Wijziging Regeling vervoerbare drukapparatuur

Regeling tot wijziging van de Regeling vervoerbare drukapparatuur in verband met het afschaffen van de verplichting voor een aan te melden instantie, tot overleggen van een verklaring van een gezaghebbende accreditatie-instelling

18 mei 2004

Nr. HDJZ/BIM/2004-1106

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel I

De Regeling vervoerbare drukapparatuur1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘2211’ vervangen door: 1.2.1.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

p. Minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat.

B

In artikel 9, eerste lid, wordt ‘artikel 10’ vervangen door: de artikelen 10 en 10a.

C

Artikel 10, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. een verklaring waarin de instantie ten genoegen van de Minister aantoont dat zij voldoet aan de bijlagen I en II bij de richtlijn;

D

Na artikel 10 wordt en nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 10a

Een instantie die met toepassing van artikel 9 wenst te worden aangemeld, verstrekt de Minister desgevraagd alle informatie over en bewijzen van haar naleving van de criteria van de bijlagen I en II bij de Richtlijn, die de Minister ter aanvulling op artikel 10, eerste lid, nodig acht.

E

Artikel 12, eerste lid komt te luiden:

1. De Minister kan een instantie erkennen. De artikelen 9, tweede en derde lid, 10, 10a en 11 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 10, eerste lid, onderdeel b en in artikel 10a in plaats van ‘II’ wordt gelezen: III.

F

In artikel 14, tweede lid, komt te luiden:

2. Tot 1 juli 2005 is deze regeling niet van toepassing op drukvaten en flessenbatterijen als bedoeld in randnummer 1.2.1 van het ADR.

G

Artikel 15, tweede lid, komt te luiden:

2. Een wijziging van de richtlijn alsmede van de richtlijnen 84/525/EEG, 84/526/EEG, 84/527/EEG, 94/55/EG, 96/49/EG of 97/23/EG gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. De onderdelen A, eerste lid, en F van artikel I werken terug tot en met 1 juli 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

1. Algemeen

Met deze regeling wordt de Regeling vervoerbare drukapparatuur gewijzigd in die zin dat een keuringsinstantie die door de minister wenst te worden aangemeld om keuringshandelingen te mogen verrichten, niet langer verplicht is een verklaring te overleggen van een naar het oordeel van de minister gezaghebbende accreditatie-instelling. Tevens worden enkele redactionele aanpassingen verricht.

2. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen B, C, D en E

De bovengenoemde verplichting hield in dat een keuringsinstantie een verklaring diende te overleggen van de Raad voor Accreditatie waarin werd verklaard dat zij voldeed aan de bijlagen I en II bij richtlijn 1999/36/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende vervoerbare drukapparatuur (PbEG L 138).

De lidstaat is verplicht om ervoor zorg te dragen dat een keuringsinstantie voldoet aan de bijlagen bij bovengenoemde richtlijn. Deze verplichting vloeit voor uit artikel 8, tweede lid, van die richtlijn. De richtlijn regelt echter niet wanneer een keuringsinstantie afdoende heeft aangetoond dat zij aan de bijlagen voldoet. Dat is ter beoordeling aan de lidstaten zelf overgelaten. Bij de implementatie van de richtlijn is destijds gekozen om keuringsinstanties te boordelen aan de hand van een verklaring van de Raad voor Accreditatie die de instantie beoordeelde aan de hand van het Richtlijn Specifiek Accreditatie Schema (RISA-schema) dat in een samenwerkingsverband tussen overheid en bedrijfsleven was opgesteld. De richtlijn voorzag niet in de verplichting om aan te melden instanties een verklaring van een accreditatie-instelling te laten overleggen.

In de praktijk is gebleken dat aan te melden instanties de verplichte gang langs de Raad voor Accreditatie als een grote administratieve last ervaren. Dit bleek een drempel voor instanties om zich te laten aanmelden om keuringshandelingen te mogen verrichten. Deze problemen ten aanzien van de Raad voor Accreditatie staan niet op zichzelf. Voor een uitgebreide beschouwing hierover zij verwezen naar het kabinetsstandpunt inzake certificatie en accreditatie dat op 14 november 2003 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden.1

Aangezien de lidstaat (in dit geval de Minister van Verkeer en Waterstaat) er wel voor verantwoordelijk is dat een keuringsinstantie voldoet aan de eisen van de richtlijn, zal een keuringsinstantie die wenst te worden aangemeld, nog steeds een verklaring dienen te overleggen waaruit genoegzaam blijkt dat zij aan alle eisen voldoet. Deze verklaringen zullen per geval door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden beoordeeld aan de hand van het RISA-schema. De huidige bepaling biedt de Minister van Verkeer en Waterstaat daarmee de mogelijkheid een keuringsinstantie sneller aan te melden en aan te wijzen.

De verwachting is dat dit aanzienlijk zal schelen in de administratieve lasten. Deze aanpak is bovendien in lijn met de aanpak van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de stationaire drukapparatuur, waarvoor ingevolge richtlijn 1997/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (PbEG L 181) keuringsinstanties worden aangewezen.

Nu de Minister van Verkeer en Waterstaat zelf zal dienen te beoordelen, is het noodzakelijk dat de minister desgewenst over alle informatie kan beschikken om aan te melden instanties adequaat te kunnen beoordelen. Hiertoe is een nieuw artikel 10a in de regeling opgenomen. Dit artikel is in overeenstemming met artikel 8, tweede lid, van de richtlijn.

Het loslaten van de verplichte gang langs de Raad voor Accreditatie wil overigens niet zeggen dat een keuringsinstantie die wenst te worden aangemeld, niet op basis van vrijwilligheid van de diensten van de Raad voor Accreditatie gebruik zal kunnen maken. Een verklaring van de Raad voor Accreditatie gebaseerd op het RISA-schema zal in elk geval als gezaghebbend worden beschouwd. Dit biedt een instantie die wenst te worden aangewezen in elk geval zekerheid.

Artikel I, onderdelen A, F en G

De Regeling vervoerbare drukapparatuur voorziet op enkele plaatsen in verwijzingen naar randnummers in de bijlage bij het Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR). Deze internationale voorschriften zijn per 1 juli 2001 geherstructureerd, maar aanpassing van de verwijzingen is tot op heden achterwege gebleven. Met deze regeling wordt hierin verandering gebracht. Gelijktijdig met deze regeling zal bovendien een regeling in werking treden die een aantal andere ministeriële regelingen op dit punt aanpast. Aangezien de herstructurering van de internationale voorschriften per 1 juli 2001 is geëffectueerd, is ervoor gekozen de desbetreffende bepalingen in deze regeling te laten terugwerken tot dat tijdstip. Ten aanzien van artikel 14, tweede lid, kan in dit verband nog worden opgemerkt dat de overgangstermijn die daarin was opgenomen voor drukvaten en flessenbatterijen, bij besluit van de Commissie van 18 juli 2003 (PbEG L 183), is verlengd van 1 juli 2003 tot 1 juli 2005. Aangezien in het desbetreffende artikel in de regeling ook een verwijzing naar het ADR was opgenomen is ervoor gekozen om ook deze bepaling te laten terugwerken tot 1 juli 2001.

Tenslotte is nog een wijziging aangebracht in artikel 15 tweede lid van de regeling. Deze bepaling voorzag in een dynamische verwijzing naar een aantal richtlijnen die mede van invloed zijn op vervoerbare drukapparatuur. De richtlijn inzake vervoerbare drukapparatuur zelf was tot op heden echter niet in dit artikel opgenomen. Met deze bepaling is hierin verandering gebracht.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

  • 1

    Stcrt 2000, 232.

Naar boven