Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2005/27)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 31 mei 2005, nummer 2005/27, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/1.1.4.1. Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

1.1.4.1 Regelingen naar aanleiding van uitspraak ABRS 12 januari 2004

A. Overgangsregeling

Inleiding

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft in haar uitspraak van 12 januari 2004 (nr. 200306128/1) bepaald dat een advies omtrent afgifte van een mvv niet wordt aangemerkt als een besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. Naar aanleiding hiervan zijn de op dat moment aanhangige bezwaarzaken in dergelijke adviesprocedures niet-ontvankelijk verklaard. Dit nu, heeft aanleiding gevormd voor het instellen van een overgangsregeling voor de bezwaarschriften in adviesprocedures die naar aanleiding van genoemde uitspraak niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Reikwijdte overgangsregeling

De onderhavige beleidsregel heeft een tijdelijk karakter. Deze overgangsregeling wordt uitsluitend toegepast indien de referent een nieuw verzoek om advies indient omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel de vreemdeling een aanvraag indient tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf, gedurende de periode van 12 januari 2004 tot 1 augustus 2004. Hierbij geldt dat dit voor hetzelfde verblijfsdoel moet zijn als waarvoor het eerdere verzoek om advies is ingediend, tenzij de wijziging van het verblijfsdoel dermate gering is, dat redelijkerwijs niet van een wijziging kan worden gesproken (zie artikel 3.100 Vreemdelingenbesluit).

Inhoud overgangsregeling

Als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, wordt alsnog een (positief advies omtrent afgifte van een) machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven:

1. De vreemdeling had voor of op 12 januari 2004 een bezwaarschrift ingediend inzake een verzoek om advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf, op welk bezwaarschrift nog geen beslissing was genomen; en

2. voor of op 12 januari 2004, op enig moment hangende die procedure, is aangetoond dat aan alle voorwaarden werd voldaan; en

3. er doen zich geen bijzondere omstandigheden voor, die aanleiding vormen om alsnog verblijf te weigeren.

Dergelijke onder 3 bedoelde bijzondere omstandigheden doen zich in ieder geval voor in de volgende situaties:

a) inmiddels is gebleken dat niet meer wordt voldaan aan het vereiste dat zelfstandig over voldoende middelen van bestaan wordt beschikt;

b) inmiddels is gebleken dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

c) inmiddels is gebleken dat het oorspronkelijke verblijfsdoel is komen te vervallen;

d) inmiddels wordt niet langer voldaan aan een of meer in het relevante artikel van het Vreemdelingenbesluit facultatief geformuleerde voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning.

Ad a.

Een geval waarin bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst inmiddels niet langer garantie biedt voor duurzame inkomsten, wordt niet aangemerkt als een gewijzigde omstandigheid die tot het alsnog weigeren van verblijf leidt. Dit is anders wanneer de arbeidsovereenkomst inmiddels is beëindigd en niet op andere wijze is gebleken van voldoende middelen van bestaan. De middelen van bestaan dienen in ieder geval zelfstandig verworven en voldoende hoog te zijn. Wanneer een nieuw verzoek of een nieuwe aanvraag op of na 1 april 2004 wordt ingediend, zal getoetst worden naar analogie van het overgangsrecht van artikel 116 Vreemdelingenwet, ook al is dat artikel sedert die datum niet langer toepasbaar. Benadrukt wordt dat deze analoge toepassing enkel in het kader van deze overgangsregeling geldt.

Ad b.

Wanneer uit nader bekend geworden gegevens blijkt dat op het toetsmoment of enig moment nadien bezwaren tegen het verblijf bestaan op grond van aspecten van openbare orde, vormt dit aanleiding om alsnog het verblijf te weigeren.

Ad c.

Wanneer bijvoorbeeld in de eerdere procedure verblijf bij partner werd beoogd en de relatie blijkt inmiddels verbroken te zijn, zal niet worden overgegaan tot afgifte van de gevraagde mvv dan wel positieve advisering daaromtrent.

Ad d.

In bepaalde gevallen bestaan er wettelijke beletselen tegen het toepassen van deze overgangsregeling. Dit betreft de gevallen waarin een facultatieve inwilligingsgrond in het relevante besluitartikel zich daartegen verzet. Een voorbeeld hiervan is de vreemdeling die verblijf als au pair beoogt en die hangende de bezwaarfase in de eerdere procedure aantoonbaar aan alle geldende voorwaarden is gaan voldoen, maar hangende een nieuwe procedure 26 jaar is geworden. Vanwege de in artikel 3.43 Vreemdelingenbesluit neergelegde absolute leeftijdsgrens van 26 jaar en de facultatieve formulering van het artikel, kan hiervan niet afgeweken worden.

De onder 3 bedoelde bijzondere omstandigheden doen zich, met inachtneming van het bovenstaande onder a tot en met d, niet voor in de situatie waarin enkel door tijdsverloop de situatie van de vreemdeling zodanig is gewijzigd dat strikt genomen niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. Hiervan is in ieder geval in de volgende gevallen sprake:

- wanneer een minderjarige verblijf in het kader van gezinshereniging beoogt en deze ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland inmiddels meerderjarig is geworden, zal binnen de ruimte die door artikel 3.13, tweede lid Vreemdelingenbesluit daartoe geboden wordt, in beginsel alsnog een mvv in het kader van gezinshereniging worden afgegeven;

- wanneer een minderjarige in het kader van gezinshereniging verblijf beoogt, en ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland de referteperiode van vijf jaar inmiddels is verstreken, zal in beginsel alsnog een mvv in het kader van gezinshereniging worden afgegeven;

- wanneer een meerderjarige in het kader van verruimde gezinshereniging verblijf beoogt, en ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland de referteperiode van respectievelijk een jaar inmiddels is verstreken, zal in beginsel alsnog een mvv in het kader van verruimde gezinshereniging worden afgegeven.

B. Permanente regeling

Permanente regeling voor gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel

Een bijzondere categorie waarvoor wordt voorzien in een permanente regeling, betreft de zogeheten nareizers, die binnen drie maanden nadat een familielid een zelfstandige verblijfsvergunning asiel heeft gekregen, deze hoofdpersoon nareizen. Zij komen dan in beginsel ook in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. De wijze waarop deze nareis vorm moet krijgen is neergelegd in C5/23.2.1. Daarin is bepaald dat de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt aangemerkt als begin van de nareis. Voor de uitspraak van 12 januari 2004 betrof dit zowel de aanvraag op de post als het verzoek om advies door de referent.

Nu het verzoek om advies in de referentprocedure echter niet meer als een aanvraag beschouwd kan worden en hiertegen geen rechtsmiddelen openstaan, is de datum van de start van de referentprocedure als start van de nareis komen te vervallen. Hierdoor zouden de gezinsleden van de hoofdpersoon in bepaalde gevallen hun afgeleide asielstatus mislopen. Gezien de schrijnende gevolgen die dit met zich mee zou brengen, geldt in deze gevallen de datum van het verzoek om advies van de asielstatushouder als startdatum van de nareis, in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet 2000. Dit houdt in dat als de hoofdpersoon binnen drie maanden na de statusverlening een verzoek om advies heeft ingediend de nareistermijn is veiliggesteld.

B

Paragraaf C1/4.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.1 Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

Een verblijfsvergunning asiel kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet worden verleend aan de echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind van de vreemdeling die een verblijfstitel heeft verkregen op basis van een van de gronden a t/m d van artikel 29, eerste lid, Vreemdelingenwet.

Onderdeel f van artikel 29, eerste lid, Vreemdelingenwet bepaalt dat de verblijfsvergunning asiel voorts kan worden verleend aan de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van een houder van de verblijfsvergunning asiel, verleend op grond van een van de onderdelen a t/m d, dat hij om die reden behoort tot het gezin van deze vreemdeling.

Vereiste in beide gevallen is derhalve, dat de hier bedoelde ‘gezinsleden’ dezelfde nationaliteit hebben als de houder van de verblijfsvergunning asiel, dat zij feitelijk behoren tot zijn gezin en dat zij gelijktijdig met hem zijn ingereisd dan wel binnen drie maanden nadat de bedoelde vreemdeling zijn verblijfsvergunning heeft verkregen, zijn nagereisd. Daarnaast geldt dat een eerdere inreisdatum van een familielid dan de inreisdatum van de hoofdpersoon ook wordt beschouwd als een tijdige nareis.

De driemaandentermijn gaat in op het moment dat de oorspronkelijke verblijfsvergunning wordt verleend. Indien de houder van de verblijfsvergunning asiel in Nederland bij de Visadienst een verzoek om advies heeft ingediend binnen die drie maanden dan wel indien de gezinsleden in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen binnen die drie maanden, wordt dit gezien als een tijdig ingediende aanvraag.

Het moet hier dus gaan om een huwelijk of partnerschap dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie kan slechts één vrouw en de uit haar geboren kinderen voor verblijf in aanmerking komen. Van een polygame situatie is sprake, indien de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, met een andere persoon (of meerdere andere personen) tegelijkertijd een huwelijk en/of een relatie is aangegaan (inclusief geregistreerd partnerschap).

Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote alsmede eventuele gezinsleden niet voor toelating in aanmerking.

Onder minder- of meerderjarige kinderen dienen tevens te worden begrepen kinderen van een van de beide echtgenoten of partners uit een eerder huwelijk of relatie, of adoptie- of pleegkinderen die feitelijk tot het gezin behoorden.

De minder- of meerderjarigheid wordt beoordeeld naar Nederlands recht.

Minderjarig zijn kinderen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd of in Nederland geregistreerd zijn en ook nimmer gehuwd of geregistreerd zijn geweest (artikel 1:233 Burgerlijk Wetboek).

Ten behoeve van kinderen die in Nederland zijn geboren, terwijl één van de ouders nog de asielprocedure doorloopt, wordt zo snel mogelijk na de inschrijving van het desbetreffende kind in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), bij de vreemdelingenpolitie van de regio in welke de ouder woonachtig is een aanvraag model M35-K ondertekend. Hiermee wordt de aanvraag van de ouder om een verblijfsvergunning asiel tevens geldig verklaard voor het in Nederland geboren kind. Het model M35-K kan alleen worden ingevuld indien de asielprocedure van de ouder(s) nog openstaat.

Op het moment dat de ouder in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a t/m c, Vreemdelingenwet, komt het in Nederland geboren kind in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van het in Nederland geboren kind is de datum van de ondertekening van het model M35-K. Op het moment dat de ouder in het bezit word gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet, komt het in Nederland geboren kind in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op dezelfde grond als de ouder, namelijk op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet. Voor kinderen, die in Nederland worden geboren nadat de ouder in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van één van de gronden a t/m d van artikel 29, eerste lid, Vreemdelingenwet, dient nog immer een verblijfsvergunning regulier te worden aangevraagd. In deze en alle andere gevallen dan hierboven genoemd is het reguliere vreemdelingenbeleid van toepassing (zie B2 en artikel 3.23 Vreemdelingenbesluit).

C

Paragraaf C5/23.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 De gezinsleden bevinden zich nog in het buitenland

Indien de gezinsleden zich nog in het buitenland bevinden, wordt hen geadviseerd in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen. Die aanvraag wordt aangemerkt als het begin van nareizen in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland (zie B1/1). De hoofdpersoon kan in Nederland geen machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen voor de gezinsleden. Wel kan hij bij de Visadienst een positief advies vragen. Dit verzoek om advies wordt eveneens aangemerkt als het begin van nareizen in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet. Tegen een negatief advies staan geen rechtsmiddelen open. Indien de vreemdeling in rechte wenst op te komen tegen een negatief advies kan hij een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf indienen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Tegen deze aanvraag staan wel rechtsmiddelen open.

De aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf wordt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorgeleid naar de Visadienst.

D

Paragraaf C5/23.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 De gezinsleden melden zich in Nederland bij het aanmeldcentrum

Art. 3.109 Vreemdelingenbesluit:

Van de vreemdeling die te kennen geeft de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, in te willen dienen, worden door Onze Minister identificatiefoto's vervaardigd en wordt een dactyloscopisch signalement opgemaakt. De vreemdeling verleent hieraan zijn medewerking.

Wanneer de gezinsleden Nederland zijn ingereisd, met een machtiging tot voorlopig verblijf, dienen zij zich binnen 3 dagen te melden bij het aanmeldcentrum, waarnaar wordt verwezen in de brieven bij de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Voor de procedure ten aanzien van een vervoersbewijs wordt verwezen naar C3/11.1. Op het aanmeldcentrum wordt dezelfde procedure gevolgd als voor andere asielaanvragers. Voor de verdere procedure op het aanmeldcentrum wordt verwezen naar C3/12.2. De gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, Vreemdelingenwet, die zijn ingereisd met een machtiging tot voorlopig verblijf, kunnen na aanmelding bij het desbetreffende aanmeldcentrum er desgewenst en indien mogelijk voor kiezen te verblijven bij hun echtgeno(o)t(e) of ouder(s) in plaats van gebruik te maken van de Tijdelijke Noodvoorziening. Na indiening van de asielaanvraag kan desgewenst gebruik gemaakt worden van de centrale opvang van het COA.

Ook gezinsleden die Nederland zijn ingereisd zonder een machtiging tot voorlopig verblijf, dienen zich voor het indienen van een asielaanvraag te melden bij het aanmeldcentrum conform de verdeling in C3/11.1.

E

Paragraaf C5/23.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4 Het aannemelijk maken van de gezinsband

In het geval een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf is ingediend, of indien een asielaanvraag is ingediend zonder dat een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd, geldt het volgende.

De gezinsband dient in beginsel met documenten te worden aangetoond (zie C1/4.6.3). Indien de betrokken vreemdeling of het gezinslid dit niet kan, dient de vreemdeling of het gezinslid aannemelijk te maken dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe te rekenen (zie C1/4.6.3). Is het ontbreken van documenten niet toe te rekenen, dan dienen de identiteit en de familierelatie op andere wijze aannemelijk te worden gemaakt.

Indien er evenwel sprake is van bewijsnood voor betrokken vreemdelingen omdat documenten ontbreken en zulks betrokkenen niet is aan te rekenen, dan wel de overgelegde documenten geen uitsluitsel bieden of indien nader documentenonderzoek heeft plaatsgevonden maar geen zekerheid is verkregen over het bestaan van een familierelatie, wordt betrokkene gewezen op de mogelijkheid van DNA-onderzoek.

DNA-onderzoek geschiedt op vrijwillige basis. Indien niet wordt ingestemd met het gebruik van DNA-onderzoek, zal op grond van de beschikbare gegevens een beslissing worden genomen over de aanvraag.

Als de hoofdpersoon instemt met een DNA-test ten behoeve van de door hem aangegeven gezinsleden en met het gebruik van de uitslag van DNA-onderzoek in de procedure in kwestie, dient hij een bijdrage ter uitvoering van DNA-onderzoek te storten op rekening van het desbetreffende laboratorium. De bijdrage wordt gekoppeld aan het aantal te onderzoek kinderen:

aantal te onderzoeken kinderen

hoogte bijdrage

één kind

€ 199,66

twee kinderen

€ 263,19

drie kinderen

€ 326,72

vier kinderen

€ 390,25

etc.

etc.

Indien de gezinsleden nog in het buitenland zijn, dient de hoofdpersoon de gezinsleden in het buitenland te informeren dat zij zich dienen te melden bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging. De in het buitenland verblijvende echtgeno(o)t(e) of partner van de referent die om DNA-onderzoek heeft verzocht, wordt door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in kennis gesteld van de door de referent in het aanvraagformulier voor DNA-onderzoek verstrekte gegevens over de relatie tussen de ouders en de kinderen voor wie overkomst naar Nederland wordt gevraagd. De echtgeno(o)t(e) of partner legt ter zake van de juistheid van de door de referent verstrekte gegevens een verklaring af, die door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging schriftelijk wordt vastgelegd en door betrokkene wordt ondertekend.

De gezinsleden en de hoofdpersoon tekenen een verklaring van geen bezwaar met betrekking tot DNA-onderzoek. Het DNA-materiaal wordt afgenomen door een medisch gekwalificeerd persoon in aanwezigheid van een medewerker van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging en wordt door de diplomatieke vertegenwoordiging verzonden naar het laboratorium waar het DNA-onderzoek zal worden verricht.

Het DNA-materiaal van de hoofdpersoon in Nederland wordt in één van de in de ‘Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen’ genoemde geaccrediteerde laboratoria in Nederland afgenomen, dan wel op een door het laboratorium aangewezen plaats, door een medische gekwalificeerde in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het laboratorium.

De uitslag van het DNA-onderzoek biedt voldoende zekerheid met betrekking tot het bestaan van een biologische afstammingsrelatie. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informeert de hoofdpersoon over de uitslag van het DNA-onderzoek.

Indien de uitslag voor de vreemdeling positief is, wordt de bijdrage door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan betrokkene terugbetaald. Indien de uitslag negatief is, vindt er geen restitutie plaats.

Op basis van de uitslag en van anderszins beschikbare gegevens wordt een beslissing genomen op de asielaanvraag dan wel op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.

Het DNA-materiaal wordt door het laboratorium vernietigd nadat de beslissing in de procedure in het kader waarvan het DNA-materiaal is afgenomen, onherroepelijk is geworden. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geeft daartoe een schriftelijke aanwijzing aan het laboratorium. Een afschrift van deze aanwijzing wordt aan de vreemdeling gezonden.

In het geval dat er geen (originele) documenten zijn overgelegd en de houder van de verblijfsvergunning asiel (hoofdpersoon) eerder desgevraagd de familierelatie met de echtgeno(o)t(e) of partner heeft gemeld of de relatie heeft bevestigd, is de familierechtelijke relatie tussen de hoofdpersoon en de echtgeno(o)t(e) of partner in beginsel aannemelijk gemaakt.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Rijswijk, 31 mei 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, P.W.A. Veld.

TOELICHTING BIJ WIJZIGING 2005/27

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

A

B1/1.1.4.1 Regelingen naar aanleiding van uitspraak ABRS 12 januari 2004

Op 12 januari 2004 heeft de Raad van State in de zaak Seloo geoordeeld dat de beslissing op het verzoek om advies van de referent in Nederland niet kan worden beschouwd als een besluit in de zin van de Awb. Dit betekent tevens dat er geen rechtsmiddelen openstaan tegen een negatief advies.

Dit heeft in het bijzonder nadelige gevolgen voor houders van een asielstatus die hun familieleden willen laten nareizen. Indien een vreemdeling in Nederland een asielstatus heeft verkregen, kunnen zijn familieleden in aanmerking komen voor een afgeleide asielstatus, indien zij binnen drie maanden nadat de hoofdpersoon zijn status heeft verkregen nareizen. Er is voorheen bepaald dat de datum van het indienen van de mvv-aanvraag geldt als begin van de nareis.

Het maakte tot aan de uitspraak van 12 januari 2004 niet uit of het hier een referentaanvraag of een aanvraag op de post betrof. Indien men tegen het besluit in bezwaar ging, en het bezwaar werd gegrond verklaard, bleef de datum waarop de aanvraag was ingediend staan als begin van de nareis. Nu in de referentprocedure echter geen sprake meer is van een aanvraag en de referent bij een negatief advies geen bezwaar kan aantekenen maar een nieuw verzoek tot advies moet indienen, vervalt de eerste datum van de adviesaanvraag en is het in die gevallen bijna onmogelijk de drie maanden termijn nog te halen, waardoor de familieleden hun aanspraak op een asielstatus verliezen.

Om deze groep asielgerechtigden niet te duperen is er een regeling voor deze personen getroffen. In deze asielzaken geldt de datum van de eerste aanvraag spatie verwijderen om advies als begin van de nareis. Dit wil zeggen dat indien de hoofdpersoon binnen drie maanden een verzoek om advies heeft ingediend voor zijn/haar gezinsleden, de nareistermijn is veiliggesteld en de gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor een afgeleide asielstatus.

Voorheen stond er in paragraaf B1/1.1.4.1. een overgangsregeling en een specifieke overgangsregeling voor asielstatushouders. De gewone overgangsregeling in het kader van de Seloo uitspraak blijft bestaan. De specifieke overgangsregeling voor asielstatushouders is echter omgezet in een permanente regeling.

B

C1/4.6.1 Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

Gezien hetgeen beschreven in de toelichting bij 1.1.4.1, is deze paragraaf ook op deze beleidswijziging aangepast.

Voorts is in deze paragraaf een verduidelijking aangebracht ten aanzien van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd welke verleend kan worden aan het in Nederland geboren kind, nadat de asielaanvraag van de ouder mede geldig is gemaakt voor het in Nederland geboren kind. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van het in Nederland geboren kind is gelijk aan de datum van de ondertekening van het model M35-K. Voor de ingangsdatum van een eventueel verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verwezen naar het reguliere vreemdelingenbeleid.

C

C5/23.2.1 De gezinsleden bevinden zich nog in het buitenland

Gezien de beleidswijziging zoals beschreven bij B1/1.1.4.1 is ook deze paragraaf hierop aangepast.

D

C5/23.2.2 De gezinsleden melden zich in Nederland bij het aanmeldcentrum

In deze paragraaf wordt ter verduidelijking verwezen naar de procedure ten aanzien van het verkrijgen van een vervoersbewijs.

E

C5/23.4 Het aannemelijk maken van de gezinsband

Ter verduidelijking van het beleid inzake asielaanvragen door gezinsleden is in deze paragraaf opgenomen dat de familierelatie tussen de hoofdpersoon en de echtgeno(o)t(e) of partner in beginsel aannemelijk wordt geacht als eerder de houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de relatie heeft gemeld en heeft bevestigd.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,

P.W.A. Veld

Naar boven