Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar BBE-SIE 2005

Besluit van de Minister van Justitie van 7 juni 2005, nr. 5356510/505, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren van politie bij de BBE-SIE

De Minister van Justitie,

Gelezen het verzoek van de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten d.d. 9 november, kenmerk BOA/01/WV;

Gelet op artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 8, zevende lid, en artikel 60, van de Politiewet 1993;

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. KLPD: Korps landelijke politiediensten;

b. BBE-SIE: Bijzondere Bijstands Eenheid - Snelle Interventie Eenheid, als bedoeld in de Regeling bijzondere bijstandseenheden;

c. de buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar te werk gesteld bij de BBE-SIE bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

De medewerkers van het Ministerie van Defensie, te werk gesteld bij de BBE-SIE, belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot de opsporing van:

a. alle strafbare feiten, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken;

b. andere strafbare feiten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek;

c. feiten strafbaar gesteld bij verordeningen voor zover hij daarvoor door het bevoegd bestuursorgaan is aangewezen.

2. De opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt voor het grondgebied van Nederland, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken.

Artikel 4

Op grond van dit besluit kunnen maximaal 50 personen als buitengewoon opsporingsambtenaar worden beëdigd.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het KLPD.

Artikel 6

De Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar is niet van toepassing op de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 2 van dit besluit.

Artikel 7

De korpschef van het KLPD brengt voor 1 februari 2007 over de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2007 aan de toezichthouder, genoemd in artikel 5 van dit besluit, en de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat van 1 september 2004 tot 1 januari 2007 werkzaam was bij de BBE-SIE;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd;

d. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat beschikt over de bevoegdheden op grond van artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, het aantal uitgereikte geweldsmiddelen alsmede de stand van zaken met betrekking tot de opleiding inzake het gebruik van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen;

e. over de doeltreffendheid van de aanwijzing van de bij de BBE-SIE werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren in de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2007.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2004. Dit besluit vervalt op 1 januari 2007.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar BBE-SIE 2005.

Den Haag, 7 juni 2005.
De Minister van Justitie,
namens deze:
de wnd. Directeur-Generaal Rechtshandhaving, J. van den Heuvel.

Toelichting

De korpschef van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft bij brief van 9 november 2004, kenmerk BOA/01/WV, verzocht een categoriale beschikking te verlenen ten behoeve van de medewerkers van het Ministerie van Defensie welke worden ingezet in de BBE-SIE.

Naar aanleiding van de aanslagen in de Verenigde Staten en in Madrid, is onder verantwoordelijkheid van het KLPD overgegaan tot de instelling van de BBE-SIE. Deze eenheid, die op 1 september 2004 is opgericht, heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag in voorkomende gevallen op te treden tegen daders, dan wel verdachten van (voorbereiding van) grof geweld c.q. terroristische aanslagen. De BBE-SIE bestaat uit personeel van de politie en het Ministerie van Defensie en is ingesteld op basis van artikel 60 van de Politiewet 1993.

Zowel de medewerkers van de politie als van de Koninklijke marechaussee hebben (algemene) opsporingsbevoegdheid. De medewerkers van andere onderdelen van het Ministerie van Defensie hebben geen opsporingsbevoegdheid. Gelet op de aard van het werk is het noodzakelijk dat ieder individu binnen de BBE-SIE, dus ook de medewerkers van die andere onderdelen van het Ministerie van Defensie, beschikken over opsporingsbevoegdheid. De opsporingsbevoegdheid is noodzakelijk om individueel opsporingshandelingen te kunnen verrichten, zoals binnentreden, aanhouden, strafvorderlijke fouillering en inbeslagneming. Ook dienen zij proces-verbaal te kunnen opmaken, teneinde ambtsedig de verrichte opsporingshandelingen te verantwoorden.

De bij de BBE-SIE ingedeelde militairen worden tewerkgesteld bij het KLPD en voeren hun werkzaamheden uit onder algehele leiding van een politie-officier en onder gezag van een officier van justitie. De opsporingsbevoegdheid is beperkt tot de duur van de plaatsing bij de BBE-SIE en is functiegerelateerd.

De opsporingsbevoegdheid kan alleen gebruikt worden tijdens operationele werkzaamheden, die worden uitgevoerd onder gezag van een officier van justitie.

De BBE-SI De BBE-SIE is vooralsnog tijdelijk ingesteld tot 1 januari 2007, met dien verstande dat indien de implementatie van het nieuwe stelsel van speciale eenheden eerder gereed is, vanaf dat moment het herziene stelsel, dat uitgaat van structurele continuering van de BBE-SIE, en de daarbij behorende aangepaste BBE-regelingen gelden. Derhalve is besloten een categoriale aanwijzing te verlenen voor een periode van tweeënhalf jaar. Na deze periode zal een evaluatie plaatsvinden, waaruit moet blijken of de aanwijzing van de bij de BBE-SIE werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren effectief is. Het KLPD dient vóór 1 februari 2007 aan mij verslag uit te brengen over de doeltreffendheid van de aanwijzing in de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2007. Dit verslag dient te voldoen aan nader door mij in overleg met de toezichthouder en de direct toezichthouder te stellen voorwaarden. Op basis van het door het KLPD aan mij uitgebrachte verslag en door mij in te winnen adviezen van de toezichthouder en de direct toezichthouder kan tot verlenging van het besluit worden besloten.

De bij de BBE-SIE tewerkgestelde medewerkers van het Ministerie van Defensie beschikken over geweldsbevoegdheid op basis van artikel 8, zesde lid van de Politiewet 1993. De bij de BBE-SIE ingedeelde militairen worden vrijgesteld van de bekwaamheidseis als bedoeld in de Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar, aangezien zij niet in alle gevallen beschikken over de bewapening die regulier aan buitengewoon opsporingsambtenaren kan worden toegekend. Wel dient de buitengewoon opsporingsambtenaar bij de BBE-SIE aan te tonen bekwaam te zijn in het gebruik van de bijzondere geweldsmiddelen. Hiervoor gelden de opleidingseisen die gesteld worden aan personen die zijn te werk gesteld bij een BBE.

Den Haag, 7 juni 2005

De Minister van Justitie

namens deze:

de wnd. Directeur-Generaal Rechtshandhaving,

J. van den Heuvel

Naar boven