Instellingsbesluit adviescommissie ‘Zuidelijke Dansvoorziening’

10 januari 2005

Nr. DK/D/2004/59546

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

1. Er is een adviescommissie ‘Zuidelijke Dansvoorziening’.

2. De commissie heeft tot taak te adviseren over de totstandkoming van een voorziening voor de dans met als primair verzorgingsgebied de drie zuidelijke provincies. Het hoofddoel van de voorziening is het verzorgen van een kwalitatief hoogstaand en divers aanbod voor de grote en kleine zaal. Hierbij staat voorop dat de voorziening geworteld moet zijn in de zuidelijke culturele infrastructuur, in het bijzonder die op het gebied van de dans.

3. Het advies betreft in ieder geval:

a. de structuur en het profiel van deze voorziening;

b. de vestigingsplaats van de nieuwe dansvoorziening.

4. Na het uitbrengen van het advies over de structuur, het profiel en de vestigingsplaats adviseert de commissie over de invulling van de (artistieke) leiding van de voorziening.

5. De commissie houdt bij haar advies rekening met het financiële kader zoals dat is meegegeven door de betrokken overheden.

Artikel 3

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

Artikel 4

1. De commissie bestaat uit een voorzitter, de heer R. Haks, en de volgende overige leden:

a. de heer H. Focking (op voordracht van de provincie Limburg);

b. mevrouw A.J. Swinnen (op voordracht van de provincie Noord-Brabant);

c. mevrouw M.S. van Dijk (op voordracht van de provincie Zeeland);

d. mevrouw F. van Dijk-de Bloeme (op voordracht van het Ministerie van OCW).

2. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris, mevrouw J. Hadders. De secretaris is geen lid van de commissie.

Artikel 5

1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voorzover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder – op persoonlijke titel – ambtelijke deskundigen.

3. De commissie brengt vóór 25 december 2004 haar advies over de structuur, het profiel en de vestigingsplaats van de dansvoorziening uit aan de minister en Gedeputeerde Staten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland.

4. De commissie brengt voor 1 februari 2005 haar advies over de invulling van de (artistieke) leiding van de dansvoorziening uit aan de minister en Gedeputeerde Staten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland.

5. Na aanbieding van haar rapport over de invulling van de (artistieke) leiding van de dansvoorziening is de commissie opgeheven.

Artikel 6

De voorzitter en andere leden van de commissie, voor zover geen ambtenaar, ontvangen per vergadering een beloning op basis van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop gebaseerde voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geldende bepalingen, alsmede een vergoeding voor de reis- en verblijfkosten volgens de bestaande rijksregelingen.

Artikel 7

De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister.

Artikel 8

De commissie neemt geheimhouding in acht ten aanzien van alle informatie die in het kader van haar werkzaamheden bekend wordt en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken.

De commissie zorgt ervoor dat door een ieder die betrokken is bij de werkzaamheden van de commissie, geheimhouding in acht wordt genomen ten aanzien van alle informatie die in het kader van die werkzaamheden bekend wordt en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken.

Artikel 9

Rapporten, notities, verslagen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister en Gedeputeerde Staten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland uitgebracht.

Artikel 10

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 11

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 13 oktober 2004.

2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 april 2005.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit adviescommissie ‘Zuidelijke Dansvoorziening’.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan.

Toelichting

Algemeen

De Raad voor Cultuur heeft ten behoeve van de Cultuurnota 2005–2008 geadviseerd om de structurele subsidiëring aan RAZ te beëindigen en het subsidiebedrag te reserveren voor een nieuw dansgezelschap. Tijdens overleg hierover bleek dat de betrokken overheden verschillende visies hebben over de vorm en het profiel van een nieuwe dansvoorziening en de mogelijkheid om RAZ (en andere door de raad negatief beadviseerde dansgezelschappen uit de betrokken provincies) te betrekken bij de invulling van deze voorziening.

Afgesproken is daarom dat er een adviescommissie wordt ingesteld die een advies uitbrengt over de structuur en het profiel van de dansvoorziening en over de vestigingsplaats van de voorziening en die vervolgens een advies uitbrengt over de invulling van de (artistieke) leiding van de dansvoorziening.

Rijk, provincie Limburg, provincie Noord-Brabant en provincie Zeeland hebben overeenstemming bereikt over een gezamenlijke opdracht aan de commissie.

Artikelen

Artikel 2

De commissie adviseert op basis van de volgende opdracht van de betrokken overheden:

1. Het voorbereiden van de totstandkoming van een voorziening voor de dans met als primair verzorgingsgebied de drie zuidelijke provincies. Het hoofddoel van de voorziening is het verzorgen van een kwalitatief hoogstaand en divers aanbod voor de grote en kleine zaal. Hierbij staat voorop dat de voorziening geworteld moet zijn in de zuidelijke culturele infrastructuur, in het bijzonder die op het gebied van dans. Daarnaast kunnen aanvullend de volgende mogelijke functies worden betrokken:

– werkplaatsfunctie;

– educatiefunctie (specifiek gericht op jongeren);

– ontwikkeling bestaande initiatieven en kernen;

– dansprogrammering, publieksopbouw en promotie;

– zakelijke ondersteuning.

2. De commissie wordt gevraagd structuur en profiel van de voorziening aan te geven, waarbij de vraag aan de orde komt of het moet gaan om een:

– vast ensemble met een choreograaf met een uitgesproken artistiek profiel;

– productie-eenheid met een artistiek ondernemer/intendant die per productie artistieke teams uitnodigt;

– tussenvormen, waarbij mogelijk aanvankelijk projectgewijs wordt gewerkt naar een hechtere structuur.

3. De commissie wordt gevraagd een advies te geven over de vestigingsplaats van de nieuwe dansvoorziening.

4. De commissie houdt in haar advies rekening met de volgende financiële bijdragen:

– een rijksbijdrage van € 564.000, deze bijdrage kan vanaf 2007 worden verhoogd met € 150.000;

– een bijdrage uit Limburg van € 272.000 (provincie Limburg € 136.000 en gemeente Heerlen € 136.000);

– een bijdrage uit Noord-Brabant van € 319.499 (provincie Brabant € 236.499 en gemeente Tilburg € 83.000).

5. De zuidelijke dansvoorziening zal zich kwalitatief moeten kunnen meten aan de meerjarig gesubsidieerde dansvoorzieningen met een landelijke betekenis. Naast bediening van het primaire verzorgingsgebied, behoort spreiding van voorstellingen over de toonaangevende danspodia in Nederland en, zo mogelijk, daarbuiten, tot de opdracht van de nieuwe voorziening.

Artikel 4

Het advies wordt uitgebracht door een onafhankelijke commissie. De keuze van de voorzitter heeft de instemming van de drie zuidelijke provincies. De overige leden worden benoemd op voordracht van de provincie Limburg, de provincie Noord-Brabant, de provincie Zeeland en het Ministerie van OCW. De voorzitter en overige leden zijn actief op het terrein van (openbaar) bestuur en dans. Tevens is kennis van de zuidelijke culturele infrastructuur aanwezig.

Artikel 5

Voor 25 december 2004 brengt de commissie aan de betrokken overheden uit het zuiden en de staatssecretaris van OCW een advies uit over de structuur, het profiel en de vestigingsplaats van de voorziening. Vervolgens wordt de commissie gevraagd om voor 1 februari 2005 te adviseren over de invulling van de (artistieke) leiding van de dansvoorziening. Beide adviezen worden voorgelegd aan de Raad voor Cultuur en provinciale adviescommissies.

Het streven is dat met ingang van het seizoen 2005–2006 de dansvoorziening operationeel is.

Artikel 6

De bewindspersoon voor cultuur financiert de honorering van de commissie die wordt aangemerkt alszware commissie in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 1988.

Artikel 11

Op 13 oktober 2004 is de commissie feitelijk met haar werkzaamheden begonnen. Om die reden werkt dit besluit terug tot en met die datum.

Het is de bedoeling dat het rapport over de invulling van de (artistieke) leiding van de dansvoorziening voor 1 februari 2005 wordt uitgebracht. Teneinde te voorkomen dat bij een geringe overschrijding van die termijn de commissie opnieuw zou moeten worden ingesteld is in dit artikel geregeld dat het onderhavige besluit twee maanden later, per 1 april 2005, vervalt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan

Naar boven