Wijziging Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 mei 2004, nr. TRCJZ/2004/2388, houdende wijziging van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de Verordening nr. 1257/99 van 17 mei 1999 van de Raad van de Europese Unie inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen;

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 85 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 85a

1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 85, eerste lid, die wordt ingediend door een aanvrager als bedoeld in artikel 4 of 5, tezamen met een verzoek van een beheerder tot intrekking van een aan hem verleende subsidie voor het terrein waarop die aanvraag betrekking heeft, wordt niet gehonoreerd indien die aanvraag ertoe zou leiden dat minder dan vijf jaren subsidie voor het desbetreffende terrein kan worden verleend.

2. Ingeval van intrekking uit hoofde van het eerste lid wordt de subsidie naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het verstreken gedeelte van het tijdvak of aaneengesloten tijdvakken, bedoeld in artikel 26, waarvoor subsidie is verleend.

B

In bijlage 42 wordt in onderdeel 2 ‘150 bomen’ vervangen door: 200 bomen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
overeenkomstig het door de minister genomen besluit:de Directeur-Generaal Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
A.N. van der Zande.

Toelichting

Onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: SAN) op een tweetal punten.

Allereerst wordt een voorziening getroffen voor beheerders die gedurende het tijdvak waarvoor hen subsidie is verleend willen overstappen van individueel agrarisch natuurbeheer naar agrarisch natuurbeheer in een collectief. Met de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 oktober 2003, nr. TRCJZ/2004/9133 houdende wijziging van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (Stcrt. 205), zijn enkele beheerspakketten voor weidevogelbeheer opnieuw vorm gegeven, waardoor voor die pakketten door collectieven subsidieaanvragen kunnen worden ingediend. Het betreft de pakketten, genoemd in de bijlagen 19, 20, 21 en 22 van de SAN, die zich kenmerken door een groot aantal van percelen die in ruimtelijke samenhang als weidevogelgebied worden beheerd. De ecologische samenhang van een weidevogelgebied vindt veel baat bij collectief beheer. Ten algemene bevordert collectief beheer de ruimtelijke samenhang van de verschillende percelen waarop agrarisch natuurbeheer wordt uitgeoefend en voorkomt het versnippering van het natuurbeheer. Het bevordert daarnaast de onderlinge afstemming van het beheer door individuele agrariërs. Collectief beheer heeft dan ook een meerwaarde ten opzichte van individueel beheer. Om collectief beheer zo veel mogelijk te stimuleren wordt thans beheerders aan wie een subsidie is toegekend voor individueel agrarisch natuurbeheer, de mogelijkheid geboden om de subsidieverlening voor dit individuele beheer tussentijds te beëindigen en zich aan te sluiten bij beheer door een collectief. Dat mag er evenwel niet toe leiden dat de totale subsidieperiode (individueel plus collectief) voor het desbetreffende terrein een looptijd krijgt van minder dan vijf jaar. Ingevolge artikel 23 van de Verordening nr. 1257/1999 van 17 mei 1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) wordt een verbintenis ten behoeve van milieumaatregelen in de landbouw immers aangegaan voor een periode van ten minste vijf jaar.

Daarnaast wordt het pakket 42 (hoogstamboomgaard) enigszins gewijzigd. Een van de voorwaarden om voor subsidie ingevolge dit pakket in aanmerking te komen is dat de dichtheid van de hoogstamboomgaard maximaal 150 bomen per hectare betreft. Met het hanteren van een maximum wordt voorkomen dat ook bedrijfsmatig geëxploiteerde boomgaarden gesubsidieerd worden. Gebleken is evenwel dat er niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde boomgaarden zijn waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden van het pakket 42, met uitzondering van de voorwaarde dat de dichtheid van die boomgaard niet groter mag zijn dan 150 bomen per hectare. In die situaties kan dan geen subsidie worden verleend, ook als dat vanuit het oogpunt van bevordering van agrarisch natuurbeheer gewenst zou zijn. Om hieraan tegemoet te komen, wordt de maximum dichtheid thans op 200 bomen per hectare gesteld. Met een dergelijk maximum wordt voldoende ruimte geboden voor de onderscheiden hoogstamboomgaarden die niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd, zonder dat er vrees hoeft te bestaan dat ook hoogstamboomgaarden die wel bedrijfsmatig worden geëxploiteerd voor de desbetreffende subsidie in aanmerking zouden kunnen komen. De voorwaarde dat geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen mogen worden gebruikt blijkt een bedrijfsmatige exploitatie van een hoogstamboomgaard met een dergelijk aantal bomen namelijk niet mogelijk te maken.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

overeenkomstig het door de minister genomen besluit:de Directeur-Generaal Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

A.N. van der Zande

  • 1

    Stcrt. 1999, 252; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 9 december 2003 (Stcrt. 242).

Naar boven