Regeling vrijstelling nachtarbeid wegvervoer

19 mei 2005

Nr. HDJZ/S&W/2005-859

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2.6:1, eerste lid, onderdeel a, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer;

Besluiten:

Artikel 1

1. Van artikel 2.5:4, vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer zijn vrijgesteld:

a. het vervoer van levende dieren;

b. het vervoer van ochtendkranten;

c. het vervoer van postzendingen en -pakketten;

d. collectief binnenlands vervoer van bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten.

2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing voorzover daarover in collectief overleg overeenstemming is bereikt.

3. Voor vervoer waarop verordening (EEG) nr. 3820/85 van toepassing is, bedraagt de arbeidstijd in geval van arbeid tussen 00.00 en 04.00 uur niet meer dan 10 uren in elke periode van 24 uren.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 23 maart 2005.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vrijstelling nachtarbeid wegvervoer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Bij de inwerkingtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer met ingang van 1 december 1998 werd aan de in artikel 1, eerste lid, genoemde vervoerssectoren vrijstelling verleend van de nachtarbeid-bepalingen van genoemd besluit. De overweging daarbij was dat deze bepalingen een onevenredig zware inbreuk maken op de bedrijfsvoering binnen deze sectoren.

Omdat het beleid destijds gericht was op terugdringing van permanente nachtarbeid, werd de regeling aan enkele beperkingen gebonden. In de eerste plaats werd bepaald dat de vrijstelling slechts kon worden toegepast indien hierover in collectief overleg overeenstemming was bereikt. Voorts werd aan de vrijstellingsregeling het voorschrift gekoppeld dat een plan van aanpak voor terugdringing van permanente nachtarbeid moest worden opgesteld.

Tenslotte werd aan de regeling een tijdelijk karakter gegeven. Definitieve besluitvorming werd afhankelijk gesteld van de resultaten van een evaluatie van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, die door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer was toegezegd en waarover besluitvorming na drie jaar werd verwacht.

Uit deze evaluatie bleek dat ten aanzien van de vrijstellingen nachtarbeid geen misstanden voorkomen. De betrokken vervoerssectoren hebben voldaan aan hun verplichting om plannen van aanpak op te stellen. In deze plannen zijn vooral aanvullende maatregelen voorgenomen om de schadelijke effecten van nachtarbeid tegen te gaan.

Daarom werd de regeling op 1 december 2002 verlengd, met dien verstande dat zij zou expireren op 23 maart 2005, zijnde de datum van inwerkingtreding van richtlijn nr. 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PbEG 80). Deze richtlijn, die onder meer een regeling voor nachtarbeid bevat, dient in Nederland geïmplementeerd te worden in het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Daar deze implementatie op genoemde datum echter nog niet verwezenlijkt was, dient ter continuering van de vrijstelling een nieuwe regeling te worden getroffen.

De toepasselijkheid van genoemde richtlijn is gekoppeld aan de toepasselijkheid van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 370). Daarom is in artikel 1, derde lid, het voorschrift opgenomen dat, voorzover de verordening, en daarmee de richtlijn, van toepassing is, artikel 7, eerste lid, van de richtlijn in acht moet worden genomen, hetgeen betekent een rusttijd van tenminste 10 uur.

In de praktijk zal dit betekenen, dat dit voorschrift in acht moet worden genomen indien gebruik gemaakt wordt van voertuigen waarvoor de aanwezigheid van een tachograaf verplicht is, namelijk voertuigen met een toegestaan maximumgewicht van 3500 kg of meer. Voor de overige categorieën gelden middels artikel 2.5:1, vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer de rusttijdbepalingen van verordening (EEG) nr. 3820/85, die erop neer komen dat altijd een dagelijkse ononderbroken rust van tenminste 8 uur moet worden genoten. Hiermee wordt ook voldaan aan artikel 20 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEG L 299). Dit artikel bepaalt dat onder meer de nachtarbeid-bepalingen van die richtlijn niet van toepassing zijn op mobiele werknemers, doch dat de lid-staten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze mobiele werknemers recht hebben op een passende rusttijd.

Conform bedoelde richtlijn geldt bij gebruikmaking van lichtere voertuigen voorts op grond van artikel 2.5:7, vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer dat, berekend over een periode van een half jaar, gemiddeld niet meer dan 48 uur per week arbeid mag worden verricht.

Voor alle in artikel 1, eerste lid, genoemde categorieën, dus zowel voor de lichtere als voor de zwaardere voertuigen, geldt op grond van artikel 2.5:3 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer een maximum rijtijd.

Tenslotte is uit de geëxpireerde regeling de bepaling overgenomen dat toepassing slechts kan geschieden na overeenstemming in collectief overleg.

Nadat richtlijn nr. 2002/15/EG geïmplementeerd is, zal de onderhavige regeling opnieuw dienen te worden bezien, vooral gericht op de vraag in hoeverre er nog aparte bepalingen voor nachtarbeid noodzakelijk zijn voor de in deze regeling genoemde vormen van vervoer.

Administratieve lasten

De registratie van de maximale dagelijkse arbeidstijd van 10 uur in geval van nachtarbeid levert geen extra administratieve lasten op ten opzichte van de lasten die voortvloeien uit de naleving van de registratieplicht op grond van artikel 4:3 van de Arbeidstijdenwet. De berekening daarvan is opgenomen in het standaardkostenmodel voor het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de nulmeting Arbeidstijdenwet.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft besloten de onderhavige regeling niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijfsleven en burgers.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven