openstelling is het stimuleren van projecten met perspectief op het gebied van voorlichting, demonstratie en bewustwording van energiebesparingsmogelijkheden (waaronder ook het gebruik van duurzame energie) bij de productie, bewerking, verwerking of verhandeling van tuinbouwproducten. Projecten dienen gericht te zijn op energiebesparing (waaronder het gebruik van duurzame energie), energie-efficiëntie en/of energiemanagement.

De aanvraagperiode loopt van 1 december 2005 tot en met 31 januari 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 952.500,–. Het Productschap Tuinbouw stelt hiervan € 202.500,– beschikbaar voor projecten ten behoeve van de glastuinbouw. Van het totale bedrag is maximaal € 849,000,– beschikbaar voor projecten ten behoeve van de glastuinbouw, maximaal € 42.000,– voor de bloembollenteelt en maximaal € 61.500,– paddestoelenteelt.

Gevolg van het vaststellen van het subsidieplafond is dat toekenning van subsidie plaatsvindt op basis van de rangschikking totdat het subsidieplafond wordt overschreden.

Naarmate een project een grotere energiebesparingspotentie heeft, wordt het hoger gerangschikt. Dit betekent dat wordt gekeken naar de energiebesparing van het project zelf en de mogelijke energiebesparing van de doelgroep. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen: enerzijds bedrijven die de resultaten van het project direct kunnen toepassen en anderzijds bedrijven in andere sectoren of met andere gewassen die onderdelen van het project kunnen toepassen. Ook wordt gekeken naar de hindernissen die er nu zijn voor de implementatie en hoe hierop wordt ingespeeld. In de glastuinbouw wordt gekeken naar het totale areaal, omdat het energieverbruik in deze sector direct gerelateerd is aan de oppervlakte van de kas. In de paddestoelensector en bij de bloembollenteelt wordt gekeken naar de energiebesparing per bedrijf. De redenen hiervoor zijn dat het energiegebruik hier meer in de opslag- en verwerkingsfase zit en dat besparende maatregelen veelal zullen zijn gerelateerd aan de bedrijfsinrichting.

Voorts is van belang dat een project hoger scoort naarmate het toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of toepasbaar is voor een groter aantal hectares. Dit betekent dat wordt uitgegaan van het aantal bedrijven of areaal per sector uitgedrukt in hectares. Tenslotte scoort een project hoger naarmate het voor meerdere gewasgroepen toepasbaar is.

3. Kaderregeling kennis en advies (artikelen 10–27)

De Kaderregeling kennis en advies (hierna: kaderregeling) vormt de basis voor openstellingen in Hoofdstuk II van het openstellingsbesluit. Op grond van de kaderregeling kan subsidie worden verleend aan agrarische ondernemers voor het inschakelen van deskundigen met het oog op de ontwikkeling, omschakeling of beëindiging van het landbouwbedrijf.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de kaderregeling, kan de minister per openstelling categorieën van activiteiten aanwijzen op grond waarvan subsidie kan worden aangevraagd. Die categorieën van activiteiten worden genoemd in artikel 2 van de kaderregeling. In de verschillende paragrafen is telkens aangegeven voor welke categorieën van activiteiten voor de desbetreffende aanvraagperiode subsidie kan worden aangevraagd. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover de activiteit valt binnen een aangewezen categorie van activiteiten en voldaan wordt aan in de in dit besluit gestelde eisen.

De verdeling van het beschikbare budget geschiedt in de volgorde van de datum van ontvangst van de aanvragen. Indien door toewijzing van subsidieaanvragen met dezelfde datum van ontvangst, het subsidieplafond zou worden overschreden, geschiedt de toewijzing volgens een rangschikking van de subsidieaanvragen, waarbij telkenmale de hoogst gerangschikte subsidieaanvraag het eerst voor toewijzing in aanmerking komt. De rangschikking vindt plaats volgens loting.

3.1 Biologische landbouw

De aanvraagperiode voor de biologische landbouw (§ 1) is bedoeld voor agrariërs in de biologische landbouw. De subsidie past in het streven om het areaal aan biologische landbouw in Nederland – op een verantwoorde wijze – uit te breiden. In de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 (Kamerstukken II 2004/2005, 29842, nr. 2) is aangegeven dat het verwerven van kennis en advies cruciaal is voor de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw.

De kaderregeling wordt voor de derde keer opengesteld voor ondernemers die zich oriënteren op de biologische productiemethode en voor ondernemers die reeds een keuze hebben gemaakt voor de biologische landbouw en zich nader willen verdiepen in bijvoorbeeld de biologische teelt- en productiemethoden. De subsidie staat ook open voor ondernemers die reeds zijn omgeschakeld naar de biologische productiemethode, maar die hun bedrijf willen uitbreiden of aanpassen, bijvoorbeeld door verbreding (onder andere recreatie, zorg, natuur- en landschapsbeheer).

De aanvraagperiode loopt van 29 juni 2005 tot en met 12 augustus 2005. Het subsidieplafond bedraagt € 550.000,–.

3.2 Jonge agrariërs

Op grond van § 2 kunnen jonge startende agrariërs subsidie ontvangen voor het opstellen van een ondernemingsplan. De aanvraagperiode loopt van 12 september 2005 tot en met 10 oktober 2005. Het subsidieplafond bedraagt € 700.000,–.

De aanvraagperiode richt zich op agrariërs jonger dan 40 jaar die voornemens zijn zich te vestigen op een landbouwbedrijf binnen 3 jaar na datum van het ondernemingsplan. De subsidie wordt alleen verstrekt bij eerste vestiging: agrariërs mogen niet eerder het volledig eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf hebben gehad.

Indien het landbouwbedrijf gezamenlijk met een agrariër wordt verworven (bijvoorbeeld in maatschapverband), mag ook de andere agrariër niet eerder het volledig eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf hebben gehad (artikel 15, onderdeel b, van het besluit in samenhang met artikel 9 van het besluit). Dit sluit uit dat de jonge agrariër subsidie ontvangt ingeval bijvoorbeeld zijn of haar ouders onderdeel van de maatschap blijven uitmaken.

Voorwaarde voor subsidieverstrekking is overigens niet dat ook daadwerkelijk overgegaan wordt tot vestiging. Het is heel wel mogelijk dat de agrariër na het opstellen van het ondernemingsplan tot de conclusie komt dat vestiging geen reële mogelijkheid is. Bedrijfsontwikkelingsplannen en plannen om overname op langere termijn te realiseren komen niet in aanmerking.

3.3 Bedrijfsbeëindiging

Op grond van § 3 kunnen ondernemers subsidie ontvangen voor het opstellen van een beëindigingsplan. De aanvraagperiode loopt van 1 september 2005 tot en met 15 december 2005. Het subsidieplafond bedraagt € 75.000,–.

De aanvraagperiode richt zich op ondernemers die gedwongen zijn hun bedrijf te beëindigen vanwege de slechte financiële situatie ervan. De ondernemer moet bij de aanvraag tot subsidieverlening aantonen dat er sprake is van een dergelijke slechte financiële situatie door middel van een verklaring van een bank, waaruit blijkt dat de bank niet bereid is om aanvullend krediet te verschaffen.

Doelgroep van subsidieverlening is een (selecte) groep ondernemers die gedwongen zijn hun bedrijf te beëindigen omdat de financiële nood zeer hoog is. Voor die groep ondernemers geldt dat er vanwege de grote financiële nood waarin het bedrijf verkeert, onvoldoende middelen zijn om een beëindigingsplan te financieren.

3.4 Vaktechnische kennis mestbeleid

Op grond van § 4 kunnen groepen subsidie ontvangen voor het consulteren van deskundigen ten behoeve van het verkrijgen van vaktechnische informatie voor implementatie van het nieuwe mestbeleid. De aanvraagperiode loopt van 1 september tot en met 15 december 2005. Het subsidieplafond bedraagt € 1.000.000,–. Aanvragen kunnen worden ingediend door één van de deelnemers aan een bijeenkomst van minimaal 10 ondernemers. Aanvragen van ondernemers uit de glastuinbouw zijn uitgesloten van deze regeling, vanwege de onduidelijkheid over het maatregelenpakket als gevolg van het nieuwe mestbeleid voor deze sector. Subsidie wordt alleen verleend als minimaal 10 ondernemers hebben deelgenomen aan de groepsbijeenkomst. Op grond van artikel 11, onderdeel b, van de kaderregeling zal in de beschikking tot subsidieverlening worden opgenomen dat de activiteit voor 1 mei 2006 zal moeten zijn uitgevoerd. Hierdoor wordt aangesloten bij de periode waarin de studiegroepen plaatsvinden.

Doel van de subsidie is om groepen in staat te stellen om, met behulp van de vereiste deskundigheid, in interactie met elkaar te komen tot ideeën voor bedrijfsaanpassingen, waarmee voldaan wordt aan het voorstel van wet tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)1 .

Een centraal uitgangspunt van het kabinet2 bij het mestbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers. De milieudoelstellingen zijn voor de bedrijven kaderstellend. De rol van de overheid verschuift van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’ de beleidsdoelen worden gerealiseerd.

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft er voor gekozen om bij te dragen aan de verspreiding van kennis. De reden is dat de systeemverandering (van ‘nettoverlies’ naar begrensde input) door het nieuwe mestbeleid in relatief korte tijd gerealiseerd moet worden door de ondernemers. Kennisverspreiding is gericht op het verspreiden van vaktechnische kennis voor het nemen van kosteneffectieve maatregelen door de agrarische ondernemer.

Veel agrarische ondernemers verwerven kennis in boer-boer-contacten. Deze kennisuitwisseling tussen ondernemers wordt gestimuleerd door groepen ondernemers de faciliteit te bieden specifieke kennis in te huren. Zowel bestaande als nieuwe groepen kunnen subsidie aanvragen voor het inhuren van deskundigen met kennis op het gebied van mineralenbeheer (met name voeding en bemesting). De inbreng van deze kennis in een groep zal aanleiding zijn tot een discussie tussen de aanwezige ondernemers over de toepassing en mogelijkheden op het eigen bedrijf. De ondernemer zal hierbij ook andere aspecten van de bedrijfsvoering in ogenschouw nemen.

De ondernemers van de kernbedrijven van het project ‘Telen met Toekomst’ en de ondernemers van de deelnemende bedrijven aan het project ‘Koeien en kansen’ worden hierbij aangemerkt als ervaringsdeskundigen.

4. Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht (artikelen 28–30)

De Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht (hierna: innovatieregeling) vormt de basis voor openstelling in hoofdstuk III van het openstellingsbesluit. Met deze openstelling van de innovatieregeling wil het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ondernemers in de varkens- en pluimveehouderijkolom helpen te toetsen in welke mate innovatieve projecten een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappelijk gewenste vernieuwing van de intensieve varkens- en pluimveehouderij. De overgang van een project vanuit de pilotfase naar een fase van commerciële toepassing is niet subsidiabel. Bij dit besluit is ook de Demoregeling opengesteld. De Demoregeling is gericht op de demonstratie van vernieuwingen en overdracht van kennis over vernieuwingen.

De innovatieregeling wordt opengesteld voor de periode van 15 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005. Het subsidieplafond bedraagt € 3.000.000,–. Om te komen tot een nauwere samenwerking binnen de productiekolom kunnen slechts aanvragen worden ingediend voor projecten die worden uitgevoerd door een samenwerkingsverband van ondernemers.

Op basis van artikel 10 van de innovatieregeling wordt het innovatieproject door een nog op grond van artikel 9 van de innovatieregeling te benoemen beoordelingscommissie beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

de mate waarin het project een innovatief karakter heeft.

Projecten die zich kenmerken door een coherent geheel van activiteiten en een brede aanpak vanuit verschillende invalshoeken (samenhang van bijvoorbeeld technische, bestuurlijke, procesmatige en ketengerichte aspecten), worden als innovatiever aangemerkt en zullen derhalve hoger gewaardeerd worden dan projecten, die uitsluitend één van deze aspecten betreffen.

de mate waarin het project economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal.

Een belangrijk criterium bij de beoordeling van de projecten is de mate waarin projecten invulling geven aan maatschappelijke eisen aangaande ecologische, sociale en economische waarden. Invulling van deze maatschappelijke eisen is belangrijk, omdat dit ertoe bij zal dragen dat het maatschappelijk draagvlak, en daarmee het langetermijnperspectief van de sector toeneemt. Projecten dienen onder marktomstandigheden een goed langetermijnperspectief te hebben. Projecten die de marktgerichtheid verbeteren zullen hoger gewaardeerd worden dan projecten die op dat punt neutraal zijn.

Bij ecologische waarden kan gedacht worden aan sluiting van kringlopen voor mineralen, het verminderen van het (netto) energieverbruik, het verminderen van de luchtvervuiling (fijn stof, ammoniak en overige broeikasgassen), het verminderen van vervoer, het verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn, het verminderen van natuur- en ruimtebeslag of een verhoging van de kwaliteit van de ruimte die in beslag genomen wordt. Daarbij dienen ruimtelijke gevolgen te passen binnen reconstructieplannen, als daar sprake van is. Bij sociale waarden kan gedacht worden aan het verbeteren van arbeidsomstandigheden. Bij economische waarden gaat het om bijdragen aan het ontwikkelen van een markt voor hoogwaardige en duurzame dierlijk producten en het vergroten van het netto economisch voordeel voor bedrijven.

de mate waarin het project uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen.

Hierbij is van belang in hoeverre het verwachte projectresultaat kan worden toegepast door andere bedrijven in dezelfde sector of zelfs in andere sectoren.

Tevens zal aan projecten van samenwerkingsverbanden die worden uitgevoerd door samenwerkingsverbanden tussen ondernemers uit verschillende fasen van de productiekolom of samenwerkingsverbanden tussen ondernemers en organisaties buiten de kolom prioriteit worden gegeven boven samenwerkingsverbanden tussen ondernemers binnen dezelfde fase uit de kolom.

Om verwarring over het begrip ‘innovatieproject’ te voorkomen wordt hierbij benadrukt dat innovatieprojecten zich kenmerken door een aanzienlijk financieel, technisch of organisatorisch risico. De innovatieprojecten moeten een echte uitdaging vormen voor de desbetreffende bedrijven, sectoren of bedrijfskolom en concreet uitzicht bieden op een wezenlijke vooruitgang in inzichten, processen, of technische toepassingen. Toepassingen van een bestaand principe of concept in een andere sector of voor een ander product zonder dat sprake is van een ingrijpende wijziging of wezenlijk andere omstandigheden, is geen daadwerkelijke innovatie in de zin van deze regeling. Hetzelfde geldt voor toepassingen van een bestaand principe uit het buitenland zonder dat sprake is van ingrijpende wijzigingen of wezenlijk andere Nederlandse omstandigheden.

Er wordt een gelijktijdige beslissing genomen op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

5. Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002 (artikelen 31–33)

De Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002 (hierna: RSG) vormt de basis voor de openstellingen in hoofdstuk IV van het openstellingsbesluit. Op grond van de RSG kan subsidie worden verleend voor de afbraak van verouderde glasopstanden en bedrijfsgebouwen en voor investeringen ten behoeve van de reconstructie van bestaande glastuinbouwkabels.

Op grond van dit besluit kunnen met ingang van 22 juni 2005 tot en met 6 juli 2005 aanvragen ingediend. Voor deze aanvraagperiode bedraagt het subsidieplafond voor subsidie ten behoeve van de afbraak van verouderde glasopstanden en bedrijfsgebouwen € 5.000.000,–. Voor investeringen ten behoeve van de reconstructie van bestaande glastuinbouwkavels bedraagt het subsidieplafond € 500.000,–.

Eerder dit jaar is heeft er al een openstelling van de RSG plaatsgevonden, voor de aanvraagperiode 22 november 2004 tot en met 15 maart 2005. De reden voor deze nieuwe openstelling is dat het subsidieplafond voor subsidie ten behoeve van de afbraak van verouderde glasopstanden en bedrijfsgebouwen voor die aanvraagperiode binnen één dag overschreden was. Bovendien werd nadien nog voor ruim € 4.000.000,– aan aanvragen ingediend. Van het beschikbare budget voor de investeringen ten behoeve van de reconstructie van bestaande glastuinbouwkavels bleef na de vorige aanvraagperiode een bedrag van € 500.000,– over.

De verdeling van het beschikbare budget geschiedt op volgorde van binnenkomst van de aanvraag. Indien door toewijzing van subsidieaanvragen met dezelfde datum van ontvangst, het subsidieplafond zou worden overschreden, geschiedt de rangschikking door middel van een loting.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2001, 130; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 246).

  • 2

    Stcrt. 2001, 196; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 246).

  • 3

    Stcrt. 1997, 12; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 246).

  • 4

    Stcrt. 2002, 73.

  • 5

    Kamerstukken II 2004/05, 29930, nrs. 1–3.

Naar boven