Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 mei 2005, nr. MJZ2005046069, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, tot opheffing van knelpunten in de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing of ter versnelling van dat proces, in het jaar 2005 (Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 20, eerste lid, van de Wet stedelijke vernieuwing;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet stedelijke vernieuwing;

b. de minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

c. prioritaire wijken: wijken genoemd in bijlage I bij deze regeling;

d. tendersysteem: verdelingssysteem van subsidies, waarbij aanvragen binnen een bepaalde periode moeten worden ingediend, waarna een beoordeling plaatsvindt en een rangorde wordt gemaakt, volgens welke rangorde verlening van de subsidies plaatsvindt voorzover de beschikbare middelen dat toelaten;

e. de beschikbare middelen: het door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor de uitvoering van deze regeling gereserveerde bedrag van € 35 miljoen.

Hoofdstuk 2

Algemene bepalingen

Artikel 2

De minister kan subsidies verlenen ter tegemoetkoming in de kosten verbonden aan:

a. het opheffen van tijdens de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing gerezen knelpunten die niet zijn voorzien en die de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing doen stagneren of vertragen, en

b. het versnellen van de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing.

Artikel 3

Een subsidie als bedoeld in artikel 2 kan uitsluitend worden aangevraagd door burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht.

Artikel 4

Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 2 hebben in elk geval betrekking op een of meer van de doelstellingen, genoemd in artikel 2 van het Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2005.

Artikel 5

Aanvragen hebben uitsluitend betrekking op plannen en projecten in prioritaire wijken waarover de aanvragende gemeente in het kader van de aanpak van die wijken naar het oordeel van de minister op voldoende wijze afspraken heeft gemaakt met de bij die wijk betrokken lokale partijen.

Artikel 6

Per wijk als bedoeld in artikel 5 wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend.

Hoofdstuk 3

De aanvraag tot verlening van subsidie

Artikel 7

Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt gericht aan de minister en wordt bij brief vóór 1 september 2005 ingediend.

Artikel 8

Een aanvraag tot verlening van subsidie vermeldt in elk geval:

a. op welke wijk de aanvraag betrekking heeft;

b. een beschrijving van de knelpunten, dan wel de versnellingen, die de gemeente met gebruikmaking van de subsidie beoogt op te heffen respectievelijk te bereiken;

c. wat de oorzaken zijn van de knelpunten die de gemeente met gebruikmaking van de subsidie beoogt op te heffen;

d. de dringende noodzaak tot, of het overwegende belang bij, het opheffen van de knelpunten, dan wel het bereiken van de versnellingen;

e. met welke maatregelen de gemeente met gebruikmaking van de subsidie beoogt de knelpunten op te heffen, dan wel de versnellingen te bereiken, welke kosten daarmee zijn gemoeid en wat het bedrag van de aangevraagde subsidie is;

f. vóór welke data de gemeente, gegeven de subsidie, de voorgenomen maatregelen, bedoeld onder e, zal ondernemen en het bedrag van de subsidie zal hebben besteed;

g. de te bereiken resultaten en de indicatoren met behulp waarvan na de afronding van de maatregelen, bedoeld onder e, gemeten kan worden in hoeverre de knelpunten zijn opgeheven, dan wel de versnellingen zijn bereikt, en

h. een verklaring van burgemeester en wethouders dat het met gebruikmaking van de subsidie beoogde resultaat niet in strijd is met het ontwikkelingsprogramma, bedoeld in artikel 7 van de wet, het provinciaal beleid of het rijksbeleid.

Hoofdstuk 4

De beoordeling van de aanvraag tot verlening van subsidie

Artikel 9

De minister beoordeelt de aanvragen tot verlening van subsidie volgens een tendersysteem waarbij de criteria voor het bepalen van de rangorde zijn:

a. de mate van doeltreffendheid en doelmatigheid van de voorgenomen maatregelen;

b. de mate waarin het ontstaan van een knelpunt aan de gemeente te wijten is;

c. de mate waarin, vergeleken met andere aanvragen, er sprake is van een dringende noodzaak tot of een overwegend belang bij het opheffen van een knelpunt, dan wel het bereiken van een versnelling, en

d. de mate waarin, vergeleken met andere aanvragen, de kosten van de voorgenomen maatregelen in een gunstige verhouding staan tot de verwachte resultaten van die maatregelen.

Hoofdstuk 5

De beslissing op de aanvraag tot verlening van subsidie

Artikel 10

De minister kan een aanvraag tot verlening van subsidie afwijzen of een lagere subsidie dan aangevraagd verlenen, indien:

a. de aanvraag tot verlening van subsidie geen betrekking heeft op een in onderdeel a of b van artikel 2 bedoelde situatie of niet voldoet aan een of meer van de artikelen 3 tot en met 8;

b. een zodanige subsidie naar het oordeel van de minister niet doeltreffend of doelmatig is;

c. de gemeente het bedrag van de subsidie niet binnen twee kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin de aanvraag tot verlening van de subsidie is ingediend, zal besteden;

d. het ontstaan van een knelpunt naar het oordeel van de minister mede te wijten is aan de gemeente;

e. een subsidie:

1°. niet uitsluitend zal worden besteed aan het opheffen van knelpunten, dan wel aan versnellingen;

2°. in disproportionele mate zal worden besteed aan kosten van beheer, planontwikkeling of plankosten, of

3°. zal worden besteed aan de dekking van financiële tekorten van bij het plan of project betrokken toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet of commerciële partijen;

f. de begrote kosten, dan wel het aangevraagde bedrag van de subsidie gevoegd bij de financiële inspanningen die de gemeente voornemens is te leveren, naar het oordeel van de minister niet in overeenstemming is met de werkelijke kosten van de voorgenomen maatregelen;

g. het met gebruikmaking van de subsidie beoogde resultaat strijdig is met het ontwikkelingsprogramma, bedoeld in artikel 7 van de wet, het provinciaal beleid of het rijksbeleid, of

h. de indicatoren, bedoeld in artikel 8, onder g, naar het oordeel van de minister geen betrouwbare meting mogelijk maken van de gerealiseerde opheffing van knelpunten, dan wel de gerealiseerde versnellingen.

Artikel 11

1. Op aanvragen die in aanmerking komen voor het verlenen van subsidie, wordt door de minister, de rangorde volgend en voorzover de beschikbare middelen dat toelaten, beschikt vóór 1 december 2005.

2. Een beschikking tot verlening van subsidie vermeldt in elk geval:

a. het bedrag van de subsidie;

b. een beschrijving van de knelpunten, dan wel de versnellingen, die de gemeente beoogt op te heffen, respectievelijk te bereiken, waarvoor de subsidie wordt verleend;

c. de maatregelen die de gemeente zal treffen om die knelpunten op te heffen, dan wel die versnellingen te bereiken;

d. de te bereiken resultaten en de indicatoren, met behulp waarvan na de afronding van de maatregelen, bedoeld onder c, gemeten kan worden in hoeverre de knelpunten zijn opgeheven, dan wel de versnellingen zijn bereikt, en

e. de uiterste datum waarop de maatregelen, bedoeld onder c, gerealiseerd dienen te zijn.

Artikel 12

1. Indien de minister op grond van omstandigheden als bedoeld in artikel 15 de verlening van de subsidie ten nadele van de gemeente aan welke de subsidie is verleend wijzigt of intrekt kan hij vervolgens, voorzover de beschikbare middelen dat toelaten, subsidie verlenen ten behoeve van een aangehouden aanvraag tot verlening van subsidie. De minister kan daarbij afwijken van de termijn, genoemd in artikel 11, eerste lid.

2. Aanvragen tot verlening van subsidie die niet zijn gehonoreerd met een verlening worden afgewezen vóór 1 februari 2006.

Hoofdstuk 6

Aan de verlening van de subsidie verbonden verplichtingen

Artikel 13

1. Aan de verlening van de subsidie kunnen verplichtingen worden verbonden.

2. Aan de verlening van de subsidie is in elk geval de verplichting verbonden dat de gemeente aan welke de subsidie is verleend, onder overlegging van de relevante stukken, zo spoedig mogelijk mededeling aan de minister doet van nieuwe omstandigheden die:

a. er toe leiden dat het opheffen van de knelpunten, dan wel het bereiken van de versnellingen, niet overeenkomstig de beschikking tot verlening van de subsidie zullen worden gerealiseerd;

b. van invloed kunnen zijn op het succesvol opheffen van de knelpunten, dan wel op het succesvol bereiken van de versnellingen, en

c. van invloed kunnen zijn op de vaststelling van de subsidie.

3. Aan de verlening van de subsidie is voorts de verplichting verbonden tot het gebruik van een gemeentelijk registratiesysteem betreffende de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder c, en de realisatie van de te bereiken resultaten, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder d, gemeten met behulp van de indicatoren, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder d.

4. Onverminderd artikel 15 kan de minister, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, wijzigen of aanvullen, dan wel alsnog zodanige verplichtingen aan de verlening van de subsidie verbinden, indien uit zich na de verlening van de subsidie voordoende omstandigheden blijkt dat het opheffen van de knelpunten, dan wel het bereiken van de versnellingen, niet overeenkomstig de beschikking tot verlening van de subsidie zullen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 7

Voorschotverlening

Artikel 14

De minister kan voorschotten verlenen op de verleende subsidies.

Hoofdstuk 8

Intrekking en wijziging van verleende subsidies en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

Artikel 15

Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan de minister de verlening van de subsidie ten nadele van de gemeente aan welke die subsidie is verleend wijzigen of intrekken indien:

a. na de verlening van de subsidie blijkt dat niet voldaan wordt aan artikel 4 of 5;

b. de ontvanger van een subsidie de maatregelen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder c, niet meer wenst uit te voeren of de aan de verlening van de subsidie verbonden verplichtingen niet meer wenst na te komen;

c. na de verlening van de subsidie blijkt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10, onder a tot en met g;

d. uit nieuwe omstandigheden blijkt dat het opheffen van de knelpunten, dan wel het bereiken van de versnellingen, niet overeenkomstig de beschikking tot verlening van de subsidie zullen worden gerealiseerd;

e. uit nieuwe omstandigheden blijkt dat de aan de verlening van de subsidie verbonden verplichtingen niet worden nagekomen;

f. de gemeente onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van subsidie zou hebben geleid;

g. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de gemeente dit wist of behoorde te weten, of

h. geen medewerking wordt verleend aan de controle, bedoeld in artikel 17, derde lid.

Artikel 16

1. Onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd.

2. Bij een terugvordering als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat over de onverschuldigd betaalde bedragen de wettelijke rente, bedoeld in artikel 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, verschuldigd is.

Hoofdstuk 9

Verantwoording, vaststelling en betaling van de verleende subsidie

Artikel 17

1. Binnen zeven maanden na afloop van het gemeentelijk begrotingsjaar waarin de maatregelen zijn afgerond en het daarop betrekking hebbende bedrag van de verleende subsidie in zijn geheel is besteed, dienen burgemeester en wethouders bij de minister een aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie in.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie;

b. een verslag dat een vergelijking bevat van de in de beschikking tot verlening van de subsidie vermelde te bereiken resultaten met de bereikte resultaten en een toelichting op de verschillen, en

c. indien de verleende subsidie een bedrag van € 50 000,– te boven gaat:

1°. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking heeft op het getrouwe beeld van de verklaring, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder a, en

2°. een rapport van bevindingen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omtrent de vraag of het registratiesysteem, bedoeld in artikel 13, derde lid, een betrouwbare registratie mogelijk heeft gemaakt van de uitvoering van de maatregelen en de realisatie van de te bereiken resultaten, bedoeld in dat artikellid, alsmede omtrent de afwijkingen tussen de aan dat registratiesysteem ontleende gegevens en de in het verslag, bedoeld onder b, opgenomen gegevens.

3. De minister kan een controle doen instellen op de ingevolge dit artikel verstrekte gegevens.

Artikel 18

1. De aanvraag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, wordt ingericht overeenkomstig bijlage II bij deze regeling.

2. De verklaring, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder a, wordt ingericht overeenkomstig bijlage III bij deze regeling.

3. Het verslag, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder b, wordt ingericht overeenkomstig bijlage IV bij deze regeling.

4. De verklaring, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder c, onder 1°, wordt opgesteld met inachtneming van bijlage V, onderdeel A en B, bij deze regeling.

5. Het rapport van bevindingen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder c, onder 2°, wordt opgesteld met inachtneming van bijlage V, onderdeel C, bij deze regeling.

Artikel 19

1. De minister stelt de subsidie vast binnen twaalf weken nadat hij de daartoe strekkende aanvraag heeft ontvangen. De subsidie wordt vastgesteld op het bedrag van de verleende subsidie, indien geen van de in artikel 15 bedoelde omstandigheden zich voordoet en de ingevolge artikel 17 aan de minister verstrekte gegevens daaraan niet in de weg staan.

2. De vaststelling geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag.

3. De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling ervan betaald onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 20

1. Indien de in artikel 17, eerste lid, bedoelde termijn is verstreken zonder dat een aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

2. De minister gaat niet over tot ambtshalve vaststelling dan nadat de gemeente, die de in artikel 17, eerste lid, bedoelde termijn heeft overschreden, in de gelegenheid is gesteld alsnog een aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie in te dienen binnen een door de minister te bepalen termijn.

Hoofdstuk 10

Slotbepalingen

Artikel 21

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Deze regeling wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2006. Het bepaalde in deze regeling blijft na 31 december 2005 van toepassing op ingediende aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 2 van deze regeling waarop voor 1 januari 2006 nog niet onherroepelijk is beslist en op verleende subsidies, bedoeld in artikel 2 van deze regeling, die voor 1 januari 2006 niet zijn ingetrokken of niet zijn vastgesteld.

Artikel 22

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 mei 2005.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, S.M. Dekker.

Bijlage I behorende bij artikel 1, onder c, van de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005

LIJST VAN PRIORITAIRE WIJKEN
 

Gemeente

Wijk

1.

Amsterdam

Noord

2.

Amsterdam

Westelijke tuinsteden

3.

Amsterdam

Zuidoost

4.

Den Haag

Den Haag Zuidwest

5.

Den Haag

Duindorp

6.

Den Haag

Laakkwartier/Spoorwijk

7.

Den Haag

Rustenburg/Oostbroek

8.

Den Haag

Transvaal

9.

Rotterdam

Crooswijk Noord

10.

Rotterdam

Hoogvliet

11.

Rotterdam

Oud Zuid

12.

Rotterdam

Rotterdam West

13.

Rotterdam

Zuidelijke Tuinsteden

14.

Utrecht

Hoograven/Tolsteeg

15.

Utrecht

Kanaleneiland/Transwijk

16.

Utrecht

Overvecht

17.

Utrecht

Zuilen/Ondiep

Bijlage II behorende bij artikel 18, eerste lid, van de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005

stcrt-2005-108-p24-SC70239-1.gif

Bijlage III behorende bij artikel 18, tweede lid, van de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005

stcrt-2005-108-p24-SC70239-2.gif

Bijlage IV behorende bij artikel 18, derde lid, van de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005

stcrt-2005-108-p24-SC70239-3.gif

Bijlage V behorende bij artikel 18, vierde en vijfde lid, van de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005

ONDERDEEL A

PROTOCOL TEN AANZIEN VAN ACCOUNTANTSVERKLARINGEN BIJ DE VERKLARING OMTRENT DE BESTEDING VAN HET BEDRAG VAN DE VERLEENDE SUBSIDIE

Richtlijnen

1. De accountantsverklaring wordt afgegeven met als doel de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in staat te stellen de juistheid van de verstrekte subsidie te beoordelen.

2. De accountant controleert bij de verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie in elk geval of de verleende subsidie betrekking heeft op c.q. juist is toegerekend aan de wijk, de verleende subsidie in zijn geheel is besteed overeenkomstig de (meest recente) beschikking tot verlening van de subsidie en de eventuele daaraan verbonden verplichtingen

3. De accountant stelt vast dat de verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie is ingericht overeenkomstig het in bijlage III bij de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005 opgenomen model.

4. De accountant controleert de naleving van de aan de verlening van de subsidie en de verleende voorschotten verbonden verplichtingen.

5. De accountant stelt het getrouwe beeld van de verklaring vast in overeenstemming met de hiervoor gestelde eisen. De accountant vermeldt in aanvulling op zijn verklaring in een afzonderlijk rapport zijn bevindingen ten aanzien van de controle, voorzover die van belang zijn geweest bij de oordeelsvorming.

6. De accountant voert zijn werkzaamheden uit rekening houdend met een redelijke mate van zekerheid van de gegevens opgenomen in de verklaring en een onnauwkeurigheid van maximaal 1%.

7. De accountant stelt een goedkeurende verklaring op conform het model dat hierna in onderdeel B is opgenomen.

8. De accountant laat een niet-goedkeurende accountantsverklaring zo goed mogelijk aansluiten op de indeling die in het hierna in onderdeel B opgenomen model is gegeven en laat in de verklaring de aard en het gewicht van de tekortkomingen expliciet tot uitdrukking komen. De accountant richt die verklaring in met inachtneming van de door het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor registeraccountants, dan wel van de door de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor accountants-administratieconsulenten.

ONDERDEEL B

MODEL VAN EEN ACCOUNTANTSVERKLARING BIJ DE VERKLARING OMTRENT DE BESTEDING VAN HET BEDRAG VAN DE VERLEENDE SUBSIDIE

Accountantsverklaring

Opdracht:

Op grond van artikel 17, tweede lid, onder a, van de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005, hebben wij de bijgevoegde en door ons gewaarmerkte verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie van de gemeente ……… (naam gemeente) ten behoeve van de wijk ……………. (naam wijk) gecontroleerd. De verklaring is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de te dezen gerechtigde vertegenwoordigers van de gemeente waaraan de bijdrage is verleend. Het is onze verantwoordelijkheid om een accountantsverklaring inzake deze verklaring te verstrekken.

Werkzaamheden

Onze controle is verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Verder hebben wij in onze werkzaamheden betrokken de richtlijnen zoals opgenomen in het in onderdeel A van bijlage V bij de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005 opgenomen protocol. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de verklaring geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van relevante gegevens. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Oordeel

Wij zijn van oordeel dat:

1. de verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie is ingericht overeenkomstig het in bijlage III van de Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005 opgenomen model;

2. de gegevens vermeld in de verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie een getrouw beeld geven, en

3. de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen zijn nageleefd.

Deze verklaring wordt afgegeven ten behoeve van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Plaats,

Datum,

Ondertekening,

ONDERDEEL C

PROTOCOL TEN AANZIEN VAN HET RAPPORT VAN BEVINDINGEN OMTRENT DE BETROUWBAARHEID VAN HET GEMEENTELIJK REGISTRATIESYSTEEM

Algemeen

Iedere gemeente zal op eigen wijze haar registratiesystemen hebben ingericht, als gevolg waarvan er geen eenduidig normenkader bestaat. De inrichting van dit soort systemen valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten, waaronder begrepen de verantwoordelijkheid voor een adequate AO/IC. De beoordeling van de indicatoren is eveneens maatwerk en niet voor te schrijven aan de gemeenten.

De bemoeienis van de accountant richt zich in het bijzonder op de vraag of het systeem een betrouwbare registratie mogelijk maakt van de resultaten omtrent de op te heffen knelpunten respectievelijk de te bereiken versnellingen.

Het verslag gaat vergezeld van een door de accountant opgesteld rapport van bevindingen met betrekking tot de beoordeling van de registratiesystemen vanuit het oogpunt of deze systemen een betrouwbare registratie van de resultaten mogelijk hebben gemaakt. De rapportage heeft betrekking op de periode van twee kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin de aanvraag tot verlening van de subsidie is ingediend.

Dit impliceert betrokkenheid van de accountant vanaf de start van de periode.

De mogelijkheid kan zich voordoen dat de systemen met betrekking tot het genereren van gegevens bij aanvang van de periode nog niet geheel adequaat zijn ingericht. De accountant rapporteert dan zijn bevindingen en aanbevelingen hierover tijdig en periodiek aan het College van B&W (als verantwoordelijke voor de bedrijfsvoering), waarbij hij tevens aandacht schenkt aan het groeipad naar de gewenste situatie.

Aandachtspunten

Ten aanzien van de registratiesystemen kan een onderscheid worden gemaakt in systemen waarin documenten en gegevens uit externe gezaghebbende bron worden verwerkt en interne registratiesystemen waarvan de gegevens door de gemeente zelf worden bijgehouden.

In het eerste geval zal de bemoeienis van de accountant beperkter kunnen zijn, in ieder geval dient de accountant vast te stellen dat de gegevens zijn ontleend aan de gezaghebbende externe bronnen en dat de uitkomsten zijn opgenomen in de verantwoording.

In het tweede geval zal de beoordeling breder zijn. De bemoeienis van de accountant richt zich bij de lokale registratiesystemen in het bijzonder op de vraag of het systeem een betrouwbare registratie van de resultaten mogelijk maakt.

De volgende aandachtspunten kunnen hierbij als handreiking dienen:

a. Zijn er voor alle indicatoren systemen?

b. Is er per systeem een actuele en adequate AO/IC beschrijving?

c. Zijn maatregelen ter beveiliging en het niet kunnen manipuleren van de bronnen opgenomen in de AO/IC beschrijving?

d. Wordt de AO/IC nageleefd?

e. Wordt over de realisatie van de in de aanvraag opgenomen indicatoren gerapporteerd?

f. Heeft de gemeente voldaan aan de bij of krachtens artikel 13 van de regeling opgelegde verplichtingen?

g. Stemmen de in het verslag opgenomen resultaten overeen met de gegevens zoals die in de registratiesystemen zijn opgenomen?

h. Zijn de systemen (wanneer deze eenmaal adequaat zijn ingericht) gedurende de uitvoering van de maatregelen in stand gebleven?

Toelichting

Algemeen

1.1. Inleiding

Met deze regeling wordt uitwerking gegeven aan artikel 20 van de Wet stedelijke vernieuwing (hierna: de wet). Artikel 20, eerste lid, van de wet regelt dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) bij wijze van uitzonderlijke en tijdelijke stimulans subsidie kan verstrekken voor maatregelen op het gebied van de stedelijke vernieuwing volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of, indien spoed vereist is, bij ministeriële regeling gegeven regels. De regeling geldt, gelet op het in artikel 20, eerste lid, van de wet geformuleerde vereiste van spoed voor het maken van ministeriële regelingen, alleen voor het jaar 2005 en is beperkt tot de vier grote steden (G4). Voor het jaar 2006 en eventuele latere jaren zal verdeling van de middelen plaatsvinden op basis van een algemene maatregel van bestuur en zal geen sprake zijn van een beperking tot de G4.

1.1.1. Subsidiëring op basis van de Wet stedelijke vernieuwing

Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) kent twee onderdelen. Het eerste deel van het ISV wordt verdeeld aan de hand van een generieke verdeelsleutel, gebaseerd op objectieve behoeftecriteria. Naast deze generieke middelen (het ‘reguliere’ budget), die verdeeld worden op basis van het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing is er, met de onderhavige Tijdelijke regeling impulsbudget stedelijke vernieuwing 2005 (hierna: de impulsregeling) en de daarop volgende algemene maatregel van bestuur voor de jaren 2006 tot en met 2009, het tijdelijke stimuleringsbudget op basis van artikel 20 van de wet, gericht op het opheffen van knelpunten die tijdens de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing zijn gerezen en die het proces van stedelijke vernieuwing doen stagneren of vertragen, dan wel gericht op het versnellen van de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing. Het voor deze impulsregeling beschikbare budget is verkregen door gelden van het reguliere ISV-budget af te zonderen. De verdeling van beschikbare gelden voor het impulsbudget geschiedt op basis van een kwalitatieve beoordeling van ingediende plannen.

1.1.2. Impulsen voor de voortgang van stedelijke vernieuwing en herstructurering

De regering geeft stedelijke vernieuwing en herstructurering hoge prioriteit. Met het Actieprogramma Herstructurering (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XI, nr. 88) heeft de regering een samenhangend pakket maatregelen gepresenteerd, dat zich richt op het versnellen van de (vertraagde) herstructurering in de steden.

Enerzijds gaat het daarbij om generieke maatregelen, die gelden voor het gehele stedelijke gebied in Nederland, zoals het (met terugwerkende kracht) met ingang van 1 januari 2003 afschaffen van de dubbele betaling van overdrachtsbelasting voor wijkontwikkelingsmaatschappijen. Anderzijds gaat het om een aantal specifieke maatregelen, vooral gericht op de zogenoemde prioritaire wijken waar, vanwege hun belang voor de voortgang van de stedelijke vernieuwing, een versnelling van de herstructurering gewenst is. Deze wijken bevinden zich in de 30 bij het Grotestedenbeleid betrokken gemeenten (G30), waaronder ook de G4 vallen, en zijn door die gemeenten, in overleg met lokale partijen (voornamelijk de woningcorporaties), voorgedragen. Als belangrijkste criterium bij de selectie van de wijken is de ernst en cumulatie van de maatschappelijke problemen in samenhang met de herstructureringsopgave gehanteerd. De bedoeling van de prioritaire wijkaanpak is dat de betreffende gemeenten meetbare prestatieafspraken met lokale partijen maken, gericht op een snel resultaat en deze vervolgens uitvoeren. Daarbij kunnen die gemeenten van een aantal specifieke faciliteiten gebruik maken. Een van de faciliteiten betreft de zogenoemde ‘Impulsteams’, bestaande uit één of meer externe deskundigen en een vertegenwoordiger van het Ministerie van VROM, die kunnen worden ingezet om lokale knelpunten op te lossen of versnelling te bereiken in de herstructurering van de betreffende wijken. De impulsteams zijn gratis voor lokale partijen. Zij kunnen bijvoorbeeld worden ingezet voor een onafhankelijk advies over de sociale kant van de herstructurering of de fiscale mogelijkheden, het doorrekenen van de financiële kant van de wijkontwikkelingsplannen, of bemiddelen tussen de verschillende partijen. Een andere faciliteit betreft de gebruikmaking van het ‘Afsprakenkader kostenverdeling herstructurering’, een door het Ministerie van VROM, in overleg met vertegenwoordigers van corporaties, gemeenten en projectontwikkelaars, ontwikkeld instrument voor de bepaling van de waarde van het woningbezit, de omvang van onderhoudsreserveringen en de verhuiskosten. Dit instrument kan de discussies tussen gemeenten en corporaties over de verdeling van kosten in belangrijke mate verkorten.

Het Innovatie Programma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) dat gedurende het eerste investeringstijdvak stedelijke vernieuwing (van 2000 tot en met 2004) van kracht is geweest, opende de mogelijkheid van een financiële bijdrage aan (de ontwikkeling van) innovatieve ideeën, plannen en projecten die de effectiviteit van het beleid op het gebied van stedelijke vernieuwing bevorderen. Het budget heeft bijgedragen aan het ontlokken en het vervolgens navolgen van vernieuwingen op lokaal niveau en daarmee aan het bereiken van een kwaliteitssprong op het gebied van de stedelijke vernieuwing. Naarmate vertragingen in de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing manifester werden, is het accent bij de toekenningen van de IPSV-bijdragen in de jaren 2003 en 2004 steeds vaker komen te liggen bij projecten die beoogden op innovatieve wijze de herstructurering van (potentiële) probleemwijken uit het slop te halen of te versnellen.

1.1.3. De financiële impuls op basis van deze regeling

Hoewel geconstateerd kan worden dat in de stedelijke vernieuwing voortgang wordt geboekt, moet tevens worden vastgesteld dat de uitvoering van de gemeentelijke plannen her en der vertraagt of zelfs stagneert. De hiervoor genoemde instrumenten blijken een bijdrage te kunnen leveren aan het versnellen of het lostrekken van een vertraagd of soms zelfs tot stilstand gekomen proces. Het versnellen of lostrekken van processen kan echter ook extra kosten met zich brengen. Een voorbeeld daarvan is een onvoorziene tegenvaller in de fysieke sfeer, zoals een niet voorzienbare bodemvervuiling. Met deze extra kosten is geen rekening gehouden bij het bepalen van de besteding van het reguliere ISV-budget.

De impulsregeling voor 2005 en de daarop volgende algemene maatregel van bestuur voor de jaren 2006 tot en met 2009 dienen bij te dragen aan het opheffen van tijdens de uitvoering van stedelijke vernieuwing gerezen knelpunten of op het bereiken van gewenste versnellingen van de uitvoering van stedelijke vernieuwing.

1.1.4. De spoedeisendheid van deze regeling

De impulsregeling ligt in het verlengde van zowel het bovengenoemde Actieprogramma Herstructurering als het IPSV. Om de knelpunten die de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing doen stagneren of vertragen te kunnen opheffen of een gewenste versnelling van de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing te kunnen bereiken zonder dat de kosten daarvan te zeer oplopen, is het van belang dat in ieder geval de G4 reeds in 2005 (het jaar waarin geen IPSV meer bestaat en het tweede investeringstijdvak stedelijke vernieuwing aanvangt) subsidieaanvragen kunnen indienen. Aldus ontstaat in ieder geval voor de G4 geen lacune in de voortgang van de extra stimulering van de uitvoering van stedelijke vernieuwing. Gegeven de beperkte tijd tussen het moment waarop duidelijk werd dat in de sfeer van de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing extra financiële maatregelen noodzakelijk zijn en de start van het tweede investeringstijdvak stedelijke vernieuwing, is voor het jaar 2005 gekozen voor een ministeriële regeling. Artikel 20 van de Wet stedelijke vernieuwing biedt daartoe de mogelijkheid.

1.2. De regeling

Subsidie kan worden verleend ter tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten verbonden aan het opheffen van tijdens de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing gerezen onvoorziene knelpunten die de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing doen stagneren of vertragen, en aan het versnellen van de uitvoering van stedelijke vernieuwing. Aanvragen hebben uitsluitend betrekking op plannen en projecten in de in bijlage I bij deze regeling opgenomen prioritaire wijken waarover die gemeente in het kader van de aanpak van die wijken naar het oordeel van de minister op voldoende wijze afspraken heeft gemaakt met lokale partijen. Per wijk wordt één aanvraag ingediend, die meerdere plannen en projecten in die wijk kan omvatten. Daarnaast moeten aanvragen betrekking hebben op een of meer doelstellingen uit het voor het tweede investeringstijdvak geldende (Besluit) beleidskader stedelijke vernieuwing 2005, waarmee subsidiëring verder wordt beperkt tot het kader dat wordt gegeven met de landelijk vastgestelde beleidsprioriteiten (Kamerstukken II 2003/04, 21 062, nr. 116). Met deze afbakeningen van de reikwijdte van de regeling beoogt de regering de schaarse rijksmiddelen zo doelmatig en doeltreffend mogelijk in te zetten en maximaal resultaat te boeken. Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt gedaan door burgemeester en wethouders en wordt gericht aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister van VROM).

1.2.1. Het beschikbare budget

Het totaal beschikbare impulsbudget bedraagt € 100 miljoen en is verdeeld over drie gemeentegroepen. Voor de vier grote steden (G4) is in 2005 een bedrag van € 35 miljoen beschikbaar. Voor 2006, wanneer het Besluit impulsbudget stedelijke vernieuwing 2006 tot en met 2009 in werking zal zijn getreden, hebben de G4 trekkingsrechten voor eenzelfde bedrag. De overige rechtstreekse gemeenten (G26) hebben in dat jaar trekkingsrechten voor een bedrag van € 20 miljoen en de niet-rechtstreekse gemeenten voor € 10 miljoen.

1.2.2. De aanvraag tot verlening van subsidie

De aanvraag dient per brief te worden ingediend. Artikel 8 van de impulsregeling vermeldt welke gegevens de aanvraag dient te bevatten. Met de gevraagde informatie kan een beeld worden verkregen van onder meer de gewenste versnelling of het op te heffen knelpunt en de oorzaak hiervan, alsmede van de dringende noodzaak tot of het overwegende belang bij het opheffen van het knelpunt, dan wel het bereiken van de versnelling.

In de aanvraag dient de gemeente te vermelden op welke wijze de gemeente met gebruikmaking van de subsidie het knelpunt wil opheffen, dan wel de beoogde versnelling wil bereiken, welke kosten daarmee zijn gemoeid en wat het gevraagde bedrag aan subsidie is. De gemeente dient te vermelden welke (soorten) maatregelen met behulp van de subsidie zullen worden getroffen en wat de totale kosten daarvan zijn. De vermelding van de maatregelen en kosten behoeft zich niet op het niveau van individuele activiteiten te bevinden, maar dient wel zodanig te zijn dat het voor de minister mogelijk is te beoordelen of het aannemelijk is dat de voorgenomen maatregelen (middel) zullen bijdragen aan het opheffen van het knelpunt of de realisering van de gewenste versnelling (doel), en om te beoordelen of de opgegeven kosten redelijk zijn. Opgave van de maatregelen en kosten op deze wijze geeft de gemeente de ruimte om, binnen de kaders van de bij de aanvraag opgegeven (soorten) maatregelen, zelf nadere invulling te geven aan de activiteiten. Zodra de activiteiten buiten deze kaders vallen, is melding daarvan aan de minister noodzakelijk.

De gemeente dient in haar subsidieaanvraag ook de te bereiken resultaten en de bijbehorende indicatoren te vermelden, met behulp waarvan na afronding van de maatregelen gemeten kan worden in hoeverre het doel is bereikt. De keuze voor de indicatoren is aan de gemeente. Gekozen zou kunnen worden voor indicatoren die vergelijkbaar zijn met de zogenoemde ‘outputindicatoren’ zoals die zijn vastgelegd in het GSB-beleidskader uit de Nota Samenwerken aan de Krachtige stad (Kamerstukken II 2003/04, 21 062, nr. 116), maar ook andere, meer lokaal-specifieke indicatoren zijn mogelijk, zolang maar met behulp van de indicatoren op aannemelijke wijze duidelijk kan worden of het knelpunt is opgeheven of dat de beoogde versnelling is bereikt.

De regeling gaat uit van besteding van de subsidie binnen de twee kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin de aanvraag tot verlening is ingediend. Het resultaat van de getroffen maatregelen dient na afloop van deze periode bij de aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie meetbaar te zijn. De gemeente kan maatregelen treffen die een langere doorlooptijd hebben dan 2 jaar, doch wat die maatregelen betreft zal slechts subsidie worden verleend voor de periode van 2 jaar waarbinnen het bedrag moet zijn besteed.

Met het oog op de beoordeling van de gemeentelijke subsidieaanvragen en de latere verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie, verdient het aanbeveling bij het opstellen van de subsidieaanvraag met de (gemeentelijke) accountant te overleggen of het aggregatieniveau van de in de aanvraag opgenomen soorten maatregelen en de daarbij behorende kosten voldoende controleerbaar zijn, alsmede te overleggen over de betrouwbaarheid en de meetwijze van de indicatoren.

1.2.3. De beoordeling van en de beslissing op de aanvraag

De behandeling van de aanvragen vindt plaats op basis van een zogenoemd tendersysteem. Aanvragen dienen vóór een bepaalde datum te worden ingediend, waarna de aanvragen onderling worden vergeleken aan de hand van de in artikel 9 vastgelegde, kwalitatieve criteria. Op basis hiervan wordt een rangorde voor honorering van de aanvragen vastgesteld en wordt subsidie verleend voorzover de voor

2005 beschikbare middelen (€ 35 miljoen) dat toelaten. De beste aanvragen worden aldus het eerst gehonoreerd. Inherent aan het werken met een tendersysteem is, dat aanvragen van op zich voldoende kwaliteit toch afgewezen kunnen worden, als het budget niet toereikend is om alle aanvragen van voldoende kwaliteitsniveau te honoreren. De aanvragen in de kwalitatieve rangorde die het laagst genoteerd staan vallen het eerst af.

Niet altijd zal het noodzakelijk zijn een dergelijke kwalitatieve rangorde op te stellen. Indien de aanvragen, voorzover ze voldoen aan de criteria van de regeling, binnen het beschikbare budget blijven, behoeft geen rangorde te worden bepaald. Alle aanvragen die voldoen aan de criteria krijgen dan immers subsidie, ook al is de ene aanvraag kwalitatief beter dan de andere. Alleen op het moment dat het budget dreigt te worden overschreden is het maken van een rangorde noodzakelijk en zullen een of meerdere aanvragen kunnen afvallen.

Het doel van de regeling, het opheffen van tijdens de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing gerezen knelpunten die de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing doen stagneren of vertragen en het versnellen van de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing, pleit voor meerdere tenders gedurende het tweede investeringstijdvak stedelijke vernieuwing (2005 tot en met 2009). Voor de G4 worden twee tenders gehouden. De eerste start in 2005 op basis van deze regeling, de tweede in 2006 op basis van de eerder genoemde algemene maatregel van bestuur. Met de start in 2005 kan reeds in dat jaar een impuls gegeven worden aan de voortgang van de stedelijke vernieuwing in de vier grote steden.

Voor de G26 en de niet-rechtstreekse gemeenten is gekozen voor één tender in 2006 (op basis van de eerder genoemde algemene maatregel van bestuur). Het verdelen van het beschikbare budget voor de G26 en de niet-rechtstreekse gemeenten over meer tenders dan waarvoor thans is gekozen, zou vanwege de daaruit voortvloeiende lagere subsidiebedragen de effectiviteit van de inzet van subsidiegeld te veel kunnen verminderen.

Artikel 10 van de regeling geeft de criteria op basis waarvan de Minister van VROM een aanvraag tot verlening van subsidie kan afwijzen of een lagere subsidie dan gevraagd kan verlenen. Een aantal van die criteria zijn in het vorenstaande bij de behandeling van het kader van de regeling reeds in algemene zin aan de orde geweest. Met artikel 10 wordt aan die criteria onder meer toegevoegd dat de minister een aanvraag tot verlening van subsidie kan afwijzen of een lagere subsidie dan gevraagd kan verlenen, indien de subsidie in disproportionele mate besteed zal worden aan kosten van beheer, planontwikkeling of plankosten. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de (geringe) planontwikkelings- en plankosten die zijn gemoeid met de versnellingsmaatregel of de maatregel tot opheffing van een knelpunt, wel subsidiabel zijn. Voorts kan de minister een aanvraag tot verlening van subsidie afwijzen of een lagere subsidie dan gevraagd verlenen, indien de subsidie besteed zal worden aan de dekking van financiële tekorten van bij het plan of project betrokken toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet, of van commerciële partijen. Voorts dienen de begrote kosten van de voorgenomen maatregelen, dan wel het aangevraagde bedrag van de subsidie gevoegd bij de financiële inspanningen die de gemeente voornemens is te leveren, naar het oordeel van de minister in overeenstemming te zijn met de werkelijke kosten van de voorgenomen maatregelen, hetgeen bijvoorbeeld impliceert dat, ingeval die kosten te hoog worden geacht, de minister kan besluiten een lagere subsidie dan aangevraagd te verlenen.

Voorts kan een aanvraag worden afgewezen, of kan een lagere subsidie dan aangevraagd worden verleend, indien de vermelde indicatoren geen betrouwbare meting van het resultaat mogelijk maken.

Ook dient het beoogde resultaat niet strijdig te zijn met het ontwikkelingsprogramma, bedoeld in artikel 7 van de wet, of met het provinciaal of rijksbeleid.

1.2.4. De verlening en vaststelling van de subsidie en de verantwoording

Op de aanvraag tot verlening van de subsidie beschikt de Minister van VROM vóór 1 december 2005. Het betreft hier een uiterste datum. Bij honorering van de aanvraag wordt in de beschikking in elk geval vermeld het bedrag van de subsidie, een beschrijving van de knelpunten, dan wel de versnellingen, de te treffen maatregelen en de te bereiken resultaten en de indicatoren met behulp waarvan het resultaat kan worden gemeten. Deze gegevens spelen weer een rol bij de verantwoording achteraf.

Uiterlijk twee kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de aanvraag tot verlening van de subsidie is ingediend, dient de gemeente het bedrag van de verleende subsidie (overeenkomstig de beschikking tot verlening) te hebben besteed. De gemeente dient binnen 7 maanden na afloop van het gemeentelijke begrotingsjaar waarin het bedrag van de verleende subsidie in zijn geheel is besteed een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, en dient zich met een verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie en met een accountantsverklaring te verantwoorden. Verder dient de gemeente een verslag in over het bereikte resultaat, dat vergezeld gaat van een (accountants)rapport van bevindingen omtrent de betrouwbaarheid van het gemeentelijk registratiesysteem. Met de hiervoor vermelde termijn is aansluiting mogelijk gemaakt op de gemeentelijke begrotingscyclus.

1.3. Impulssubsidie en staatssteun

Bij het inzetten van een subsidie op grond van deze regeling in bouwprojecten, dienen de gemeenten ervoor te waken dat de Europese regels ten aanzien van staatssteun en aanbestedingen niet worden overtreden. Voor meer informatie en vragen hierover kunnen de gemeenten terecht bij het Coördinatiepunt Staatssteun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (www.minbzk.nl/staatssteun).

1.4. Effecten voor burgers, bedrijven en overheid

Met betrekking tot de administratieve lasten, bedrijfseffecten, milieueffecten en effecten voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is getoetst wat de effecten zijn die voorvloeien uit deze regeling.

Wat betreft de administratieve lasten kan worden gemeld dat de regeling uitsluitend gericht is op mede-overheden, en derhalve geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven of burgers tot gevolg heeft. Ook is er geen sprake van ongunstige milieu-effecten. Subsidieaanvragen voor de impulsregeling dienen in ieder geval betrekking te hebben op een of meer van de doelstellingen, bedoeld in artikel 2 van het Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2005. Een van die doelstellingen is juist gericht op verbetering van de milieukwaliteit.

De regeling is voorts getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid door de daarvoor ingestelde interne VROM(DG Wonen-)toetsgroep. Op basis van de door die groep uitgevoerde standaardtoets worden geen problemen voorzien bij de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van deze regeling.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel geeft het doel van de regeling aan. Aanvragen dienen betrekking te hebben op een onder a of b beschreven situatie.

Artikelen 3 tot en met 8

Deze artikelen stellen verdere eisen waaraan de aanvraag moet voldoen. In artikel 4 wordt verwezen naar het voor het tweede investeringstijdvak geldende Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2005. Dit besluit zal per 1 januari 2005 nog niet in werking zijn getreden. Voor de doelstellingen waarnaar in artikel 4 wordt verwezen dient derhalve vooralsnog de Nota Samenwerken aan de Krachtige stad te worden geraadpleegd (Kamerstukken II 2003/04, 21 062, nr. 116).

Artikelen 9 en 10

Artikel 9 bevat de kwalitatieve criteria op basis waarvan de minister de rangorde voor de verlening van de subsidie vaststelt. Artikel 10 bevat de criteria op basis waarvan de minister kan besluiten tot afwijzing van een aanvraag tot verlening, dan wel het verlenen van een lager subsidiebedrag dan gevraagd. Zie voor een nadere toelichting op deze twee artikelen paragraaf 1.2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikelen 12 en 15

Op grond van de omstandigheden genoemd in artikel 15, kan de minister een verleende subsidie ten nadele van de gemeente wijzigen dan wel intrekken. Het geld dat hierdoor weer beschikbaar komt kan ingevolge artikel 12 worden ingezet voor het verlenen van subsidie op aanvragen uit de rangorde die in eerste instantie niet zijn gehonoreerd omdat de beschikbare middelen dat niet meer toelieten. De minister heeft voor het alsnog honoreren van een zodanige aanvraag de tijd tot 1 februari 2006. Immers, aanvragen die niet zijn gehonoreerd met een subsidie dienen voor die datum te worden afgewezen. Met de keuze van de uiterste afwijzingsdatum van 1 februari 2006 wordt een (zij het beperkte) mogelijkheid gecreëerd om andere aanvragen uit het budget voor het jaar waarin de aanvraag is ingediend, alsnog van een subsidie te kunnen voorzien. Voor eenmaal afgewezen aanvragen is dat niet meer mogelijk. Overigens is de uitoefening van de bevoegdheid van de minister een verleende subsidie ten nadele van de gemeente te wijzigen of in te trekken niet aan die termijn gebonden. Artikel 15 geeft die bevoegdheid tot het moment waarop de subsidie is vastgesteld. Zie voor de vaststelling van de subsidie artikel 17 en 19 van deze regeling. De bepalingen in artikel 15 zijn (deels) ontleend aan artikel 4:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en toegespitst op deze regeling.

Artikel 15 verwijst onder meer naar een situatie als bedoeld in artikel 10, onder c. Denkbaar is dat zich omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een gemeente buiten haar schuld niet kan voldoen aan de termijnen die zijn gesteld in dat artikelonderdeel. In die gevallen kan de minister de gemeente enig respijt geven en vooralsnog geen gebruik maken van de in artikel 15 gegeven bevoegdheid tot wijziging of intrekking van de verleende subsidie.

Artikel 13

Dit artikel geeft de bevoegdheid tot het verbinden van (doelgebonden) verplichtingen aan de verlening van de subsidie. De aan de verlening van de subsidie te verbinden verplichtingen zijn individueel van aard (voor díe ontvanger) en gericht op het realiseren van de versnelling of het opheffen van het knelpunt. Het tweede lid bevat algemeen geldende verplichtingen die van rechtswege aan de verlening van de subsidie zijn verbonden. Bij de in het tweede lid genoemde nieuwe omstandigheden kan worden gedacht aan zowel omstandigheden die nopen tot het treffen van andere (soorten) maatregelen dan in de beschikking tot verlening zijn vermeld, als aan omstandigheden waardoor het gestelde doel niet of slechts met vertraging kan worden bereikt. Bij laatstgenoemde omstandigheden kan worden gedacht aan vertragingen die optreden bij het verkrijgen van vergunningen, een samenwerking die ophoudt te bestaan, of de omstandigheid dat een van de deelnemende partijen zijn financiële verplichtingen niet meer kan nakomen, waardoor de financiering of dekking niet meer gewaarborgd is. Doel van deze informatieplicht is het mogelijk maken van monitoring van de voortgang van de maatregelen. Het derde lid eist het gebruik van een gemeentelijk systeem voor registratie van de resultaten. Het vierde lid is opgenomen met de bedoeling adequaat te kunnen reageren op de informatie die ingevolge het tweede lid beschikbaar komt. Zo kunnen nieuwe omstandigheden ertoe leiden dat (na overleg met de gemeente) aan de verlening verbonden verplichtingen worden gewijzigd of aangevuld, bijvoorbeeld omdat zij niet (geheel) meer kunnen worden nagekomen, of omdat die omstandigheden verplichtingen van een andere aard vergen.

Artikel 14

De definitieve vaststelling van de subsidie vindt eerst plaats nadat het bedrag van de verleende subsidie is besteed. Van een gemeente zal in de meeste gevallen niet kunnen worden verlangd dat het gehele bedrag van de verleende subsidie door haar wordt voorgeschoten. Derhalve is in dit artikel bepaald dat de minister voorschotten kan verlenen. De hoogte van de voorschotten en de termijnen van betaling zijn afhankelijk van de gegevens die met de aanvraag tot verlening van de subsidie worden verstrekt en worden bepaald door de Minister van VROM.

Artikel 17 en 18

De artikelen 17 en 18 regelen de verantwoording nadat het bedrag van de verleende subsidie is besteed.

Toelichting bij de bijlagen

Bijlage I

Deze bijlage bevat de lijst van prioritaire wijken in de vier grote steden die in het kader van het Actieprogramma Herstructurering begin 2003 zijn geselecteerd. De wijken zijn voorgedragen door de betrokken gemeenten zelf, die zich met die voordracht hebben verplicht tot het maken van meetbare prestatieafspraken met lokale partijen, gericht op snel resultaat. In ruil daarvoor biedt het Ministerie van VROM verschillende faciliteiten die kunnen bijdragen tot een versnelling van de voortgang van het proces. Met deze regeling wordt aan de bestaande faciliteiten een faciliteit toegevoegd. Zie voor meer informatie hierover paragraaf 1.1.2 en 1.1.3 van de algemene toelichting bij deze regeling.

Bijlage II

Bijlage II betreft de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Onder A wordt gevraagd naar het nummer van de beschikking. Hier dient de meest recente beschikking te worden genoemd. Immers, op basis van artikel 15 kan de Minister van VROM de bijdrage, zolang die niet is vastgesteld, ten nadele van de ontvanger wijzigen. Een dergelijke wijziging leidt tot een nieuwe beschikking.

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van een verklaring omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie (zie bijlage III), van een verslag omtrent het bereikte resultaat (zie bijlage IV), en van een accountantsverklaring en een (accountants)rapport van bevindingen (zie bijlage V).

Bijlage III

Burgemeester en wethouders leggen een verklaring af omtrent de besteding van het bedrag van de verleende subsidie.

Bijlage IV

Burgemeester en wethouders stellen een verslag op omtrent het bereikte resultaat. Het verslag bevat een vergelijking van de bij de subsidieverlening genoemde (te bereiken) resultaten met de bereikte resultaten en een toelichting op de verschillen per indicator.

Bijlage V

Deze bijlage bestaat uit drie onderdelen. Onderdeel A bevat het protocol ten aanzien van de op te stellen accountantsverklaring. De met de opstelling van de accountantsverklaring belaste accountant dient dit protocol te betrekken bij zijn werkzaamheden. Onderdeel B bevat een model-accountantsverklaring. Onderdeel C bevat het protocol ten aanzien van het op te stellen rapport van bevindingen omtrent de betrouwbaarheid van het gemeentelijk registratiesysteem. De met de opstelling van het rapport belaste accountant dient dit protocol te betrekken bij zijn werkzaamheden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S.M. Dekker

Naar boven