Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2004

Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, houdende vaststelling van de aanvraagperioden en subsidieplafonds in het kader van de Regeling stimulering biologische productiemethode, de Kaderregeling kennis en advies en de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw (Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2004)

14 mei 2004

Nr. TRCJZ/2004/3649

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

– de artikelen 4a, onderdeel g, 10, zevende lid, 10a, eerste en derde lid, 14, eerste en tweede lid, 14a, eerste lid, onderdeel b, derde lid, aanhef en onderdeel i, en vierde lid van de Regeling stimulering biologische productiemethode1 , voor zover het betreft hoofdstuk I;

– de artikelen 2, 5, 6, eerste, derde en vierde lid van de Kaderregeling kennis en advies2 , voor zover het betreft hoofdstuk II;

– de artikelen 3, 7, 10 en 11 van de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw3 , voor zover het betreft hoofdstuk III;

Besluit:

Hoofdstuk I

Regeling stimulering biologische productiemethode

Artikel 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder regeling: Regeling stimulering biologische productiemethode.

Artikel 2

1. De regeling wordt opengesteld voor aanvragen van bedrijven die uiterlijk met ingang van 31 mei 2005 met de verplichting genoemd in artikel 5, eerste lid, van de regeling starten.

2. Aanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 2 van de regeling kunnen worden ingediend vanaf 24 mei 2004 tot en met 24 augustus 2004.

3. Voor deze aanvraagperiode wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 3.000.000,–.

Artikel 3

De subsidie bedraagt voor gewassen die op het tijdstip van indienen van de aanvraag nog niet als biologische producten kunnen worden afgezet, met uitzondering van veevoedergewassen:

a. € 147,48 per jaar per hectare voor de gewassen en groepen van gewassen genoemd in artikel 10, derde lid, onderdeel a, van de regeling;

b. € 737,39 per jaar per hectare tuinbouw, met uitzondering van de onder a bedoelde gewassen of gewasgroepen, zwarte bes of zure kers, en

c. € 884,87 per jaar per hectare fruitteelt, met uitzondering van de onder a en b bedoelde gewassen, groepen van gewassen en sector.

Artikel 4

Subsidies als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de regeling worden berekend op grond van artikel 10a, derde lid, van de regeling.

Artikel 5

1. De verdeling van het beschikbare bedrag vindt plaats op grond van de volgende rangorde:

a. aanvragen van bedrijven waarvan geen enkel product als biologisch product kan worden afgezet, en die gaan beginnen of begonnen zijn met de omschakeling naar de biologische productiemethode van één of meer productierichtingen;

b. aanvragen die betrekking hebben op de uitbreiding van het volgens de biologische productiemethode geteelde areaal door:

1°. het omschakelen van één of meerdere productierichtingen naast een bestaande biologische productierichting, waarbij de van de eerstgenoemde productierichtingen afkomstige producten, in tegenstelling tot laatstgenoemde productierichting, nog niet als biologische producten kunnen worden afgezet, onderscheidenlijk

2°. de verwerving van grond ten behoeve van een productierichting waarin de biologische productiemethode reeds wordt toegepast, en waarbij de gewassen afkomstig van de verworven grond op het moment van aanvraag niet als biologische producten kunnen worden afgezet;

en die slechts betrekking hebben op de nieuw om te schakelen productierichting of verworven grond;

c. alle overige aanvragen.

2. Aanvragen die betrekking hebben op twee of meer categorieën als bedoeld in het eerste lid, worden bij de verdeling van het beschikbare bedrag, voor elke categorie als een aparte aanvraag behandeld.

Hoofdstuk II

Kaderregeling kennis en advies

Artikel 6

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. regeling: Kaderregeling kennis en advies;

b. NGE: Nederlandse grootte-eenheden als bedoeld in artikel 6 van de Regeling landbouwtelling en GDI 2004.

§ 1

Openstelling jonge agrariërs

Artikel 7

In deze paragraaf wordt verstaan onder vestigen: stichten van een nieuw landbouwbedrijf of het overnemen van een bestaand landbouwbedrijf, waarbij een natuurlijke persoon, die niet eerder een landbouwbedrijf volledig in eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf heeft gehad:

a. het betreffende landbouwbedrijf volledig in eigendom, pacht of erfpacht verwerft, of

b. met een andere natuurlijke persoon, die niet eerder het volledige eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf heeft gehad, gezamenlijk het betreffende landbouwbedrijf in eigendom, pacht of erfpacht verwerft.

Artikel 8

Op grond van deze paragraaf kunnen met ingang van 13 september 2004 tot en met 11 oktober 2004 aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 5 van de regeling worden ingediend door natuurlijke personen die:

a. voornemens zijn zich te vestigen, en

b. op de datum van de subsidieaanvraag jonger zijn dan 40 jaar.

Artikel 9

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de categorie van activiteiten bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de regeling, voor zover het betreft het opstellen van een ondernemingsplan met het oog op een voorgenomen vestiging op een bedrijf met een omvang van ten minste 16 NGE.

2. Het ondernemingsplan, bedoeld in het eerste lid, omvat in elk geval:

a. de doelstellingen van het landbouwbedrijf;

b. een sterkte-zwakte analyse van de ondernemer en het desbetreffende landbouwbedrijf;

c. de voorgenomen bedrijfsvoering, en

d. een overzicht van de benodigde investeringen en de financieel-economische onderbouwing daarvan.

Artikel 10

De maximaal te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt ten hoogste € 1.500,– per ondernemer.

Artikel 11

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 8, wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 420.000,–.

§ 2

Openstelling akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt

Artikel 12

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. akkerbouw: telen van de gewassen, bedoeld in onderdeel E Akkerbouw, in bijlage II bij de Regeling landbouwtelling en GDI 2004, met uitzondering van de gewassen met de codes 703, 715, 754, 962, 963 en 966;

b. vollegrondsgroenteteelt: telen van de gewassen, bedoeld in onderdeel D Tuinbouw open grond, onder Groenten, in bijlage II bij de Regeling landbouwtelling en GDI 2004.

Artikel 13

Op grond van deze paragraaf kunnen met ingang van 12 oktober 2004 tot en met 9 november 2004 aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend door ondernemers die op hun bedrijf de akkerbouw of de vollegrondsgroenteteelt uitoefenen. De omvang, uitgedrukt in NGE, van de akkerbouw en de vollegrondsgroenteteelt tezamen bedraagt tenminste de helft van de totale omvang, uitgedrukt in NGE, van het landbouwbedrijf.

Artikel 14

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de volgende in artikel 2 van de regeling bedoelde categorieën van activiteiten:

a. onderdeel a, voor zover het betreft een of meer van de volgende activiteiten:

i. Een startgesprek waarin aandacht wordt besteed aan de toekomstmogelijkheden van de ondernemer en het gezin. De werkzaamheden van de adviseur nemen ten hoogste 8 uur in beslag.

ii. Begeleiding bij bedrijfsbeëindiging, individueel of in groepsverband. De werkzaamheden van de adviseur nemen ten hoogste 12 uur in beslag.

iii. Evaluatie van de bedrijfsbeëindiging individueel of in groepsverband, met de nadruk op de emotionele aspecten van de bedrijfsbeëindiging. De werkzaamheden van de adviseur nemen ten hoogste 30 uur in beslag.

b. onderdeel b, voor zover het betreft het uitvoeren van een bedrijfsdoorlichting, waarbij aan de hand van onder meer financiële, sociale en technische aspecten de huidige bedrijfssituatie tegen de achtergrond van relevante omgevingsontwikkelingen wordt vergeleken met de situatie van andere bedrijven in de desbetreffende sector.

c. onderdeel d, voor zover het betreft een of meer van de volgende activiteiten:

i. Het opstellen van een bedrijfsontwikkelingsplan dat, op basis van in elk geval een bedrijfseconomische doorrekening van de huidige en alternatieve situaties, een advies bevat voor de toekomstige ontwikkeling van het landbouwbedrijf.

ii. Het opstellen van een kennisplan, inhoudende een analyse van de kennisbehoefte van de ondernemer en de wijze waarop die kennis verkregen kan worden.

iii. Het opstellen van een samenwerkingsplan, waarin de mogelijkheden tot samenwerking met een ander landbouwbedrijf worden geanalyseerd op basis van onder meer technische, economische en juridische aspecten.

d. onderdeel e, voor zover het betreft een of meer van de volgende activiteiten:

i. Het opstellen van een bedrijfsbeëindigingplan, waarin tenminste een stappenplan en een analyse van de fiscale en economische consequenties van de bedrijfsbeëindiging.

ii. Het opstellen van een rapport waarin de mogelijkheden van de ondernemer om buiten de agrarische sector een nieuwe onderneming te starten in kaart worden gebracht.

e. onderdeel f, voor zover het betreft een of meer van de volgende activiteiten:

i. Het volgen van een opleiding of het deelnemen aan een training over strategisch ondernemerschap, waarin onder meer wordt ingegaan op strategische aanpak, managementmodellen, missie, visie en doelstellingen en analysemethoden.

ii. Het volgen van een opleiding of het deelnemen aan een training over het concept van verantwoord ondernemen en de wijze waarop dat concept in het bedrijf van de ondernemer kan worden geïmplementeerd.

iii. Het volgen van een opleiding of het deelnemen aan een training waarin wordt ingegaan op de juridische, economische en technische aspecten van het aangaan van een samenwerkingsverband.

2. Het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de regeling bedraagt:

a. voor de categorieën van activiteiten bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en d: 70%;

b. voor de categorieën van activiteiten bedoeld in het eerste lid, onderdeel b en c: 50%, en

c. voor de categorieën van activiteiten bedoeld in het eerste lid, onderdeel e: 30%.

Artikel 15

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 13, wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 1.160.000,–.

§ 3

Openstelling biologische landbouw

Artikel 16

In deze paragraaf wordt verstaan onder biologische productiemethode: productiemethode als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode.

Artikel 17

Op grond van deze paragraaf kunnen met ingang van 15 juni 2004 tot en met 28 juli 2004 aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend door ondernemers die overwegen te starten met de biologische productiemethode of die reeds zijn omgeschakeld naar de biologische productiemethode.

Artikel 18

Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de categorieën van activiteiten bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b, c, d en f van de regeling, voor zover de activiteiten betrekking hebben op:

a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode

b. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

c. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode in de bedrijfsvoering;

d. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische productiemethode;

e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;

f. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, en

g. het verwerven van alternatieve inkomsten opdat de biologische productiemethode op het bedrijf kan worden gecontinueerd.

Artikel 19

Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 17, wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 350.000,–.

Hoofdstuk III

Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw

Artikel 20

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder regeling: Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw.

§ 1

Openstelling biologische landbouw, geïntegreerde gewasbestrijding, marktgericht ondernemen en verticale samenwerking in de intensieve veehouderij

Artikel 21

1. Aanvragen voor een subsidie op grond van de regeling kunnen worden ingediend vanaf 1 juni 2004 tot en met 28 juli 2004.

2. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor projecten die gericht zijn op de volgende thema’s genoemd in artikel 3, eerste lid, van de regeling en daarbinnen op de daarbij vermelde subthema’s als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de regeling:

a. onderdeel a, en daarbinnen op één van de volgende subthema’s: verbetering en invoering van op biologische productie toegesneden marktgerichte ketengarantiesystemen of versnelling van de sluiting van kringlopen;

b. onderdeel c, en daarbinnen op het subthema: mechanische onkruidbestrijding;

c. onderdeel i, en daarbinnen op de subthema’s: vertaling van marktontwikkelingen en -eisen naar de eigen bedrijfsvoering en toepassing van de consequenties daarvan in de eigen bedrijfsvoering, aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden in producentenverenigingen of verbetering van het rendement van het bedrijf door het nemen van initiatieven tot financiële participatie in afzet van producten;

d. onderdeel q, en daarbinnen op het subthema: verticale samenwerking in de intensieve veehouderij.

Artikel 22

Voor deze aanvraagperiode worden de subsidieplafonds als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de regeling als volgt vastgesteld:

a. voor het thema bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel a: € 400.000,–,

b. voor het thema bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel b: € 500.000,–,

c. voor het thema bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel c: € 830.000,–,

d. voor het thema bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d: € 830.000,–.

§ 2

Openstelling energie

Artikel 23

1. Aanvragen voor een subsidie in het kader van de regeling kunnen worden ingediend vanaf 1 december 2004 tot en met 1 februari 2005.

2. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor projecten die gericht zijn op het thema genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de regeling en op de sub-thema’s:

a. bloembollenteelt;

b. paddestoelenteelt;

c. glastuinbouw.

Artikel 24

Voor deze aanvraagperiode worden de subsidieplafonds als volgt vastgesteld:

a. voor het thema bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel a: € 42.000,–;

b. voor het thema bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel b: € 61.500,–;

c. voor het thema bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel c: € 849.000,–.

Artikel 25

In aanvulling op het bepaalde in artikel 11 van de regeling worden projecten, als bedoeld in artikel 23, tweede lid, hoger gerangschikt naarmate:

a. het project een grotere energiebesparingspotentie heeft;

b. de energiebesparing toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of een groter aantal hectares;

c. indien het een project betreft als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel c, het project relevant is voor meerdere gewassen of gewasgroepen.

Hoofdstuk IV

Slotbepalingen

Artikel 27

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2004.

Artikel 28

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 2 februari 2005.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 mei 2004.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Het onderhavige besluit regelt de aanvraagperioden en de subsidieplafonds voor 2004 voor de volgende regelingen:

1. Regeling stimulering biologische productiemethode

2. Kaderregeling kennis en advies

3. Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw

Dit besluit maakt onderdeel uit van het proces om te komen tot vereenvoudiging van regelgeving. Vanaf 2004 zullen jaarlijks in één enkel besluit voor verschillende subsidieregelingen de aanvraagperioden en de subsidieplafonds worden vastgesteld. Dit besluit is het eerste in deze reeks en legt de bedragen van de openstellingen voor het gehele jaar 2004 vast.

Aanvraagformulieren en nadere informatie voor deze openstellingen zijn te zijner tijd verkrijgbaar via de website www.minlnv.nl/loket of telefonisch via het LNV-loket (0800-2233322).

Regeling stimulering biologische productiemethode (artikelen 1–5)

Onderhavig besluit stelt een laatste openstellingsperiode voor de Regeling stimulering biologische productiemethode (hierna: RSBP) voor het jaar 2004 vast. Deze openstelling komt grotendeels overeen met de openstelling voor het jaar 2002. Ook hier geldt de eis dat slechts die bedrijven, die uiterlijk 31 mei 2005 starten met de daadwerkelijke omschakelingen van de percelen naar de biologische productiemethode, een aanvraag in kunnen dienen. Met deze openstelling wordt ondernemers, die overwegen om te gaan omschakelen, optimaal de ruimte geboden, terwijl ook duidelijkheid bestaat over de uiterste datum waarop de verplichtingen ingevolge RSBP ingaan.

De subsidiebedragen voor gewassen die op het tijdstip van het indienen van de aanvraag nog niet als biologische producten kunnen worden afgezet (met uitzondering van veevoedergewassen) zijn vastgesteld op 65% van de maximumbedragen zoals opgenomen in het derde lid van artikel 10 van de RSBP. Bovendien wordt door toepassing van artikel 10a, derde lid van de RSBP, een staffeling toegepast die er toe leidt dat de toegekende subsidie ten hoogste € 181.512,08 per aanvraag bedraagt bij omschakelende bedrijven. De maximale subsidie voor aanvragen van bedrijven die één of meer productierichtingen op biologische wijze voortzetten (inclusief eerdere toegekende aanvragen), bedraagt € 22.689,01. Er wordt geen subsidie verleend, als het subsidiebedrag minder dan € 4.537,80 per aanvraag bedraagt.

Rangschikking van de aanvragen en toewijzing van het subsidiebedrag zal geschieden door middel van een tenderprocedure waarbij het stadium van omschakeling binnen één of meer productierichtingen bepalend is voor de rangorde en toewijzing van de aanvragen.

De hoogste rang krijgen de aanvragen die afkomstig zijn van bedrijven die gaan omschakelen of reeds in de omschakeling verkeren. Vervolgens komen de aanvragen in aanmerking die afkomstig zijn van bedrijven die reeds één of meer productierichtingen hebben omgeschakeld, waarvan de producten als biologische producten kunnen worden afgezet, en nu een andere productierichting gaan omschakelen of met deze productierichting reeds in de omschakeling verkeren. Tot deze categorie behoren ook de bedrijven die grond verwerven ten behoeve van één of meer productierichtingen waarvan de gewassen reeds als biologische producten kunnen worden afgezet. De producten afkomstig van de verworven grond moeten op het moment van aanvraag nog niet als biologische producten kunnen worden afgezet. De laagste rang wordt toegekend aan aanvragen afkomstig van alle overige bedrijven. Onder deze laatste categorie vallen onder andere de bedrijven die hun producten reeds als biologische producten kunnen afzetten en derhalve de biologische productiemethode voortzetten.

Gelet op de gekozen wijze van rangschikking kan een aanvraag bestaan uit verschillende onderdelen die elk als een aparte aanvraag worden beschouwd en derhalve elk binnen een bepaalde prioriteitscategorie worden geplaatst. De situatie kan zich derhalve voordoen dat een aanvraag van één bedrijf per onderdeel een andere prioriteit krijgt toegekend waarbij de kans bestaat dat dus slechts één of meer onderdelen van de aanvraag worden gehonoreerd en andere onderdelen niet.

In geval de rangschikking door middel van het stadium van omschakeling niet voldoende onderscheidend is, zal door middel van een volgtijdelijke rangschikking, indien noodzakelijk aangevuld met loting, een nadere rangorde van de aanvragen, die binnen één categorie vallen, worden vastgesteld. Dit volgt uit artikel 14a, vierde lid, van de RSBP.

Voor de onderhavige aanvraagperiode is een budget beschikbaar van in totaal € 3.000.000,–.

Kaderregeling kennis en advies (artikelen 6–19)

De Kaderregeling kennis en advies (hierna: kaderregeling) vormt de basis voor openstellingen in hoofdstuk II van het openstellingsbesluit. Op grond van de kaderregeling kan subsidie worden verleend aan agrarische ondernemers voor het inschakelen van deskundigen met het oog op de ontwikkeling, omschakeling of beëindiging van het landbouwbedrijf.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de kaderregeling, kan de minister per openstelling categorieën van activiteiten aanwijzen op grond waarvan subsidie kan worden aangevraagd. Die categorieën van activiteiten worden genoemd in artikel 2 van de kaderregeling. In de verschillende paragrafen is telkens aangeven voor welke categorieën van activiteiten voor de desbetreffende aanvraagperiode subsidie kan worden aangevraagd. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover de activiteit valt binnen een aangewezen categorie van activiteiten en voldaan wordt aan in dit besluit gestelde eisen.

Jonge agrariërs

Op grond van § 1 kunnen jonge startende agrariërs subsidie ontvangen voor het opstellen van een ondernemingsplan.

De aanvraagperiode richt zich op agrariërs jonger dan 40 jaar die voornemens zijn zich te vestigen op een landbouwbedrijf. De subsidie wordt alleen verstrekt bij eerste vestiging: agrariërs mogen niet eerder het volledig eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf hebben gehad. Indien het landbouwbedrijf gezamenlijk met een andere agrariër wordt verworven (bijvoorbeeld in maatschapverband), mag ook de andere agrariër niet eerder het volledig eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf hebben gehad (artikel 7, onderdeel b, van het besluit in samenhang met artikel 8 van het besluit). Dit sluit uit dat de jonge agrariër subsidie ontvangt ingeval bijvoorbeeld zijn of haar ouders onderdeel van de maatschap blijven uitmaken.

Voorwaarde voor de subsidieverstrekking is overigens niet dat ook daadwerkelijk overgegaan wordt tot vestiging. Het is heel wel mogelijk dat de agrariër na het opstellen van het ondernemingsplan tot de conclusie komt dat vestiging geen reële mogelijkheid is.

Akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt

Achtergrond van de openstelling is dat agrariërs in de sectoren akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt problemen ondervinden om op duurzame, dynamische en rendabele wijze te produceren. Met de openstelling (§ 2) worden ondernemers gestimuleerd om kennis en advies in te winnen met het oog op de toekomst van hun bedrijf. Het kan daarbij zowel gaan om de verdere ontwikkeling van het bedrijf als om bedrijfsbeëindiging.

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door agrariërs die op hun bedrijf akkerbouw of vollegrondsgroenteteelt uitoefenen. Deze twee takken moeten tezamen ten minste de helft van het gehele bedrijf uitmaken (artikel 13). De achtergrond daarvan is dat de subsidie daadwerkelijk aan de doelgroep van deze openstelling ten goede komt.

Biologische landbouw

De aanvraagperiode voor de biologische landbouw (§ 3) is bedoeld voor agrariërs in de biologische landbouw. De subsidie past in het streven om het areaal aan biologische landbouw in Nederland – op een verantwoorde wijze – uit te breiden. In de Beleidsnota Biologische Landbouw 2001–2004 (Kamerstukken II 1999/2000, 27 416, nr. 2) is aangegeven dat het verwerven van kennis en advies een noodzakelijk voorwaarde is voor een individuele ondernemer om een weloverwogen keuze te maken voor de biologische landbouw.

De openstelling is zowel bedoeld voor ondernemers die zich oriënteren op de biologische productiemethode, voor ondernemers die reeds een keuze hebben gemaakt voor de biologische landbouw en zich nader willen verdiepen in bijvoorbeeld de biologische teelt- en productiemethoden, en voor ondernemers die de biologische productiemethode willen uitbreiden. De subsidie staat thans ook open voor aanvragers die reeds zijn omgeschakeld naar de biologische productiemethode en bijvoorbeeld advies willen inwinnen over mogelijke aanpassingen op het bedrijf, dan wel willen bezien of – door het vinden van alternatieve inkomsten – de biologische productiemethode kan worden gehandhaafd.

Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw: openstelling biologische landbouw, geïntegreerde gewasbestrijding, marktgericht ondernemen en verticale samenwerking in de intensieve veehouderij (artikelen 20–22)

Met dit besluit worden de openstellingsperiode, het subsidieplafond en de subthema’s vastgesteld voor projectaanvragen voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw (hierna: Demoregeling).

De openstellingsperiode loopt vanaf 1 juni 2004 tot en met 28 juli 2004. De Demoregeling wordt opengesteld voor een viertal thema’s: biologische landbouw, geïntegreerde gewasbescherming, marktgericht ondernemen en verticale samenwerking in de intensieve veehouderij.

Voor de onderhavige aanvraagperiode is een budget beschikbaar van € 2.560.000,–. Van het totale bedrag is maximaal € 400.000,– beschikbaar voor projecten ten behoeve van de biologische landbouw, maximaal € 500.000,– voor de geïntegreerde gewasbescherming, maximaal € 830.000,– voor marktgericht ondernemen en maximaal € 830.000,– voor verticale samenwerking in de intensieve veehouderij.

Biologische landbouw

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties het Convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw gesloten. De gezamenlijke doelstelling is om in 2004 een consumentenbesteding aan biologische producten van 5% te bereiken. De convenantpartners achten het van belang dat er vernieuwende initiatieven vanuit de markt komen, met als doel het goede imago van biologische producten verder te versterken en te borgen. Daartoe is een meerjarige consumentencampagne opgezet.

De projectvoorstellen moeten een duidelijke aanvulling zijn op de projecten en activiteiten die in het kader van het convenant worden uitgevoerd. De projectvoorstellen moeten betrekking hebben op één van de volgende onderwerpen:

Verbetering en invoering van op biologische productie toegesneden marktgerichte ketengarantiesystemen:

Deze ketengarantiesystemen moeten kwaliteitseisen op het gebied van biologische productie, voedselveiligheid en eisen met betrekking tot ketenafspraken borgen.

Versnelling van de sluiting van kringlopen:

De duurzaamheid van de biologische landbouwmethode hangt samen met de mate waarin de kringlopen met betrekking tot mest-, voeder-, afvalstoffen en uitgangsmaterialen gesloten zijn. In de Nederlandse situatie is regionale samenwerking tussen bedrijven noodzakelijk voor het sluiten van de kringlopen. De projecten dienen hieraan op een structurele en vernieuwende wijze een bijdrage te leveren.

Geïntegreerde gewasbescherming

In de biologische landbouw is de bestrijding van onkruid één van de grootste technische knelpunten in de plantaardige teelten. In de ‘gangbare’ land- en tuinbouw wil de overheid de milieukwaliteit als gevolg van de het gebruik van bestrijdingsmiddelen verbeteren door de afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen te verkleinen. Deze afhankelijkheid kan o.a. worden verkleind door het toepassen van mechanische onkruidbestrijding.

Een bredere toepassing van de recent beschikbare gekomen kennis over mechanische onkruidbestrijding is wenselijk. Onder mechanische onkruidbestrijding wordt verstaan alle toepassingen die door een oppervlakkige grondbewerking ongewenste planten afsnijden, ontwortelen of met grond bedekken.

Het project moet demonstreren hoe door boeren en tuinders in de praktijk toepassing kan worden gegeven aan mechanische onkruidbestrijding. Projecten kunnen gericht zijn op de biologische als op de gangbare telers als op beide. In de biologische teelt gaat het dan om mechanische onkruidbestrijding zonder gebruik van bestrijdingsmiddelen. In de ‘gangbare’ teelt gaat het om mechanische onkruidbestrijding zonodig ondersteund met (een minimale hoeveelheid) bestrijdingsmiddelen.

Marktgericht ondernemen

De marktpositie van boeren en tuinders wordt sterk bepaald door de individuele keuzes van ondernemers en de keuzes van (andere) marktpartijen en overheden. Om tot afgewogen individuele keuzes te komen is het cruciaal dat ondernemers kennis verkrijgen over en inzicht hebben in markten en marktontwikkelingen en de vaardigheden ontwikkelen om marktgericht te ondernemen. Het doel van deze openstelling is dus om het marktgericht ondernemerschap bij ondernemers in de land- en tuinbouw te vergroten.

De projecten dienen gericht te zijn op het verspreiden van inzicht en vaardigheden van marktgericht ondernemen. De projectvoorstellen moeten betrekking hebben op één van de volgende onderwerpen:

1. Vertalen van marktontwikkelingen en -eisen naar de eigen bedrijfsvoering en de toepassing van de consequenties daarvan in de eigen bedrijfsvoering;

2. Het aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden in producentenverenigingen;

3. Het verbeteren van het rendement van het bedrijf door het nemen van initiatieven tot financiële participatie in afzet van producten.

Verticale samenwerking in de intensieve veehouderij

Er is een koerswijziging naar een duurzame intensieve veehouderijkolom mogelijk en deels al gaande. In het debat over de toekomst van de intensieve veehouderij is een toekomstperspectief zichtbaar geworden van een kolom die in samenhang met herkenbare en hoogwaardige producten ook inhoud geeft aan ecologische en sociale duurzaamheid. Binnen dit toekomstperspectief passen verschillende ontwikkelingsstrategieën: een aantal marktgerichte strategieën en een maatschappijgerichte strategie. Binnen marktgericht is hier vooral het ontwikkelen van nieuwe tussenniveaus tussen gangbare landbouw en biologische landbouw en van topsegmenten van belang. Bij maatschappelijk gaat het vooral om transparantie en het betrekken van burgers en consumenten.

Projecten moeten voldoende breed en serieus zijn, meerdere schakels in de kolom betreffen, en ambitie tonen. Zij moeten bijdragen aan verminderen van meerdere tekorten op het terrein van duurzaamheid (bijvoorbeeld op het gebied van milieu, natuur, dierenwelzijn, arbeidsomstandigheden, economie e.d.), dan wel grote verbeteringen op één groot tekort.

Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw – openstelling energie (artikelen 23–25)

Energie is een belangrijke productiefactor en kostenpost, met name in de glastuinbouw, maar ook in de paddestoelensector en de bloembollenteelt. Vanuit het oogpunt van milieubescherming, maar ook vanuit het oogpunt van kostenbeheersing is het belangrijk om energie te besparen.

De glastuinbouwsector heeft met de overheid in het Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI) afspraken gemaakt over de terugdringing van het energieverbruik. Vastgelegd is dat de glastuinbouw in 2010 de energie-efficiëntie met 65% moet hebben verbeterd ten opzichte van 1980 en dat het aandeel duurzame energie in 2010 4% zal bedragen.

Ook met de paddestoelensector en de bloembollensector zijn afspraken gemaakt in de zogenaamde Meerjarenafspraken Energie (MJA-E). Voor de bloembollensector bestaan de energiedoelen uit een verbetering van de energie-efficiëntie met 22% in 2005 ten opzichte van 1995 en een aandeel duurzame energie van 4% in 2005. Voor de paddestoelensector zijn de energiedoelen: een verbetering van de energie-efficiëntie met 20% in 2005 ten opzichte van 1995 en een aandeel duurzame energie van 5% in 2005.

De subsidieaanvragen worden beoordeeld aan de hand van een tender. Het doel van deze tenderprocedure is het stimuleren van projecten met perspectief op het gebied van voorlichting, demonstratie en bewustwording van energiebesparingsmogelijkheden (waaronder ook het gebruik van duurzame energie) bij de productie, bewerking, verwerking of verhandeling van tuinbouwproducten.

Voor de onderhavige aanvraagperiode is een budget beschikbaar van € 952.500,–. Het Productschap Tuinbouw stelt hiervan € 202.500,– beschikbaar voor projecten ten behoeve van de glastuinbouw. Van het totale bedrag is maximaal € 849.000,– beschikbaar voor projecten ten behoeve van de glastuinbouw, maximaal € 42.000,– voor de bloembollenteelt en maximaal € 61.500,– voor de paddestoelenteelt.

Gevolg van het vaststellen van het subsidieplafond is dat toekenning van subsidie plaatsvindt op basis van de rangschikking totdat het subsidieplafond wordt overschreden. De overige aanvragen kunnen niet worden toegekend.

Naarmate een project een grotere energiebesparingspotentie heeft wordt het hoger gerangschikt. Dit betekent dat wordt gekeken naar de energiebesparing van het project zelf en de mogelijke energiebesparing van de doelgroep. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen: enerzijds bedrijven die de resultaten van het project direct kunnen toepassen en anderzijds bedrijven in andere sectoren of met andere gewassen die onderdelen van het project kunnen toepassen. Ook wordt gekeken naar de hindernissen die er nu zijn voor de implementatie en hoe hierop wordt ingespeeld. In de glastuinbouw wordt gekeken naar het totale areaal, omdat het energieverbruik in deze sector direct gerelateerd is aan de oppervlakte van de kas. In de paddestoelensector en bij de bloembollenteelt wordt gekeken naar de energiebesparing per bedrijf. De reden hiervoor is, dat het energiegebruik hier meer in de opslag- en verwerkingsfase zit of omdat besparende maatregelen gerelateerd zullen zijn aan de bedrijfsinrichting.

Voorts is van belang dat een project hoger scoort naarmate het toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of toepasbaar is voor een groter aantal hectares. Dit betekent dat wordt uitgegaan van het aantal bedrijven of areaal per sector uitgedrukt in hectares. Tenslotte scoort een project hoger naarmate het voor meerdere gewasgroepen toepasbaar is.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 17 mei 1994, nr. 96; laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 27 juni 2002, nr. 121.

  • 2

    Stcrt. 11 oktober 2002, nr. 196.

  • 3

    Stcrt. 10 juli 2001, nr. 130; laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 20 november 2002, nr. 224.

Naar boven