Sanctieregeling Irak 2004 II

Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 11 mei 2004, nr. DJZ/BR/0325-04, houdende specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak (Sanctieregeling Irak 2004 II)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op:

– Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van de Europese Unie van 7 juli 2003 (PbEG L 169) betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2465/96;

– Verordening (EG) nr. 1799/2003 van de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 (PbEG L 264) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1210/2003 betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak;

– de artikelen 2, tweede lid, en 3 van de Sanctiewet 1977;

Besluit:

Artikel 1

1. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, 7 en 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van de Europese Unie van 7 juli 2003 (PbEG L 169) betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2465/96.1

2. Het verbod te handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1210/2003 is niet van toepassing in geval artikel 3, tweede lid, van de verordening van toepassing is. Het verbod te handelen in strijd met artikel 4 van de verordening is niet van toepassing in geval artikel 5 of artikel 6 van de verordening van toepassing is.

Artikel 2

Deze regeling wordt aangehaald als: Sanctieregeling Irak 2004 II.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 23 mei 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken, B.R. Bot.

Toelichting

Inleiding

De onderhavige regeling strekt tot vervanging van de Sanctieregeling Irak 2003 II die ingevolge artikel 8 van de Sanctiewet 1977 op 23 mei 2004 vervalt. In die regeling is overtreding van Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van de Europese Unie van 7 juli 2003 (PbEG L 169) betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2465/96 strafbaar gesteld. Verordening 1210/2003 voorziet in de tenuitvoerlegging van Resolutie 1483 (2003) van 22 mei 2003. In die resolutie heeft de VN-Veiligheidsraad besloten dat, gelet op de gewijzigde situatie in Irak, het bij Resolutie 661 (1990) ingestelde embargo op de handel met Irak kan worden beperkt.

Het aangepaste sanctiebeleid, ten uitvoer gelegd bij Verordening 1210/2003, houdt kortgezegd in dat het algehele gebod om tegoeden van personen en entiteiten verblijvend in Irak te bevriezen en het algehele verbod om deze personen en entiteiten tegoeden ter beschikking te stellen dan wel financiële diensten aan hen te verlenen, wordt gewijzigd in een sanctiebeleid dat meer is gericht tegen de voormalig machthebbers van Irak en aan hen gelieerde personen en entiteiten.

In Verordening (EG) nr. 1799/2003 van de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 (PbEG L 264) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1210/2003 is vervolgens het verbod om tegoeden en economische middelen ter beschikking te stellen aan overheidsinstanties in Irak herzien, omdat hierdoor de werking van die instanties wordt geschaad en de wederopbouw van Irak nodeloos wordt belemmerd. Ter uitvoering van Verordening 1799/2003 is de Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 december 2003, nr. DJZ/BR/0962-03, tot wijziging van de Sanctieregeling Irak 2003 II (Stcrt. 249) vastgesteld.

Op welke natuurlijke of rechtspersonen, instanties of entiteiten het gerichte sanctiebeleid betrekking heeft, is neergelegd in de bijlagen III en IV behorend bij artikel 4 van Verordening 1210/2003. Bij de inwerkingtreding van Verordening 1210/2003 is alleen bijlage IV betreffende natuurlijke en rechtspersonen, instanties of entiteiten die banden hebben met het regime van voormalig president Saddam Hussein vastgesteld. Bijlage III betreffende overheidsinstellingen, overheidsondernemingen, agentschappen, natuurlijke en rechtspersonen, instanties of entiteiten van de vorige regering van Irak is tot stand gekomen bij Verordening (EG) nr. 2119/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 december 2003 (PbEG L 318).

Artikel 1

In dit artikel is de overtreding van Verordening 1210/2003 strafbaar gesteld. De voor de toepassing van de onderhavige regeling relevante artikelen van de verordening betreffen achtereenvolgens:

Artikel 2. Deze bepaling verplicht tot overdracht van inkomsten uit Iraakse olie-export aan het Ontwikkelingsfonds voor Irak.

Artikel 3. Deze bepaling behelst een verbod op in- en uitvoer van en handel in illegaal uit Irak meegenomen cultuurgoederen. Het verbod geldt ingevolge het tweede lid van die bepaling niet voor culturele voorwerpen die reeds voor 6 augustus 1990 uit Irak zijn uitgevoerd en voor de teruggave van de goederen aan de gedupeerde Iraakse instellingen.

Artikel 4. In het eerste lid is vastgesteld dat de financiële sancties ten aanzien van de entiteiten genoemd in bijlage III bij de verordening zich beperken tot de bevriezing van aan hen toebehorende tegoeden en economische middelen die zich op 22 mei 2003 buiten Irak bevonden. Tegoeden die na die datum vanuit Irak werden of worden overgemaakt behoeven niet te worden bevroren. Daarnaast is het niet langer verboden tegoeden en economische middelen ter beschikking te stellen aan, of te ontvangen van deze entiteiten. Ten aanzien van de personen en entiteiten genoemd in bijlage IV geldt ingevolge het tweede, derde en vierde lid dat al hun tegoeden bevroren dienen te worden en dat aan deze personen of entiteiten geen tegoeden of economische middelen ter beschikking mogen worden gesteld.

Artikel 5. Het crediteren van bevroren rekeningen is toegestaan, op voorwaarde dat ook de gecrediteerde bedragen worden bevroren.

Artikel 6. In het eerste lid worden een aantal voorwaarden voor vrijgave van bevroren tegoeden of economische middelen opgesomd. Indien aan deze voorwaarden is voldaan kunnen tegoeden of economische middelen die op grond van artikel 4 zijn bevroren, alsnog worden vrijgegeven. Artikel 6, tweede lid, bepaalt dat indien niet aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan, vrijgave van tegoeden en economische middelen die op grond van artikel 4 zijn bevroren slechts is toegestaan met het oog op overdracht aan het Ontwikkelingsfonds voor Irak ten behoeve van de wederopbouw van Irak.

Artikel 7. In deze bepaling is in het eerste lid een ontduikingsverbod en in het tweede lid een informatieverplichting neergelegd.

Artikel 8. Deze bepaling vestigt een informatieverplichting.

Artikel 3

De Sanctieregeling Irak 2003 II steunt mede op artikel 7 van de Sanctiewet 1977. Artikel 8 van die wet brengt mee dat een dergelijke regeling een tijdelijk karakter heeft en binnen 10 maanden na inwerkingtreding moet zijn vervangen door een regeling met onbepaalde werkingsduur. De onderhavige regeling voorziet in die vervanging en treedt in werking op 23 mei 2003, zijnde de datum waarop de Sanctieregeling Irak 2003 II van rechtswege vervalt.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B.R. Bot

  • 1

    Gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1799/2003 van de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 (PbEG L 264).

Naar boven