Regeling minimumpakket huurlijnen

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 10 mei 2004, nr. WJZ 4028702, houdende verplichtingen voor ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht bij de levering van huurlijnen uit het minimumpakket van huurlijnen (Regeling minimumpakket huurlijnen)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op richtlijn nr. 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PbEG L 108) en artikel 6a.19, tweede lid, van de Telecommunicatiewet;

Besluit:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Telecommunicatiewet;

b. aangewezen onderneming: onderneming die krachtens artikel 6a.18, eerste lid, van de wet is aangewezen;

c. minimumpakket: minimumpakket van huurlijnen.

§ 2

Verplichtingen voor ondernemingen die krachtens artikel 6a.18 van de wet zijn aangewezen

Artikel 2

Een aangewezen onderneming levert de typen huurlijnen uit het minimumpakket waarvoor zij is aangewezen:

a. onder gelijke omstandigheden onder gelijke voorwaarden, en

b. onder gelijke voorwaarden als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf, haar dochterondernemingen of haar partnerondernemingen.

Artikel 3

1. Indien dit passend is, verplicht het college een aangewezen onderneming om de typen huurlijnen uit het minimumpakket waarvoor zij is aangewezen tegen kostengeoriënteerde tarieven te leveren.

2. Indien het college een verplichting als bedoeld in het eerste lid oplegt, legt het college tevens de verplichting op om een door het college te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem te hanteren. Het college zorgt ervoor dat het kostentoerekeningssysteem passend is.

3. De artikelen 6a.2, derde lid, en 6a.13, derde tot en met vijfde lid, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

1. Een aangewezen onderneming maakt op genoegzame wijze informatie bekend over de technische karakteristieken, de tarieven en de leveringsvoorwaarden van de typen huurlijnen uit het minimumpakket waarvoor zij is aangewezen.

2. De onderneming doet van de wijze van bekendmaking mededeling in de Staatscourant.

Artikel 5

1. De leveringsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, omvatten ten minste:

a. informatie betreffende de procedure voor het bestellen;

b. de standaardleveringstermijn, waaronder wordt verstaan de termijn, gerekend vanaf de dag waarop een aanvraag voor een huurlijn uit het minimumpakket is ingediend, waarbinnen 95% van alle huurlijnen van hetzelfde type ter beschikking van de gebruikers is gesteld;

c. de contractperiode, met inbegrip van de algemeen geldende contractperiode en de voor de gebruiker verplichte minimale contractperiode;

d. de normale reparatietermijn, onderscheidenlijk, indien het een nieuw type huurlijn betreft dat door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is toegevoegd aan het minimumpakket van huurlijnen, een streeftermijn voor de reparatie;

e. de diverse restitutieregelingen.

2. De standaardleveringstermijn wordt vastgesteld op basis van de werkelijke leveringstermijnen over een recente tijdspanne van redelijke duur. Daarbij worden de gevallen waarbij gebruikers om een late leveringstermijn hebben verzocht, niet meegeteld.

3. Onder de normale reparatietermijn wordt verstaan de periode gerekend vanaf het moment dat een defect aan de onderneming die de huurlijn aanbiedt is gemeld, tot het moment waarop 80% van die gemelde defecten van huurlijnen van hetzelfde type is hersteld en daarvan mededeling is gedaan aan de gebruikers.

4. Wanneer een zelfde type huurlijn naar gelang van de kwaliteit is verdeeld in diverse klassen, wordt de normale reparatietermijn per klasse afzonderlijk bepaald en bekendgemaakt.

Artikel 6

Een aangewezen onderneming is slechts met toestemming van het college gerechtigd om een huurlijn uit het minimumpakket waarvoor zij is aangewezen tegen andere dan de bekendgemaakte tarieven en leveringsvoorwaarden te leveren.

§ 3

Slotbepalingen

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 in werking treedt.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling minimumpakket huurlijnen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 mei 2004.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan bijlage VII van richtlijn nr. 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en –diensten (Universeledienstrichtlijn) (PbEG L 108). Artikel 6a.19, tweede lid, van de Telecommunicatiewet biedt de grondslag om die bijlage te implementeren. In artikel 6a.18 van de wet is geregeld dat het college ondernemingen moet aanwijzen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van het minimumpakket van huurlijnen, of een onderdeel daarvan. Welke huurlijnen onderdeel uitmaken van het minimumpakket, wordt door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 17 van de Kaderrichtlijn en artikel 18 van de Universeledienstrichtlijn bepaald (zie artikel 1.1, onderdeel v, van de wet). In het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2003 inzake het minimumpakket van huurlijnen met geharmoniseerde kenmerken en bijbehorende normen als bedoeld in artikel 18 van de Universeledienstrichtlijn (PbEG L 186) heeft de Commissie bepaald welke typen huurlijnen tezamen het minimumpakket van huurlijnen vormen. Het gaat hier om de volgende typen huurlijnen:

Zoals gezegd, moet het college op grond van artikel 6a.18 van de wet ondernemingen aanwijzen die aanmerkelijke marktmacht hebben bij de aanbieding van een of meer van de bovenstaande typen huurlijnen. Een onderneming die krachtens artikel 6a.18 is aangewezen, moet de huurlijnen waarvoor zij is aangewezen op verzoek en binnen een redelijke termijn leveren. Voorts moet die onderneming bij de aanbieding het non-discriminatiebeginsel in acht nemen en op genoegzame wijze informatie bekendmaken over de technische karakteristieken, de tarieven en de leveringsvoorwaarden. Dit is geregeld in respectievelijk de artikelen 2, 4 en 5 van deze regeling. Tot slot kan het college op grond van deze regeling de aangewezen onderneming verplichten, indien dit passend is, een kostengeoriënteerd tarief in rekening te brengen. Voor de goede orde wijs ik er op dat –in tegenstelling tot de andere bovengenoemde verplichtingen– de verplichting om een kostengeoriënteerd tarief te rekenen niet (automatisch) van rechtswege geldt, maar afzonderlijk door het college moet worden opgelegd. Of de verplichting om een kostengeoriënteerd tarief te rekenen passend is, zal uit het door het college krachtens artikel 6a.1 van de wet uit te voeren marktonderzoek moeten blijken.

2. Administratieve lasten

Artikel 3, tweede lid, van de regeling is ontleend aan artikel 6a.13, tweede lid, van de wet, zodat ik voor wat betreft de omvang van de administratieve lasten verwijs naar paragraaf 11.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 28 851, nr. 3). Dit laatste geldt eveneens voor het derde lid van artikel 3. In dat lid worden immers de leden twee tot en met vijf van artikel 6a.13 van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard.

De nieuwe artikelen 2, 3, eerste lid, 4 tot en met 6 van deze regeling stemmen qua inhoud en strekking in hoge mate overeen met de artikelen 10, onderdeel a, 11, 12, 14, 16, eerste lid, en 18 van het vervallen Besluit ONP huurlijnen en telefonie waarvoor deze nieuwe artikelen in de plaats komen. Door het onderzoeksbureau EIM zijn ten aanzien van het jaar 2002 de hieraan verbonden informatieverplichtingen becijferd op € 368.100. Deze lasten rustten alleen op KPN Telecom B.V., omdat KPN in de oude situatie als enige aanbieder beschikte over een aanmerkelijke marktmacht bij de levering van het minimumpakket huurlijnen.

In principe zullen zich door deze nieuwe artikelen geen veranderingen voordoen in het niveau van administratieve lasten; het minimumpakket van huurlijnen blijft immers gelijk. Wat er qua informatie moet worden bekendgemaakt (inhoud, frequentie van bekendmaking) wordt ten aanzien van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4 tot en met 6 direct door de Universeledienstrichtlijn bepaald. Er kunnen zich in de toekomst wel veranderingen voordoen door de volgende factoren:

I. De inhoud van het begrip aanmerkelijke marktmacht is veranderd. Onder het vorige regelgevende kader beschikte, kort gezegd, een aanbieder over een aanmerkelijke marktmacht indien hij over een marktaandeel van 25% of meer beschikte. In het nieuwe regelgevende kader wordt aangesloten bij de definitie van een economische machtspositie, een begrip uit het algemene mededingingsrecht. De kans dat op een bepaalde markt geen partij met aanmerkelijke marktmacht voorkomt gaat toenemen, zodat daarmee de administratieve lasten kunnen teruglopen.

II. De markt zelf en het gebruik van huurlijnen verandert. Alleen huurlijnen gelijk aan of kleiner dan 2Mb maken thans deel uit van het minimumpakket van huurlijnen. Het marktsegment 2 Mb of kleiner krimpt tegenwoordig, dergelijk type gebruik wordt in toenemende mate vervangen door alternatieven. Het is voorlopig onduidelijk wat dit voor de positie van KPN als aanbieder met aanmerkelijke marktmacht gaat betekenen.

Het ontwerp van de regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL). Bij brief van 26 januari 2004, RL/PS/2004/015, heeft het college laten weten de regeling niet te selecteren voor een toets.

3. Uitvoeringstoets OPTA

Een ontwerp van deze regeling is op grond van artikel 5 van het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit voorgelegd aan het college. In het kader van de door het college uitgevoerde uitvoeringstoets van de ontwerpregeling zijn door het college bij brief van 20 februari 2004, kenmerk OPTASEC/2004/200516, met betrekking tot deze regeling enkele opmerkingen gemaakt.

Het college pleit er voor om in artikel 2, onderdeel a, van de regeling dezelfde terminologie te gebruiken als in artikel 6a.8 van de Telecommunicatiewet, en in de toelichting bij de regeling duidelijk te maken dat de non-discriminatieverplichting zich ook uitstrekt over kwaliteit. Aan dit verzoek van het college is gevolg gegeven.

In artikel 5, eerste lid, onderdeel b van de regeling wordt de standaardleveringstermijn gedefinieerd. Dit is een implementatie van punt 3.3 van Bijlage VII bij de Universeledienstrichtlijn. Het college merkt op dat aanbieders normaliter een gegarandeerde maximale levertermijn opnemen in de leveringsvoorwaarden. Ook is relevant de door het college nader te bepalen redelijke leveringstermijn ex artikel 6a.19 van de Telecommunicatiewet. Het college meent dat het zinvol kan zijn om de strekking van deze drie begrippen en hun onderlinge verhouding in de toelichting bij de regeling nader te expliciteren. Aan dit verzoek van het college is gevolg gegeven.

4. Bevindingen Overlegplatform Post en Telecommunicatie

Een ontwerp van de onderhavige regeling is voorgelegd aan het Overlegplatform Post en Telecommunicatie (OPT). Het OPT heeft bij brief van 4 februari 2004, kenmerk OVW-OPT-2004/81, zijn reactie toegestuurd. Twee leden van het OPT hebben opmerkingen gemaakt over het ontwerp. Onderstaand wordt op de belangrijkste opmerkingen van die leden ingegaan.

De Nederlandse Vereniging van BedrijfsTelecommunicatie Grootgebruikers (BTG) keurt de huidige voorgelegde regeling af en adviseert om ten minste de toegestane jaarlijkse tariefaanpassingen op te nemen in de regeling. De BTG geeft aan dat de regeling geen rekening houdt met de realiteit. Analoge huurlijnen worden door de herhaalde buitensporige tariefverhogingen zo langzamerhand onbetaalbaar voor de gemiddelde onderneming, terwijl de verhogingen in de eveneens analoge telefonie in verhouding beperkt blijven. Artikel 6 van de regeling wordt onterecht als vrijbrief gebruikt om tarieven te verhogen. Het bezwaar van de BTG richt zich naar mijn oordeel niet zo zeer tegen de inhoud van de regeling, maar tegen de wijze waarop de aangewezen onderneming, in casu KPN, invulling geeft aan de verplichting (op grond van het oude aanmerkelijke marktmacht-regime) om voor zowel de vaste openbare telefoondienst als voor het minimumpakket van huurlijnen een kostengeorienteerd tarief in rekening te brengen. Indien de BTG van oordeel is dat KPN voor analoge huurlijnen die deel uitmaken van het minimumpakket een te hoog en dus niet kostengeoriënteerd tarief in rekening brengt, zal de BTG zich moeten wenden tot het college. Het college ziet immers toe op de naleving van de in deze regeling neergelegde verplichtingen. Verder wijs ik erop dat op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing van een onderneming als onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht (artikel 6a.18 van de wet), de openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is1 . De BTG kan in die procedure zijn zienswijze naar voren brengen.

De Associatie van Competitieve Telecom Operators (ACT) geeft aan dat de regeling niet alleen zou moeten gelden voor de levering op retail niveau, maar ook voor wholesale leveringen. Op grond van artikel 6a.19, eerste lid, van de wet moet de aangewezen ondernemingen aan eenieder (op verzoek) de huurlijnen uit het minimumpakket leveren. De regeling ziet derhalve ook op wholesale leveringen.

Voorts geeft de ACT aan dat in het kader van kostenoriëntatie voor huurlijnen dezelfde verplichtingen van toepassing dienen te zijn als bij interconnectie, toegangsdiensten en eindgebruikersdiensten. Het is daarom volgens ACT van belang dat artikel 6a.7, derde tot en met vijfde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Deze regeling strekt tot implementatie van bijlage VII van de Universeledienstrichtlijn. In punt 2 van die bijlage is bepaald dat de aangewezen onderneming een passend kostentoerekeningssysteem moet hanteren. Bij de implementatie van punt 2 van de bijlage is ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij artikel 6a.13 van de wet dat ziet op prijsmaatregelen en kostentoerekening op eindgebruikersniveau. De reden hiervoor is dat punt 2, tweede volzin, van de bijlage een grote mate van overeenkomst vertoont met artikel 6a.13.

a. analoge huurlijn met een spraakbandbreedte van normale kwaliteit ( 2- en 4-draads);

b. analoge huurlijn met een spraakbandbreedte van bijzondere kwaliteit (2- en 4-draads);

c. 64 kbit/s digitale huurlijn;

d. 2048 kbit/s digitale huurlijn (ongestructureerd en gestructureerd).

II. Artikelen

Artikel 2

Artikel 2 strekt tot uitvoering van punt 1 van bijlage VII van de Universeledienstrichtlijn.

Een non-discriminatiebepaling zorgt ervoor dat gebruikers van huurlijnen uit het minimumpakket in gelijke gevallen gelijk worden behandeld door de aangewezen onderneming. De non-discriminatieverpliching ziet onder meer op de tarieven, de kwaliteit en de leveringsvoorwaarden. Aangezien artikel 2 in hoge mate gelijk is aan de non-discrimininatiebepaling, bedoeld in artikel 6a.8 van de wet, verwijs ik voor een uitvoerige toelichting naar de pagina’s 23, 24 en 121 van de memorie van toelichting bij het eerder genoemde wetsvoorstel.

Artikel 3

In artikel 3 van de onderhavige regeling is uitvoering gegeven aan punt 2 van bijlage VII van de Universeledienstrichtlijn. In het eerste lid is geregeld dat het college de aangewezen onderneming moet verplichten om voor de levering van huurlijnen een kostengeoriënteerd tarief te rekenen, indien dit blijkend uit het marktonderzoek een passende verplichting is. Op grond van artikel 6a.2 van de wet kan het college aan ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht passende verplichtingen opleggen. In het derde lid van artikel 6a.2 is aangegeven wanneer een verplichting passend is. Om buiten enige twijfel te stellen dat het begrip passend in zowel dit artikel als in artikel 6a.2 een zelfde betekenis heeft, heb ik artikel 6a.2, derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Indien het college de aangewezen onderneming verplicht om een kostengeoriënteerd tarief te rekenen, moet het college de onderneming verplichten om een passend kostentoerekeningssysteem te hanteren. Net als in artikel 6a.13, tweede lid, van de wet, kan het college het kostentoerekeningssysteem zelf opstellen, (voorafgaande) goedkeuring verlangen van het door de aangewezen onderneming opgestelde kostentoerekeningssysteem of kiezen voor een combinatie van deze twee opties.Voorts worden de leden drie, vier en vijf van artikel 6a.13 van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van 6a.13, derde en vierde lid, moet de aangewezen onderneming jaarlijks aan het college het resultaat van de toepassing van het kostentoerekeningssysteem overleggen en moet het college jaarlijks een verklaring publiceren omtrent de inachtneming van het kostentoerekeningssysteem. Door het vijfde lid van genoemd artikel van overeenkomstige toepassing te verklaren kan het college nadere voorschriften verbinden aan de verplichting om een kostengeoriënteerd tarief te rekenen of een passend kostentoerekeningssysteem te hanteren.

Artikel 4 en 5

De punten 3.1 en 3.2 van bijlage VII van de Universeledienstrichtlijn, welke voorschriften bevatten over transparantie, zijn geïmplementeerd in artikel 4. Op grond van artikel 4 moet de aangewezen onderneming op genoegzame wijze informatie bekendmaken over de technische karakteristieken en de tarieven. Onder de technische karakteristieken vallen zowel de fysische als de elektrische karakteristieken alsmede de gedetailleerde technische en prestatiespecificaties die van toepassing zijn. Bij tarieven valt allereerst te denken aan het initiële aansluittarief, het (periodieke) abonnementsgeld en de kortingsregelingen. Indien de aangewezen onderneming daarnaast nog andere tarieven rekent, moet zij op grond van het eerste lid van artikel 4 deze ook op genoegzame wijze bekendmaken. Voor wat betreft de vraag wanneer informatie op genoegzame wijze is bekendgemaakt, verwijs ik naar paragraaf 3 van het algemene deel van de toelichting bij de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Artikel 5 strekt tot implementatie van punt 3.3 van bijlage VII van de Universeledienstrichtlijn en is nagenoeg gelijk aan het inmiddels ingetrokken artikel 12 van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie. Op grond van artikel 6a.19, eerste lid, van de wet moet de aangewezen onderneming de huurlijnen uit een minimumpakket binnen een redelijke termijn leveren. Daarnaast moet de aangewezen aanbieder op grond van de artikelen 4 en 5, eerste lid, onderdeel b, de standaardleveringstermijn bekendmaken. Onder de standaardleveringstermijn wordt verstaan de termijn verstaan waarbinnen 95% van alle huurlijnen van hetzelfde type ter beschikking van de gebruikers is gesteld. De standaardleveringstermijn geeft een goede indicatie van de gemiddelde leveringstijd. De (gemiddelde) standaard leveringstermijn hoeft niet per definitie een redelijke leveringstermijn te zijn, omdat bij de beoordeling of een leveringstermijn redelijk is uitgegaan moet worden van de werkzaamheden die de aangewezen aanbieder concreet moet uitvoeren. Zo zal een langere leveringstermijn gerechtvaardigd zijn indien graafwerkzaamheden verricht moeten worden, en zal een korte leveringstermijn redelijk zijn indien gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen.

Artikel 6

Artikel 6 strekt tot implementatie van de tweede alinea van punt 3.2 van bijlage VII van de Universeledienstrichtlijn en is nagenoeg gelijk aan het ingetrokken artikel 18 van het oude Besluit ONP huurlijnen en telefonie.

Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2002/22/EG

Regeling mini-

mumpakket

huurlijnen

Punt 1 van bijlage VII

Artikel 2

Punt 2 van bijlage VII

Artikel 3

Punt 3 van bijlage VII

Artikelen 4 tot en met 6

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven