Wijziging Mijnbouwregeling

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 7 juni 2005, nr. WJZ 5034041, tot wijziging van de Mijnbouwregeling in verband met het lozen van verdringingswater vanaf mijnbouwinstallaties

De Minister van Economische Zaken, Handelende in overeenstemming met de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op de artikelen 7, eerste lid, en 80, tweede en vierde lid, van het Mijnbouwbesluit;

Besluit:

Artikel I

Artikel 9.1.2, tweede lid, onderdeel a, van de Mijnbouwregeling wordt als volgt gewijzigd:

a. oliehoudende mengsels die zijn vrijgekomen bij de winning, de zuivering van aardolie, het brengen van aardolie in een opslagtank of het ontzouten van aardolie;.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 juni 2005.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

Ingevolge artikel 80 van het Mijnbouwbesluit geldt een algemeen verbod om onder meer oliehoudende mengsels te lozen vanaf mijnbouwinstallaties. Op dit verbod bestaan uitzonderingen die zijn opgenomen in Hoofdstuk 9 van de Mijnbouwregeling, in het bijzonder in artikel 9.1.2. Met deze wijziging van artikel 9.1.2 van de Mijnbouwregeling wordt verdringingswater – dat wil zeggen een oliehoudend mengsel dat vrijkomt bij het brengen van aardolie in een opslagtank waarop hierna wordt ingegaan – onder de uitzonderingsgevallen gebracht waardoor lozing ervan in het oppervlaktewater wordt toegestaan, mits de normen die zijn opgenomen in artikel 9.1.5 van de Mijnbouwregeling niet worden overschreden. Dit betekent dat de mijnbouwsector niet langer wordt verplicht om verdringingswater per schip of anderszins af te voeren.

Met de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is overeenstemming bereikt over deze wijziging.

Verdringingswater

Onder verdringingswater wordt verstaan zeewater dat zich bevindt in een opslagtank die deel uitmaakt van het onder water gelegen deel van een mijnbouwinstallatie. Met dat water in de opslagtank wordt de stabiliteit van een mijnbouwinstallatie verhoogd. Bij een normale bedrijfsvoering zal verdringingswater door de geproduceerde olie uit de opslagtank worden verdreven. Met behulp van pompen wordt het verdringingswater naar het productiedek van een mijnbouwinstallatie gevoerd en daar behandeld, waarna het kan worden geloosd mits het oliegehalte van het verdringingswater de maximaal toegestane norm niet overschrijdt. Immers, door het contact(oppervlak) tussen zeewater en de geproduceerde olie in de onder water gelegen opslagtank wordt het verdringingswater in lichte mate verontreinigd met koolwaterstoffen. In de regel is het oliegehalte van verdringingswater zeer laag. Dit blijkt uit het MER van 1 september 2004 met betrekking tot het voorkomen ‘De Ruyter’, gelegen op de grens van de blokken P10 en P11. In het toetsingsadvies van de commissie voor de milieu-effectrapportage wordt gesteld dat in het MER goed beargumenteerd is dat de lozing van verdringingswater slechts minimale schade aan het milieu toebrengt. Daarom is ervoor gekozen de Mijnbouwregeling aan te passen. In de nabije toekomst zal de mogelijkheid van het lozen van verdringingswater bij de winning van genoemd voorkomen worden toegepast; maar nieuwe toepassingen in de toekomst zijn uiteraard niet uitgesloten. Voor de lozing van verdringingswater zullen dezelfde eisen gelden als voor oliehoudende mengsels die vrijkomen bij de winning of de zuivering van aardolie. Dat houdt in dat het maandelijks gemiddelde alifatische oliegehalte tot 1 januari 2007 niet meer dan 40 milligram per liter mag bedragen. Vanaf 1 januari 2007 geldt een scherpere norm van 30 milligram per liter. Ook op het nemen van monsters en het meten van het debiet van een oliehoudend mengsel zullen de regels, zoals die al gelden voor het lozen van oliehoudende mengsels gaan gelden (artikel 9.1.3 en artikel 9.1.4 Mijnbouwregeling), van toepassing zijn.

Verder zijn mijnbouwmaatschappijen op basis van het milieuconvenant gehouden de stand der techniek toe te passen om schade aan het milieu te beperken en verplicht artikel 34 van de Mijnbouwwet de vergunninghouder om alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden te treffen om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Op grond van de verplichtingen van het milieuconvenant en artikel 34 van de Mijnbouwwet kunnen in concrete gevallen van het lozen van verdringingswater lagere concentraties worden gehaald dan in de regeling als maximum zijn opgenomen.

Volledigheidshalve wordt in dit verband nog opgemerkt dat de aanpassing van artikel 9.1.2 in overeenstemming is met de verplichtingen die voortvloeien uit het OSPAR-Verdrag. Het oliegehalte van het verdringingswater blijft binnen de normen die het OSPAR-Verdrag vastlegt; die normen zijn opgenomen in artikel 9.1.5 van de Mijnbouwregeling.

Beschrijving administratieve lasten

De wijziging van de ministeriële regeling betreft de omzetting van een absoluut verbod om verdringingswater te lozen in een regeling waarbij de lozing binnen een bepaalde limiet is toegestaan. Voor het bedrijfsleven ontstaat hierdoor de mogelijkheid om aardolie op een andere manier te winnen. Aan deze wijziging zijn geen specifieke administratieve lasten verbonden, wel zal voor het te lozen verdringingswater dezelfde wijze van registratie en informatie moeten plaatsvinden als nu al geldt voor lozingen van oliehoudende mengsels (artikel 9.1.6 Mijnbouwregeling).

Toetsing aan bedrijfseffecten, milieu-effecten en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Voor de mijnbouwmaatschappijen is deze wijziging van betekenis omdat er voor de wijze van winning van aardolie een extra mogelijkheid komt, die kan leiden tot een wezenlijke verbetering van de bedrijfseconomische resultaten en daarmee van de economische winbaarheid van aardolie. De milieu-effecten zijn, zoals hierboven aangegeven, minimaal. In samenhang met andere maatregelen kan in de toekomst het milieueffect wellicht nog verder beperkt worden. Voor de handhaafbaarheid ontstaat geen nieuwe situatie omdat de handhaving van de lozing van verdringingswater op dezelfde wijze zal gebeuren als die van de reeds bestaande lozingen van oliehoudende mengsels.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven