Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang voor de sector Rechterlijke Macht

Regeling van de Minister van Justitie van 31 mei 2005, nr. 5352396/805, met betrekking tot de werkgeversbijdrage kinderopvang voor de sector Rechterlijke Macht

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 38j van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

Besluit:

Artikel 1

De Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel is van overeenkomstige toepassing op de rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak en de rechterlijke ambtenaren in opleiding met dien verstande dat wordt verstaan onder:

a. ambtenaar: rechterlijk ambtenaar en rechterlijk ambtenaar in opleiding die tevens ouder is;

b. bevoegd gezag: Onze Minister van Justitie, indien het een rechterlijk ambtenaar werkzaam bij een parket of een rechterlijk ambtenaar in opleiding betreft of indien het een rechterlijk ambtenaar werkzaam bij de Hoge Raad betreft respectievelijk het gerechtsbestuur, indien het een rechterlijk ambtenaar werkzaam bij een ander gerecht betreft;

c. sector Rijk: sector Rechterlijke Macht of anderszins onder het gezagsbereik van de Minister van Justitie.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Toelichting

Algemeen

De nieuwe Wet kinderopvang stelt de werkgeversbijdrage aan kinderopvang niet verplicht. Wel veronderstelt de wet dat ouders en werkgevers met elkaar afspraken maken over de werkgeversbijdrage. In het Sectoverleg Rechterlijke Macht (SORM) van 16 november 2004 is kenbaar gemaakt aan de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak dat de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel, zoals deze in de sector Rijk wordt toegepast, eveneens wordt toegepast voor de sector Rechterlijke Macht. Bij Besluit van 18 april 2005 tot wijziging van onder meer het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met afspraken over de bijdrage voor kinderopvang en de tijdelijke toelage voor piketdiensten in de Sector rechterlijke macht (Stb 207) is artikel 38j van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) in werking getreden. Hierin is geregeld dat de rechterlijke ambtenaren, die zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die tevens ouder zijn, recht hebben op een bijdrage in de kosten van kinderopvang en gastouderopvang. In artikel 38j, derde lid, van het Brra wordt een grondslag gegeven omtrent de bijdrage in de kosten voor kinderopvang en gastouderopvang. Onderhavige regeling strekt tot uitvoering hiervan.

In deze regeling wordt de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing verklaard op de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die tevens ouder zijn, met enkele noodzakelijke afwijkingen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de nota van toelichting bij voornoemd besluit.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 van de regeling wordt de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing verklaard op rechterlijke ambtenaren, zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die tevens ouder zijn.

In de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

– De regeling verplicht de werkgever tot het verlenen van een bijdrage;

– De werkgeversbijdrage is per werkgever 1/6 deel van de kosten van kinderopvang;

– De kosten van kinderopvang zijn de in rekening gebrachte kosten van kinderopvang of gastouderopvang, maar voor de werkgeversbijdrage wordt een bijdrage per uur gehanteerd die niet hoger is dan de krachtens artikel 7 van de Wet kinderopvang vastgestelde uurprijs;

– Voor de bevoegdheidsverdeling is de regel ‘Wie betaalt, bepaalt’ van toepassing. Voor de rechterlijk ambtenaar werkzaam bij het openbaar ministerie is de Minister van Justitie bevoegd om de bijdrage toe te kennen; voor de rechterlijk ambtenaar werkzaam bij een gerecht is dat het gerechtsbestuur;

– De ambtenaar die in aanmerking komt voor een bijdrage ontvangt eerst een voorlopige bijdrage, die per kalenderjaar wordt vastgesteld en toegekend voor de duur van maximaal een kalenderjaar;

– De voorlopige bijdrage wordt bij wijze van voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald, gelijktijdig met de salarisbetaling;

– De ambtenaar is verplicht uit eigen beweging aan bevoegd gezag informatie te verstrekken die van belang is voor de beslissing op de aanvraag en de hoogte van de bijdrage, onmiddellijk na de bekendmaking daarvan;

– Voor 10 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarover de voorlopige bijdrage is ontvangen, verstrekt de ambtenaar aan het bevoegd gezag een overzicht met de noodzakelijke gegevens voor het vaststellen van de definitieve werkgeversbijdrage. Bij dat overzicht voegt de ambtenaar een gewaarmerkte kopie van een door het kindercentrum of het gastouderbureau vervaardigde specificatie van de feitelijke kosten van kinderopvang of gastouderopvang over het voorgaande kalenderjaar en/of gewaarmerkte kopieën van de ter zake betrekking hebbende rekeningen met de daarbij behorende betalingsbewijzen;

– In het geval waarin de werkgever van de partner van de ambtenaar minder dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang heeft vergoed, dient bij de aanvang een verklaring van die werkgever te worden gevoegd waaruit blijkt in welke mate is bijgedragen in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang;

– De ambtenaar met een partner van wie de werkgever niet of in onvoldoende mate bijdraagt in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang heeft aanspraak op een aanvullende bijdrage in de door hem of diens partner te betalen kosten van kinderopvang of gastouderopvang;

– Indien de noodzakelijke gegevens en/of de verklaring van de werkgever van de partner niet of niet tijdig wordt/worden overlegd wordt de voorlopige bijdrage en de eventuele aanvullende bijdrage teruggevorderd;

– De aanvullende bijdrage bedraagt voor het jaar 2005 maximaal een zesde deel van de aan de ambtenaar of diens partner in rekening gebrachte kosten van kinderopvang of gastouderopvang;

– De aanvullende bijdrage bedraagt voor het jaar 2006 maximaal twee derde deel van de voor het jaar 2005 geldende bijdrage;

– De aanvullende bijdrage bedraagt voor het jaar 2007 maximaal een derde deel van de voor het jaar 2005 geldende bijdrage;

– Vanaf het jaar 2008 wordt geen aanvullende bijdrage meer verstrekt.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel (Stcrt. 2004, nr. 217).

In artikel 1, onderdelen a tot en met c, is een aantal noodzakelijke afwijkingen op het begrippenkader van de rijksregeling gemaakt. In onderdeel b is bepaald wie het bevoegd gezag is voor de rechterlijke ambtenaren. Voor de bevoegdheidsverdeling is de regel ‘wie betaalt, bepaalt’ van toepassing. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar werkzaam bij het openbaar ministerie of de Hoge Raad is de Minister van Justitie bevoegd om de bijdrage toe te kennen. Dit geldt eveneens ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren in opleiding. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar werkzaam bij (een ander) gerecht is dat het gerechtsbestuur.

Deze regeling is via de artikelen 4 van de Beroepswet respectievelijk 5 van de Wet Bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie van overeenkomstige toepassing op de leden met rechtspraak belast die werkzaam zijn bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het bevoegd gezag ten aanzien van deze leden is eveneens het gerechtsbestuur.

Artikel 2

Bij Besluit van 18 april 2005 tot onder meer wijziging van het Brra in verband met het regelen van de werkgeversbijdrage voor de sector Rechterlijke Macht (Stb. 207) is terugwerkende kracht verleend aan de inwerkingtreding van artikel 38j van het Brra tot en met 1 januari 2005.

Met het oog hierop wordt in artikel 2 aan deze regeling eveneens terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2005.

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven