Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008

Regeling van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 juni 2005, nr. TRCJZ/2005/1614, houdende regels met betrekking tot de subsidiering van het Actieplan BBI-Matra 2005–2008 en tot wijziging van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

a. Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

b. Actieplan: Actieplan BBI-Matra 2005–2008;

c. kandidaat-lidstaten: Europese staten die op grond van artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie een verzoek hebben ingediend om lid te worden van de Europese Unie, welk verzoek door de Raad van de Europese Unie in behandeling is genomen;

d. oosterbuurlanden: Russische Federatie, Oekraïne en Wit-Rusland;

e. doellanden: kandidaat-lidstaten, Servië-Montenegro en oosterbuurlanden;

f. project: geheel van activiteiten gericht op één of meer concrete resultaten;

g. programma: samenhangend geheel van langlopende grensoverschrijdende procesmatige activiteiten, gericht op samenwerking, communicatie en kennisoverdracht.

Artikel 2

Op de voet van deze regeling kan de minister op aanvraag subsidie verstrekken in de kosten van projecten respectievelijk programma’s die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het Actieplan.

Artikel 3

Voor subsidie komen in aanmerking privaatrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen naar Nederlands publiekrecht, waarvan de doelstelling past binnen het doel van de subsidieverstrekking en die ten genoege van de minister kunnen aantonen dat zij in meerdere van de doellanden activiteiten ontplooien en ter plekke samenwerken met lokale organisaties.

Artikel 4

Aanvragen voor subsidie kunnen worden ingediend voor projecten respectievelijk programma’s met de volgende thematische invalshoeken, bedoeld in het Actieplan:

a. het bijdragen aan de totstandkoming van een Pan-Europees ecologisch netwerk;

b. het versterken van ecologische relaties tussen Nederland en Midden- en Oost-Europa;

c. het stimuleren van de bewustwording van het ecologisch verantwoord ondernemen;

d. het bijdragen aan maatschappelijke transformatie ten aanzien van de noodzaak tot behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit;

e. het bijdragen aan Europese eenwording.

Artikel 5

1. Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking projecten respectievelijk programma’s die:

a. gericht zijn op de doellanden of regio’s binnen de doellanden;

b. aantoonbaar gesteund worden door de voor het project of programma relevante nationale autoriteiten in het land of de landen waar het betreffende project of programma wordt uitgevoerd;

c. in overeenstemming zijn met het algemene buitenlands beleid, met het algemene internationale natuur- en milieubeleid en met het beleid dat Nederland voert ten opzichte van de betreffende regio of het betreffende land;

d. in de kandidaat-lidstaten in overeenstemming zijn met het toetredingsbeleid van de Europese Unie;

e. voor zover ze betrekking hebben op de Russische Federatie en Oekraïne, in overeenstemming zijn met de gezamenlijk door Nederland en de Russische Federatie, respectievelijk de Oekraïne, opgestelde werkplannen;

2. Een project of programma dat betrekking heeft op Wit-Rusland komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien in het kader van het project of programma niet wordt samengewerkt met de centrale overheid van dat land.

Artikel 6

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

a. projecten of programma’s met de uitvoering waarvan een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd;

b. projecten die een looptijd hebben van meer dan twee jaar;

c. programma’s die een looptijd hebben van meer dan drie jaar;

d. de leverantie van uitsluitend materialen of goederen;

e. infrastructurele of bouwactiviteiten;

f. studiebeurzen of louter wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 7

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende met het project respectievelijk programma verband houdende kosten:

a. kosten van materialen of hulpmiddelen;

b. kosten voor de verwerving en inrichting van terreinen;

c. loonkosten van het betrokken personeel in dienst van de subsidieontvanger;

d. kosten voor de uitvoering door derden;

e. plankosten en andere voorbereidingskosten tot een maximum van 25% van de subsidiabele kosten;

f. reis- en verblijfkosten;

g. kosten voor tolken en vertalers;

h. kosten voor de voor de vaststelling van de subsidie benodigde accountantsverklaring tot een maximum van € 1800,–.

2. De subsidie kan worden verhoogd met een opslag voor algemene kosten, van ten hoogste 7,5% van de in het eerste lid genoemde kosten.

Artikel 8

1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, kan subsidie worden verstrekt op basis van een door de minister goed te keuren dagtarief.

2. Ingeval subsidie wordt verleend op basis van een dagtarief, is artikel 7, tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 9

De subsidie bedraagt 100% van de overeenkomstig artikel 7 dan wel 8 berekende kosten.

Artikel 10

1. Indien voor een project of programma uit anderen hoofde ten laste van ’s Rijks kas subsidies worden verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag op grond van deze regeling verstrekt, dat de som van de subsidies het in artikel 9 genoemde percentage niet overschrijdt.

2. Indien voor een project of programma subsidies door een ander bestuursorgaan dan de minister of financiële middelen door niet-bestuursorganen worden verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag op grond van deze regeling verstrekt, dat de som van de subsidies of de financiële middelen niet meer bedraagt dan 100% van de totale kosten van het project of programma.

Artikel 11

1. De minister stelt jaarlijks een subsidieplafond vast voor de op grond van deze regeling te verstrekken subsidies.

2. De minister kan afzonderlijke plafonds vaststellen voor projecten en programma’s. Daarbij kan hij tevens besluiten dat projecten en programma’s waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan een bij dat besluit te bepalen bedrag niet voor subsidie in aanmerking komen.

3. De minister kan afzonderlijke plafonds vaststellen voor elk van de thematische invalshoeken van projecten en programma’s, genoemd in artikel 4.

4. De minister maakt besluiten, als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, bekend in de Staatscourant.

§ 2

Subsidieverlening

Artikel 12

De minister kan per kalenderjaar één of meer aanvraagperioden vaststellen en maakt deze besluiten bekend in de Staatscourant

Artikel 13

1. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt in de Nederlandse of de Engelse taal gericht aan de minister en ingediend bij Dienst Regelingen op een daartoe door de directeur van Dienst Regelingen vastgesteld formulier.

2. Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

a. een verklaring, afgegeven door de autoriteiten, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, waaruit blijkt dat het project of programma door hen wordt ondersteund; en

b. een project- of programmaplan.

3. Het project- of programmaplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat in ieder geval het volgende:

a. de thematische invalshoeken, genoemd in artikel 4, waarop het project of programma betrekking heeft;

b. een beschrijving van het project of programma, waarin is opgenomen een probleemanalyse, het doel en de noodzaak van het project of programma, alsmede de noodzaak van de kosten;

c. een sluitende begroting voor het project of programma, alsmede een toelichting daarop; indien het een meerjarig project of programma betreft dient de begroting een meerjarenbegroting te zijn met een liquiditeitsplanning per jaar;

d. een overzicht van door derden toegezegde bijdragen aan het project of programma;

e. de realisatietermijn;

f. de criteria die gehanteerd worden om de resultaten van het project of programma te toetsen;

g. een communicatieplan waarin wordt aangegeven:

– op welke wijze met de belanghebbenden bij het project of programma wordt gecommuniceerd over de inhoud, de voortgang en de resultaten, en

– op welke wijze een breder publiek wordt geïnformeerd over de resultaten en mogelijke gevolgen van het project of programma.

4. Het project- of programmaplan wordt in de Nederlandse of de Engelse taal opgesteld.

Artikel 14

1. De minister rangschikt de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen zodanig dat een project of een programma hoger gerangschikt wordt naarmate het:

a. meer bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstelling, genoemd in artikel 2;

b. meer aansluit bij de in artikel 4 genoemde thematische invalshoeken;

c. meerdere van de volgende kenmerken heeft:

– het hebben van doorwerking in die zin dat het project of programma breed kan worden toegepast en een blijvend effect heeft in de ontvangende regio;

– het hebben van brede bestuurlijke steun in de ontvangende regio;

– het bijdragen aan de formulering of aan de uitvoering van biodiversiteitsbeleid in de betreffende regio;

– het hebben van een met betrekking tot verschillende sectoren geïntegreerde visie ten aanzien van biodiversiteit;

– het maximaal ten goede komen aan het ontvangende land en daarbij tevens rekening houden met de inbreng en de belangen van Nederland;

– het ontvangen van medefinanciering door andere organisaties dan LNV.

2. Onverminderd artikel 11, tweede en derde lid, houdt de minister bij de rangschikking van de aanvragen rekening met een evenwichtige verdeling van de middelen over de thematische invalshoeken, genoemd in artikel 4, over de doellanden en over projecten en programma’s.

3. De minister kan besluiten dat voor één of meer van de aanvraagperioden, bedoeld in artikel 12, één of meer van de in artikel 4 genoemde thematische invalshoeken en doellanden hoger gerangschikt worden.

4. De minister maakt het in het derde lid genoemde besluit bekend in de Staatscourant.

Artikel 15

1. De minister geeft een beschikking omtrent subsidieverlening binnen vier maanden na afloop van de desbetreffende aanvraagperiode.

2. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 16

Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

§ 3

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 17

De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op een eenvoudige wijze alle kosten van het project of het programma kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 7 onderscheiden kostenposten.

Artikel 18

1. De subsidieontvanger voert het project of programma uit overeenkomstig het projectplan respectievelijk programmaplan, behoudens door de minister goedgekeurde wijzigingen.

2. Ter verkrijging van goedkeuring, als bedoeld in het eerste lid, wordt een daartoe strekkend verzoek gericht aan de minister en ingediend bij Dienst Regelingen.

3. Goedkeuring, als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt niet verleend voor zover het wijzigingen ten aanzien van de doelstelling betreft.

4. De minister deelt de subsidieontvanger mede of en in welke mate de wijzigingen van het project of programma gevolgen heeft voor de verleende subsidie of voor de bij de verlening van de subsidie vastgestelde verplichtingen. De wijzigingen hebben geen verhoging tot gevolg van het bedrag waarop de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 19

De subsidieontvanger is verplicht om binnen een periode van twaalf maanden na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening te beginnen met de uitvoering van het project of het programma of zoveel eerder als binnen deze periode nodig is om het project of programma uiterlijk 1 juli 2010 af te ronden.

Artikel 20

1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de subsidieontvanger een vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd.

2. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van de waarde van de met de subsidie verkregen eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de financiële vergoeding verschuldigd wordt met dien verstande dat, in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van eigendommen, wordt uitgegaan van het bedrag dat de instelling als schadevergoeding ontvangt. Indien het een onroerend goed betreft, geschiedt de waardebepaling door een door de minister aan te wijzen onafhankelijke deskundige.

3. Toepassing van het eerste lid blijft achterwege, indien het project of programma, na toestemming door de minister, door een andere rechtspersoon wordt voortgezet en de activa om niet aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.

4. Toepassing van het eerste lid blijft eveneens achterwege, indien bij de subsidievaststelling ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat de met het project of programma ontwikkelde activiteiten na de subsidievaststelling tenminste drie jaar worden voortgezet door de subsidieontvanger of, na toestemming door de minister, door een andere rechtspersoon en de activa om niet aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.

5. Ter verkrijging van de toestemming, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt een daartoe strekkend verzoek gericht aan de minister en ingediend bij Dienst Regelingen.

§ 4

Bevoorschotting

Artikel 21

1. De minister kan de subsidieontvanger voorschotten verstrekken van ten hoogste 80% van het bedrag vermeld in de beschikking tot subsidieverlening.

2. Ingeval subsidie is verleend voor meerdere aaneengesloten jaren, kan per jaar één voorschot worden verstrekt, met dien verstande dat het in het eerste lid genoemde percentage naar rato wordt verdeeld over de onderscheiden jaren.

3. De minister kan de subsidieontvanger verzoeken een overzicht van de liquiditeitsbehoefte te overleggen.

§ 5

Subsidievaststelling

Artikel 22

1. Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in de Nederlandse of de Engelse taal gericht aan de minister en binnen vier maanden na afloop van het project of programma ingediend bij Dienst Regelingen op een daartoe door de directeur van Dienst Regelingen vastgesteld formulier.

2. De in het eerste lid bedoelde aanvraag vergezeld van een eindrapportage. Deze rapportage, opgesteld in de Nederlandse of de Engelse taal, bestaat ten minste uit een beschrijving van:

a. de activiteiten die in het kader van het project of programma zijn verricht;

b. de mate waarin deze activiteiten hebben bijgedragen aan de in het project- of programmaplan omschreven doelstellingen; en

c. het financiële verloop van het project of programma.

3. Indien de totale subsidiabele kosten meer bedragen dan € 22.500,– gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat voldaan is aan de bij of krachtens deze regeling gestelde voorwaarden en verplichtingen.

4. De accountant, bedoeld in het derde lid, controleert de aanvraag tot subsidievaststelling met inachtneming van het in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen controleprotocol.

5. De goedkeurende accountantsverklaring wordt opgesteld overeenkomstig de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen modelaccountantsverklaring.

6. De minister kan de Accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een review laten uitvoeren op de door de accountant van de subsidieontvanger verrichte werkzaamheden.

§ 6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23

Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling publiceert de minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.

Artikel 24

1. Het Besluit natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 2001 wordt ingetrokken.

2. Het in het eerste lid bedoelde besluit blijft van toepassing op op grond daarvan verstrekte subsidies.

Artikel 25

De Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift voor artikel 3 komt te luiden: Paragraaf 2 Subsidieplafond Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008.

B

De artikelen 3 en 4 komen te luiden:

Artikel 3

De aanvraagperiode, bedoeld in artikel 12 van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008, wordt voor het jaar 2005 vastgesteld op de periode van 15 juni tot en met 27 juli 2005.

Artikel 4

Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008, bedraagt voor het jaar 2005 € 1.430.000,– voor projecten en € 2.800.000,– voor programma’s. In het jaar 2005 komen projecten, waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 110.000,–, en programma’s, waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 560.000,–, niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 26

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 27

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Bijlage 1 Model-accountantsverklaring, als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008

Wij hebben de bijgevoegde financiële verantwoording van <naam instelling> te <plaats> inzake het project <naam project> over de periode van ... t/m ... in het kader van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 gecontroleerd. De financiële verantwoording is opgesteld onder de verantwoording van <de leiding van naam instelling / naam persoon>.

Het is onze verantwoordelijkheid om een accountantsverklaring inzake de financiële verantwoording te verstrekken. Voor het onderhavige project is bij beschikking van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, kenmerk <nummer> d.d. <datum> een subsidie verleend tot een maximum van € <bedrag>.

Onze controle is verricht overeenkomstig de richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten. Volgens de richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de financiële verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen in de financiële verantwoording.

Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel. Wij zijn van oordeel dat de financiële verantwoording voldoet aan de voor dit doel eraan te stellen eisen.

<plaats en datum>

<handtekening>

<naam accountant>

<naam accountantskantoor>

<adres>

<postcode en woonplaats>

<telefoon>

Bijlage 2 Controleprotocol, als bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008

Bij de controle, op basis waarvan de eindrapportage, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 plaatsvindt, dient aan de naleving van de volgende artikelen op de daarbij aangegeven wijze aandacht te worden besteed.

Artikel

Soort aandacht

artikel 3

speciale aandacht

artikel 6

speciale aandacht

artikel 7

speciale aandacht

artikel 8

speciale aandacht

artikel 10, eerste lid

speciale aandacht

artikel 10, tweede lid

speciale aandacht

artikel 17

speciale aandacht

artikel 18, eerste lid

speciale aandacht

artikel 18, tweede lid

speciale aandacht

artikel 19

speciale aandacht

artikel 20

speciale aandacht

artikel 22, tweede lid

normale aandacht

Toelichting op het controleprotocol

– artikel 3: vaststellen dat de subsidieontvanger een privaatrechtelijke rechtspersoon is of een rechtspersoon naar Nederlands publiekrecht.

– artikel 6: vaststellen dat geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van het project of programma alvorens de ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd, de in de financiële verantwoording van het project of pro gramma opgenomen kosten voor een periode van maximaal 2 respectievelijk 3 jaar aan toonbaar zijn gemaakt en betaald en dat in de financiële verantwoording opgenomen subsidiabele kosten geen betrekking hebben op de in de onderdelen e en f, genoemde kosten en niet uitsluitend betrekking hebben op de in onderdeel d, genoemde kosten.

– artikel 7: vaststellen dat in de financiële verantwoording uitsluitend als subsidiabele kos ten zijn opgenomen de in artikel 7 genoemde kosten.

– artikel 8: vaststellen dat het dagtarief uitsluitend is samengesteld uit de bij artikel 7, eer ste lid, genoemde subsidiabele kosten.

– artikel 10, eerste lid: vaststellen dat, indien voor het project of het programma waarvoor op grond van deze regeling subsidie is verleend andere subsidies door de Rijksoverheid worden verstrekt, de som van de subsidies het in artikel 9 genoemde percentage niet overschrijdt.

– artikel 10, tweede lid: vaststellen dat, indien voor het project of het programma waarvoor op grond van deze regeling subsidie is verleend subsidies door anderen dan de Rijksover heid of financiële middelen door niet-bestuursorganen worden verstrekt, de som van de subsidies dan wel de financiële middelen niet meer bedraagt dan 100% van de totale kosten van het project of programma.

– artikel 17: vaststellen dat de subsidieontvanger een administratie voert die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle kosten van het project of programma kunnen worden afgelezen, gespecificeerd de in artikel 7 onder scheiden kostenposten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten van het per soneel in dienst van de subsidieontvanger een door middel van sluitende tijdsbeschrijving vastgestelde urenverantwoording aanwezig is

– artikel 18, eerste lid: vaststellen dat de subsidieontvanger het project of programma over eenkomstig het project- of programmaplan heeft uitgevoerd.

– artikel 18, tweede lid: vaststellen dat gedurende de looptijd van het project of programma de in het project- of programmaplan aangebrachte wijzigingen vooraf zijn gemeld aan Dienst Regelingen en zijn goedgekeurd door de minister.

– artikel 19: vaststellen dat de subsidieontvanger binnen twaalf maanden na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening is begonnen met de uitvoering van het project of programma en het project of programma binnen twee respectievelijk drie jaar na aanvang van de uitvoering heeft voltooid, met dien verstande dat het project of programma uiterlijk op 1 juli 2010 gereed was.

– artikel 20, eerste lid: vaststellen dat, in de gevallen genoemd in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de subsidieontvanger een vergoeding voor vermo gensvorming heeft betaald waarvan de hoogte wordt bepaald overeenkomstig het tweede lid van artikel 20, tenzij het derde of vierde lid van toepassing is.

– artikel 20, derde lid: vaststellen dat, indien het project of programma door een andere rechtspersoon werd voortgezet, dit na toestemming door de minister is gebeurd en de activa om niet aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.

– artikel 20 vierde lid: vaststellen dat, indien de met het project of programma ontwikkelde activiteiten na de subsidievaststelling tenminste drie jaar worden voortgezet door de sub sidieontvanger of door een andere rechtspersoon, dit ten genoegen van de minister wordt aangetoond en indien de met het project of programma ontwikkelde activiteiten na de subsidievaststelling worden voortgezet door een andere rechtspersoon, dit na toestem ming door de minister is gebeurd en de activa om niet aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.

– artikel 22: vaststellen dat de eindrapportage voldoet aan de voor dit doel gestelde eisen.

Onder normale aandacht wordt verstaan: controle met een diepgang die gebruikelijk is voor het afgeven van een accountantsverklaring bij een verantwoording.

Onder speciale aandacht wordt verstaan: controle waarbij nadrukkelijk wordt bezien of de desbetreffende voorschriften zijn nageleefd. In dit geval moet dus verder worden gegaan dan normaal bij een controle van een verantwoording.

Aan de niet genoemde artikelen behoeft bij de controle geen aandacht te worden besteed, met dien verstande dat, teneinde de controle op de hierboven genoemde artikelen goed te kunnen verrichten, kennisneming van deze overige artikelen noodzakelijk is.

De minister kan de Accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een review laten uitvoeren op de door de accountant van de aanvrager, aan wie de subsidie ingevolge de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 is verleend, verrichte werkzaamheden.

Toelichting

Algemeen

Met de onderhavige regeling wordt een nieuwe subsidieregeling vastgesteld ter uitvoering van het Actieplan BBI-Matra 2005–2008 (hierna: nieuwe Actieplan). De Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 vervangt het Besluit natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 2001 (hierna: Besluit), dat gebaseerd was op het Actieplan Natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 2001–2004 (hierna: oude Actieplan). Tevens wordt met de onderhavige regeling, via een wijziging van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV, de openstelling van de nieuwe Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 voor het jaar 2005 gerealiseerd.

§ 2 Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008

In november 2004 is het oude Actieplan geëvalueerd. Uit de evaluatie werd duidelijk dat met relatief beperkte middelen vele organisaties zijn bereikt, een veelheid van activiteiten zijn ondersteund en samenwerking is bevorderd tussen Nederlandse, lokale en internationale organisaties. Het oude Actieplan voorzag hiermee in een duidelijke behoefte en werd als relevant beoordeeld. De activiteiten zijn goed ingebed in de lokale situatie, hetgeen zorgde voor lokale capaciteit om activiteiten voort te zetten en dus voor een duurzaam effect in de betrokken landen. Op basis van deze evaluatie is besloten tot een nieuw, derde actieplan voor de periode 2005–2008. Bij de evaluatie zijn evenwel ook enkele kritische opmerkingen gemaakt en aanbevelingen gedaan voor het vereenvoudigen, stroomlijnen en transparanter maken van de uitvoering, het scherper formuleren van de doelstelling van het actieplan, een nadere differentiatie van instrumenten naar landen en een duidelijkere terugkoppeling van de instrumenten en bijbehorende projecten naar de doelstelling. Deze aanbevelingen zijn in het nieuwe Actieplan meegenomen en, voor zover van toepassing, in de nieuwe subsidieregeling verwerkt.

De centrale doelstelling van het nieuwe Actieplan is het bijdragen aan het tot staan brengen van het biodiversiteitsverlies in de pan-Europese regio per 2010 door middel van de opbouw en versterking van de ‘civil society’ rondom het thema natuur. Het nieuwe Actieplan is de doorsnede van twee voor Nederland relevante internationale beleidsprogramma’s. Het valt, voor wat betreft doelstellingen en financiële middelen, binnen het programma Maatschappelijke Transformatie (Matra) van het ministerie van Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II, 2004/05, 23 987, nr. 39). Tevens valt het binnen de doelstellingen van het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (BBI), dat in 2002 aan de Tweede kamer is aangeboden door de Staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna LNV) en de Ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens hun collega’s van Economische Zaken, Onderwijs Cultuur en Wetenschap en Verkeer en Waterstaat (Kamerstukken II 2001/02, 28 450, nr. 1). Het nieuwe Actieplan is daarmee actief op het snijvlak van enerzijds het bevorderen van democratiseringsprocessen in de landen die aan de EU grenzen en anderzijds het behouden en duurzaam gebruiken van biodiversiteit. Het nieuwe Actieplan is door ondergetekende op 14 april 2005 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004/05, 28 450, nr. 4).

Om de doelstelling van het nieuwe Actieplan te verwezenlijken wordt ingezet op vijf thematische invalshoeken. Deze zijn terug te vinden in artikel 4 van de onderhavige regeling. Voor een nadere toelichting op deze thematische invalshoeken wordt verwezen naar het nieuwe Actieplan zelf, dat kan worden opgevraagd bij Dienst Regelingen.

Evenals het geval was bij het oude Actieplan, coördineert de minister van LNV de uitvoering van het nieuwe Actieplan. Voor de beoordeling van de projecten en programma’s, de coördinatie en de toetsing van de uitvoering van de onderhavige subsidieregeling is de minister van LNV eerstverantwoordelijk. De Minister van Buitenlandse Zaken is, uit hoofde van het Matra-programma, verantwoordelijk voor het budget.

In grote lijnen wordt met de onderhavige regeling de subsidiering van het nieuwe Actieplan op dezelfde wijze voortgezet als de subsidiering van het oude Actieplan met het Besluit.

Net als onder het Besluit komen onder de nieuwe regeling voor subsidie in aanmerking projecten in kandidaat-lidstaten, die vanuit een of meerdere van de in artikel 4 genoemde thematische invalshoeken zijn opgezet. De onderhavige subsidieregeling is daarnaast inzetbaar in Servië-Montenegro. Servië-Montenegro is op het moment van vaststelling van de onderhavige regeling formeel een ‘staat met uitzicht op kandidaat-lidmaatschap’ maar geldt evenwel voor het nieuwe Actieplan als doelland. Nieuw is voorts dat de subsidieregeling wordt ingezet in de Russische Federatie, Oekraïne en Wit-Rusland, in artikel 1, onderdeel d, gedefinieerd als oosterbuurlanden. Nederland werkt reeds vele jaren samen met de Oekraïne en de Russische Federatie. Het nieuwe Actieplan vermeldt dat een versterkte samenwerking met de Oekraïne en Rusland van groot belang is om de onwenselijkheid van nieuwe scheidslijnen in Europa te onderstrepen. In het geval van Rusland komt daarbij de historische positie van dat land in de wereld en in het bijzonder in de regio Midden- en Oost-Europa. Voor de Oekraïne geldt als additionele overweging dat dit land de toenadering zoekt tot de EU en Nederland. Bovendien zijn er, in het bijzonder met de Russische Federatie, sterke ecologische en economische relaties. Nederland en de Russische Federatie respectievelijk Oekraïne, stellen gebruikelijkerwijs elke twee jaar werkplannen op, die het kader vormen voor de uitvoering van de bilaterale samenwerking tussen Nederland en deze landen. Op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel e, moeten daarom projecten en programma’s die betrekken op deze landen met de genoemde werkplannen in overeenstemming zijn. Wit-Rusland neemt een bijzondere positie in binnen het Matra-programma. Een bijzondere aanvullende eis is dat er in Wit-Rusland in het kader van het project of programma niet wordt samengewerkt met de Wit-Russische centrale overheid. Dit betekent dat de nadruk in de bilaterale samenwerking vooralsnog beperkt zal blijven tot inzet via de ‘civil society’ en lokaal bestuur (artikel 5, tweede lid).

Tevens is nieuw de subsidieverstrekking ten aanzien van programma’s (artikel 1, onderdeel g). Onder het oude Actieplan werden ‘overeenkomsten en opdrachten’ gegund aan internationaal werkende natuurorganisaties om regionale, grensoverschrijdende activiteiten in de Matra-regio uit te voeren. Dergelijke opdrachten hadden vaak een looptijd van meerdere jaren en een programmatisch karakter. Programma’s dienden ter ondersteuning van internationale verdragen en processen en hadden een focus op beleidsbeïnvloeding. Omdat vanuit de evaluatie een aanbeveling werd gedaan voor een meer transparante totstandkoming en uitvoering van dergelijke opdrachten, is de financiering van multilaterale natuurprogramma’s onder de onderhavige subsidieregeling gebracht.

Ten opzichte van het Besluit zijn in de nieuwe subsidieregeling een aantal redactionele en technische verbeteringen aangebracht. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een administratieve lastenverlichting te realiseren. Op grond van artikel 17 van het Besluit was de subsidieontvanger gehouden jaarlijks een rapportage in de vorm van een tussenverslag te overleggen bij meerjarige projecten. Gelet op de beperkte looptijd van projecten en programma’s (maximaal twee respectievelijk drie jaar) wordt een tussentijdse rapportage niet langer noodzakelijk geacht.

De overige wijzigingen ten opzichte van het Besluit worden hieronder artikelsgewijs nader uiteengezet.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Voor subsidiering komen onveranderd in aanmerking privaatrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen naar Nederlands publiekrecht. Ten behoeve van de aanbeveling uit de evaluatie van het oude Actieplantot een duidelijkere terugkoppeling van de instrumenten en bijbehorende projecten naar de doelstelling van het Actieplan wordt nu ook aan rechtspersonen naar Nederlands publiekrecht de eis gesteld dat de doelstelling van deze organisaties moet passen binnen het doel van de subsidieverstrekking en dat zij moeten kunnen aantonen dat zij in meerdere van de doellanden activiteiten ontplooien. Daarnaast wordt van subsidieaanvragende organisaties geëist dat zij ter plekke aantoonbaar met lokale organisaties samenwerken.

Artikel 5

Ten opzichte van het Besluit zijn de eisen aan projecten, en de nieuw te subsidiëren programma’s daar waar nodig geactualiseerd en aangepast aan het nieuwe Actieplan. De redactie van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, is aangepast in die zin dat voorheen werd geëist dat het project of programma werd ondersteund door de bevoegde autoriteiten in het land of de landen waar het project of programma wordt uitgevoerd, terwijl nu ondersteuning wordt geëist van de voor het project of programma relevante autoriteiten. Reden van deze aanpassing is dat voor de beoordeling van projecten en programma’s specifiek de relevantie van de bij het project of programma betrokken autoriteiten van belang is.

Artikel 6

Onder het Besluit konden projecten worden gesubsidieerd met een looptijd van maximaal drie jaar. Thans wordt ingezet op minder omvangrijke en korter lopende projecten met een looptijd van maximaal twee jaar (onderdeel b). Daarnaast komen in aanmerking programma’s met een looptijd van maximaal drie jaar (onderdeel c).

Artikel 11

In artikel 11 is bepaald dat de minister aparte subsidieplafonds kan vaststellen voor projecten en programma’s. Ten opzichte van het Besluit is nieuw dat het bedrag waarboven projecten en programma’s niet voor subsidie in aanmerking komen van jaar tot jaar verschillend kan worden vastgesteld. Tevens kunnen nu ook afzonderlijke plafonds worden vastgesteld voor de thematische invalshoeken, genoemd in artikel 4. Dit om van jaar tot jaar te kunnen bezien hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet.

Artikel 13

Bij het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 13, eerste lid, wordt door Dienst Regelingen een handleiding beschikbaar gesteld voor het maken van een project- cq programmaplan en het opstellen van de begroting.

In artikel 13, tweede lid, onderdeel a, is thans opgenomen dat een verklaring moet worden overlegd van de voor het project of programma relevante nationale autoriteiten in het land of de landen waar zij worden uitgevoerd. Dit houdt verband met de voorwaarde, opgenomen in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, dat projecten en programma’s aantoonbaar worden gesteund door de relevante nationale overheid. Bij de uitvoering van het Besluit was het reeds gebruikelijk dat subsidieaanvragers om een dergelijke verklaring, een zogeheten ‘Letter of Intent’, oftewel aanbevelingsbrief van de relevante autoriteiten, werd gevraagd.

Artikel 14

De kenmerken die in artikel 5, onderdeel b, van het Besluit werden opgesomd, zijn voor zover toepassing, bij de rangschikkingscriteria ondergebracht in artikel 14, eerste lid, onderdeel c. De rangschikkingscriteria van projecten en programma’s zijn op onderdelen geactualiseerd naar aanleiding van het nieuwe Actieplan. Zowel het hebben van een met betrekking tot verschillende sectoren geïntegreerde visie ten aanzien van biodiversiteit (artikel 14, eerste lid, onderdeel c, vierde gedachtestreepje), als het ontvangen van medefinanciering door andere organisaties dan LNV (artikel 14, eerste lid, onderdeel c, zesde gedachtestreepje) zijn nieuwe kenmerkende kwalificaties die voortvloeien uit het nieuwe Actieplan.

Artikel 19

Het nieuwe Actieplan loopt tot 2008. In de jaren 2009 en 2010 kunnen nog betalingen worden verricht voor aangegane verplichtingen. Op grond van artikel 6 van de onderhavige regeling worden uitsluitend projecten en programma’s gesubsidieerd die een looptijd hebben van maximaal twee jaar respectievelijk drie jaar. Om zeker te stellen dat de subsidieontvangers tijdig starten met projecten en projecten tevens op tijd voltooien, zodat uiterlijk eind 2010 de laatste subsidies kunnen worden vastgesteld en uitbetaald, is in artikel 19 opgenomen dat de subsidieontvanger moet beginnen met de uitvoering van het project binnen 12 maanden na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening of zoveel eerder als nodig is om binnen deze periode het project of programma uiterlijk 1 juli 2010 af te ronden.

Artikel 22

Ten opzichte van het Besluit is de termijn waarbinnen de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend verruimd van twee naar vier maanden. Uit ervaring is gebleken dat subsidieaanvragers vier maanden nodig hebben om een gedegen eindrapportage op te kunnen stellen.

Openstelling

In artikel 25 is een wijziging van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV opgenomen. Met deze wijziging wordt in onderdeel A voor het jaar 2005 de aanvraagperiode van de Regeling subsidiëring Actieplan BBI-Matra 2005–2008 vastgesteld op de periode van 15 juni tot 27 juli 2005. Daarnaast wordt in onderdeel B het subsidieplafond vastgesteld. Voor het jaar 2005 is beschikbaar een bedrag van € 1.430.000,– voor projecten en € 2.800.000,– voor programma’s. Tevens geldt in het jaar 2005 voor projecten een maximum van € 110.000,– en voor programma’s, een maximum van € 560.000,– aan subsidiabele kosten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2004, 100, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 21 april 2005 (Stcrt. 82).

Naar boven