Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2004, 92 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2004, 92 pagina 11 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Minister van Economische Zaken van 10 mei 2004, nr. WJZ 4028595, houdende regels met betrekking tot universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen)
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op:
– Richtlijn nr. 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische- communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PbEG L 108);
– Richtlijn nr. 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PbEG L 201); en
– de artikelen 7.1, derde lid, 7.3, 9.4, eerste lid, en 11.9, tweede lid, van de Telecommunicatiewet en de artikelen 2.5, derde lid, onderdeel b, 2.11 en 3.5 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. besluit: Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen;
b. geografisch nummer: nummer dat in een krachtens artikel 4.1 van de wet vastgesteld nummerplan bestemd is als een geografisch nummer;
c. netnummergebied: gebied binnen Nederland dat wordt aangekozen met eenzelfde geografisch nummer;
d. basistariefgebied: netnummergebied en de direct aan dat netnummergebied grenzende netnummergebieden;
e. piekuren: maandag tot en met vrijdag van 8.00 uur tot 20.00 uur;
f. daluren: maandag tot en met vrijdag van 0.00 uur tot 8.00 uur en van 20.00 uur tot 24.00 uur, en zaterdag en zondag van 0.00 uur tot 24.00 uur.
1. Het maandelijkse tarief, bedoeld in artikel 2.5, derde lid, onderdeel b, van het besluit bedraagt ten hoogste € 10,41.
2. De in artikel 2.5, derde lid, onderdeel b, van het besluit bedoelde gebruiksafhankelijke tarieven mogen voor oproepen naar abonnees waaraan een geografisch nummer in gebruik is gegeven:
a. binnen het basistariefgebied ten hoogste € 0,104 per minuut bedragen in de piekuren met een starttarief van ten hoogste € 0,052 per gesprek, en ten hoogste € 0,052 per minuut in de daluren met een starttarief van ten hoogste € 0,052 per gesprek;
b. buiten het basistariefgebied ten hoogste € 0,314 per minuut bedragen in de piekuren met een starttarief van ten hoogste € 0,052 per gesprek, en ten hoogste € 0,156 per minuut in de daluren met een starttarief van ten hoogste € 0,052 per gesprek.
3. De in dit artikel genoemde tarieven zijn inclusief omzetbelasting.
1. De aanbieder van openbare telefoondiensten op een vaste locatie die krachtens artikel 9.2 van de wet is aangewezen verstrekt, onverminderd het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11 van de wet, op verzoek van zijn abonnee een gespecificeerde rekening van de kosten voor het gebruik van de openbare telefoondienst op een vaste locatie.
2. De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, kan slechts een redelijke vergoeding voor een gespecificeerde rekening vragen van de abonnee indien deze rekening meer gespecificeerd is dan het in artikel 2.3 bepaalde basisniveau van specificatie.
3. Gesprekken die voor de oproepende abonnee kosteloos zijn worden niet op de gespecificeerde rekening van de oproepende abonnee vermeld.
Het in artikel 2.2 bedoelde basisniveau van specificatie van rekeningen voor het gebruik van de openbare telefoondienst op een vaste locatie omvat:
a. de periode waarop de rekening betrekking heeft;
b. de contractsvorm;
c. de kosten voor aansluiting of verandering van de aansluiting;
d. per oproep:
1°. de totale kosten;
2°. het toegepaste tarief dan wel het gemiddelde tarief;
3°. het opgeroepen nummer met dien verstande dat indien het een nummer betreft van een abonnee die gebruik heeft gemaakt van een aan hem geboden mogelijkheid tot afscherming van diens nummer op nota’s die voor geleverde elektronische communicatiediensten worden uitgebracht, de vermelding van het opgeroepen nummer plaatsvindt onder afscherming van de laatste vier cijfers van dat nummer;
4°. de datum waarop deze heeft plaatsgevonden;
5°. de aanvangstijd; en
6°. de duur;
e. de kosten per geleverde additionele dienst alsmede de datum van levering;
f. het totaal aantal oproepen en de totale kosten die voor de oproepen in rekening worden gebracht;
g. het totale bedrag van de rekening, onder vermelding van het toepasselijke tarief voor omzetbelasting alsmede het totale bedrag dat aan omzetbelasting moet worden betaald.
1. De aanbieder van openbare telefoondiensten op een vaste locatie die krachtens artikel 9.2 van de wet is aangewezen blokkeert op verzoek van zijn abonnee bepaalde categorieën uitgaande gesprekken of oproepen naar bepaalde categorieën nummers.
2. De blokkering geschiedt kosteloos.
1. De aanbieder van openbare telefoondiensten op een vaste locatie die krachtens artikel 9.2 van de wet is aangewezen, treft jegens een abonnee die zijn rekening geheel of gedeeltelijk niet betaalt uitsluitend maatregelen die in verhouding staan tot de ernst van de wanbetaling, die niet-discriminerend zijn en die vooraf op genoegzame wijze zijn bekendgemaakt.
2. Bij de in het eerste lid bedoelde maatregelen:
a. blijft een beperking van de dienstverlening, voor zover dat technisch mogelijk is, beperkt tot die delen van de dienstverlening waarvoor een betalingsachterstand bestaat, tenzij er sprake is van fraude of aanhoudend te laat of niet betaalde rekeningen door de abonnee, en
b. gaat de aanbieder niet over tot beperking van de dienstverlening of verbreking van de aansluiting, dan nadat de abonnee van het voornemen tot beperking of afsluiting op genoegzame wijze op de hoogte is gesteld en hem een redelijke termijn is gegund om alsnog aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
De omzet, bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, van de wet bedraagt € 7 000 000.
1. Als categorie van openbare elektronische communicatiediensten als bedoeld in artikel 7.1, derde lid, van de wet wordt aangewezen: openbare elektronische communicatiediensten die door middel van openbare betaaltelefoons worden aangeboden.
2. Artikel 7.1, eerste en tweede lid, van de wet blijft voor die categorie buiten toepassing.
1. Een aanbieder van een openbare telefoondienst maakt aan eindgebruikers op genoegzame wijze informatie bekend over de volgende onderwerpen:
a. de naam en het adres van de hoofdvestiging van de aanbieder;
b. het aanbod, waarbij ten minste wordt aangegeven:
1°. welke diensten onder de aansluitvergoeding en het periodieke abonnementsgeld vallen;
2°. de tarieven, daaronder begrepen tarieven voor onderhoud en standaardkortingen en bijzondere en gerichte tariefregelingen;
3°. de door de aanbieder aangeboden onderhoudsdiensten;
4°. het door de aanbieder gevoerde schadevergoedings- en terugbetalingsbeleid met inbegrip van bijzonderheden omtrent de gehanteerde schadevergoedings- en terugbetalingsregelingen;
5°. de door de aanbieder gehanteerde algemene voorwaarden, met inbegrip van de minimale periode waarvoor een overeenkomst kan worden aangegaan;
c. de mogelijkheden van geschillenbeslechting als bedoeld in de artikelen 12.1 en 12.9 van de wet, alsmede de door de aanbieder opgestelde regelingen voor geschillenbeslechting.
2. Een aanbieder van een carrierdienst maakt aan consumenten op genoegzame wijze informatie bekend over de in het eerste lid bedoelde onderwerpen.
1. Aanbieders van openbare telefoonnetwerken of openbare telefoondiensten bieden eindgebruikers de mogelijkheid aan van nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc, onder 1°, van de wet.
2. Aanbieders van openbare telefoonnetwerken of openbare telefoondiensten stellen de gegevens en signalen beschikbaar die noodzakelijk zijn om grensoverschrijdende nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc, onder 1°, van de wet binnen de Europese Unie mogelijk te maken.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanbieders van carrierdiensten, met dien verstande dat de verplichtingen alleen gelden indien de eindgebruiker een consument is.
4. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om carrierdiensten aan te bieden treffen de maatregelen die nodig zijn om de aanbieders van die diensten in staat te stellen de verplichtingen, bedoeld in het derde lid, na te komen.
5. De verplichtingen, bedoeld in het derde en vierde lid, gelden niet voor zover het technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is om die verplichtingen na te komen.
In deze paragraaf wordt onder aanbieder verstaan: een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst die door middel van dat netwerk of als onderdeel van die dienst nummeridentificatie aanbiedt.
Een aanbieder biedt de in artikel 11.9, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet genoemde mogelijkheid kosteloos aan. Een aanbieder is echter bevoegd van een abonnee een redelijke vergoeding voor het gebruik van deze mogelijkheid te verlangen, indien herhaald gebruik zonder redelijk doel door de abonnee daartoe aanleiding geeft.
Een aanbieder richt de in artikel 11.9, eerste lid, van de wet bedoelde mogelijkheden zodanig in, dat het gebruik, de bediening of de inwerkingstelling daarvan van eenvoudige aard is.
1. Een aanbieder draagt er zorg voor dat de in artikel 11.9, eerste lid, onder a, van de wet bedoelde mogelijkheid, beschikbaar is voor oproepen van in Nederland aanwezige netwerkaansluitpunten naar andere landen.
2. Een aanbieder draagt er zorg voor dat de in artikel 11.9, eerste lid, onder b, bedoelde mogelijkheden beschikbaar zijn voor oproepen gedaan uit andere landen naar in Nederland aanwezige netwerkaansluitpunten.
Onverminderd artikel 3.2, draagt een aanbieder er zorg voor dat voor eenieder op genoegzame wijze informatie beschikbaar is met betrekking tot nummeridentificatie, de daarbij geboden mogelijkheden tot weigering en blokkering van deze faciliteit, en de financiële aspecten daarvan.
De Regeling basisniveau notaspecificatie vaste telefoniediensten, de Regeling nummeridentificatie en de Regeling tarieven universele dienstverlening worden ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 in werking treedt.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Met inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 is de Telecommunicatiewet op een groot aantal punten gewijzigd. De implementatie van de nieuwe richtlijnen voor de elektronische communicatiesector brengt met zich mee dat een aantal ministeriële regelingen dat is gebaseerd op de Telecommunicatiewet moet worden aangepast. Tevens moeten enkele nieuwe regelingen worden vastgesteld. Om een zo overzichtelijk mogelijk stelsel te bewerkstelligen, is ervoor gekozen om alle voorschriften die bij ministeriële regeling geregeld moeten worden en ertoe strekken om de belangen van eindgebruikers te beschermen in één regeling op te nemen. Het gaat hierbij om voorschriften gebaseerd op hoofdstuk 7 (eindgebruikersbelangen), hoofdstuk 9 (universele dienstverlening) en hoofdstuk 11 (bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer) van de Telecommunicatiewet (hierna: wet) en om voorschriften gebaseerd op het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (hierna: besluit). In het navolgende zal op de belangrijkste onderdelen van deze regeling worden ingegaan.
In artikel 9.1, eerste lid, van de wet zijn de diensten opgesomd die de universele dienst vormen en dus voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar moeten zijn. Het gaat om de aansluiting op het openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie, de toegang tot de openbare telefoondienst op een vaste locatie, openbare betaaltelefoons, gedrukte en elektronische telefoongidsen en de abonnee-informatiedienst.
In het besluit worden regels gesteld over onder meer de betaalbaarheid van het universele dienstverleningspakket en over het vereiste kwaliteitsniveau van dit pakket. In deze regeling wordt een tweetal aspecten van het besluit nader uitgewerkt.
In de eerste plaats bevat deze regeling tariefvoorschriften met betrekking tot de universele dienstverlening. In artikel 2.5 van het besluit is geregeld dat consumenten voor wat betreft de openbare telefoondienst op een vaste locatie kunnen kiezen voor een belabonnement of een bereikbaarheidsabonnement. Het belabonnement is betaalbaar voor consumenten die veel of gemiddeld bellen, terwijl het bereikbaarheidsabonnement betaalbaar is voor consumenten die weinig bellen. In artikel 2.1 van deze regeling wordt de betaalbaarheid van het bereikbaarheidsabonnement, met uitzondering van het aansluittarief, geregeld. Artikel 2.5, derde lid, onderdeel b, van het besluit biedt hiervoor de grondslag. Het bereikbaarheidsabonnement kenmerkt zich door een relatief laag abonnementsgeld en relatief hoge verkeersafhankelijke tarieven. KPN biedt, in de hoedanigheid van aanbieder van de universele dienst, reeds een bereikbaarheidsabonnement aan onder de naam Belbudgetabonnement. KPN was hiertoe verplicht op grond van artikel 20.1 van de wet en het Besluit universele dienstverlening.
In de tweede plaats worden in de artikelen 2.2 tot en met 2.5 van deze regeling faciliteiten en diensten opgesomd die de aanbieder van de universele dienst aan zijn abonnees beschikbaar moet stellen, zodat zij in staat zijn hun telefoonkosten te beheersen en te controleren. Deze regels strekken ter uitvoering van artikel 10, tweede lid, en Bijlage I, deel A, van richtlijn nr. 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 108, hierna: Universeledienstrichtlijn).
Artikel 2.11 van het besluit bepaalt dat bij ministeriële regeling aanbieders die krachtens artikel 9.2 van de wet zijn aangewezen verplicht kunnen worden de in bijlage I, deel A, genoemde faciliteiten en diensten te leveren. Deze faciliteiten en diensten betreffen notaspecificatie, selectieve nummerblokkering, vooruitbetalingsystemen, termijnbetaling van de aansluitkosten en wanbetalingsregelingen. Zoals aangegeven in de toelichting op artikel 2.11 van het besluit blijven regels met betrekking tot vooruitbetalingsystemen en termijnbetaling van de aansluitkosten achterwege en worden in deze ministeriële regeling alleen regels gesteld met betrekking tot notaspecificatie, selectieve nummerblokkering en wanbetaling.
Naast een nadere uitwerking van het besluit, wordt in deze regeling tevens het in artikel 9.4, eerste lid, van de wet bedoelde minimale omzetbedrag bepaald. In de toelichting op artikel 2.6 wordt uitvoerig ingegaan op dit omzetbedrag.
Aanbieders van openbare telefoondiensten moeten op genoegzame wijze informatie bekendmaken over onder meer de geldende tarieven, het schadevergoedings- en terugbetalingsbeleid en geschillenbeslechting. Dit is geregeld in artikel 3.2, eerste lid, dat strekt tot implementatie van artikel 21, eerste lid, en bijlage II van de Universeledienstrichtlijn.
Het eerste lid van artikel 3.2 heeft een tweeledig doel. Enerzijds moet het potentiële klanten in staat stellen om een wel overwogen keuze te maken voor een aanbieder, doordat over belangrijke onderwerpen transparantie moet worden geboden. Anderzijds is de informatie ook van groot belang voor bestaande klanten. Zo kan een abonnee alleen aan kostenbeheersing doen, indien hij vooraf weet wat een gesprek kost en is een schadevergoedings- en terugbetalingsbeleid van een aanbieder effectiever indien de abonnees hiervan op de hoogte zijn.
De informatie moet ‘op genoegzame wijze’ worden bekendgemaakt. Deze maatstaf, die ook in artikel 4.5 wordt gebruikt, houdt in dat informatie op een zodanige wijze bekend moet worden gemaakt dat zij laagdrempelig toegankelijk is voor eindgebruikers. Aan dit vereiste is in elk geval voldaan indien de informatie op schrift wordt gesteld en aan de abonnees ter hand wordt gesteld. Aan potentiële abonnees kan deze informatie niet altijd ter hand worden gesteld, zodat in dit geval aan het vereiste is voldaan indien de informatie op verzoek wordt verstrekt.
Aanbieders van openbare telefoondiensten kunnen de informatie ook op één of meer andere wijzen dan schriftelijk bekendmaken, mits elke eindgebruiker op een laagdrempelige wijze toegang heeft tot de informatie. Daarbij zij erop gewezen dat alleen een website niet toereikend is om aan het vereiste ‘op genoegzame wijze’ te voldoen, omdat niet iedere eindgebruiker beschikt over een computer of daar gebruik van kan maken als de informatie nodig is. Voor eindgebruikers die niet beschikken over toegang tot het internet, zal de aanbieder een verspreidingsvorm moeten kiezen die wel voor deze eindgebruikers laagdrempelig is.
Bijzondere aandacht verdient het onderwerp van de tarieftransparantie. Aanbieders van openbare telefoondiensten moeten op grond van artikel 3.2, eerste lid, op genoegzame wijze informatie bekendmaken over hun tarieven. Het gaat hier, kortweg, om alle tarieven die de aanbieder van de openbare telefoondienst in rekening brengt. Met name valt hierbij te denken aan: het aansluittarief, het abonnementsgeld en de verkeersafhankelijke tarieven (inclusief roamingtarieven). Voor de goede orde wijs ik erop dat de tarieftransparantieverplichting ook geldt voor betaalnummers (waarvan een deel van het tarief wordt afgedragen aan een derde; zijnde degene die de inhoud levert) en nummers voor persoonlijke assistentdiensten. Het gaat immers om tarieven die afhankelijk zijn van het gebruik en die via de telefoonrekening in rekening worden gebracht.
De verplichting tot tarieftransparantie brengt, zoals reeds uiteengezet, met zich mee dat de informatie op een zodanige wijze moet worden bekendgemaakt dat een abonnee op een laagdrempelige wijze er achter kan komen wat een bepaalde oproep kost. Dit kan bijvoorbeeld door de tarieven in een folder op te nemen, kosteloos een telefonist de gevraagde informatie op verzoek te laten mededelen of functionaliteiten in het netwerk te treffen waardoor abonnees kosteloos geïnformeerd (kunnen) worden over de hoogte van het tarief. Voor wat betreft het laatste voorbeeld valt te denken aan de functionaliteit waarbij een nummer moet worden gedraaid ten einde in gesproken woord te worden geïnformeerd over de hoogte van het tarief van het direct daaropvolgend aan te kiezen nummer.
Bijlage II van de Universeledienstrichtlijn stelt dat informatie moet worden bekendgemaakt over het aanbod van openbare telefoondiensten en over de rechten ten aanzien van de universeledienstverlening en laat het aan de lidstaten over om te bepalen welke informatie door aanbieders van openbare telefoondiensten wordt verstrekt en welke informatie door de overheid zelf. Net als artikel 24 van het ingetrokken Besluit ONP huurlijnen en telefonie (Stb. 1998, 639) verplicht artikel 3.2 van deze regeling aanbieders van de openbare telefoondienst om informatie bekend te maken die betrekking heeft op hun dienst. Algemene informatie over rechten ten aanzien van de universele dienstverlening wordt van overheidswege beschikbaar gesteld. Deze informatie is te vinden in de toelichting op het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Voorts zal in de nabije toekomst op de website van het Ministerie van Economische Zaken (www.ez.nl) uiteengezet worden welke rechten eindgebruikers hebben in de elektronische communicatiesector. Uiteraard zal daarbij ook worden ingegaan op de rechten die eindgebruikers hebben ten aanzien van de universele dienstverlening.
De in het eerste lid van artikel 3.2 neergelegde verplichtingen gelden niet alleen voor aanbieders van openbare telefoondiensten, maar ook voor aanbieders van carrierdiensten. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 3.2 dat is gebaseerd op artikel 3.5, eerste lid, van het besluit. Aanbieders van carrierdiensten moeten dus ook over de in het eerste lid genoemde onderwerpen informatie bekendmaken. In tegenstelling tot aanbieders van openbare telefoondiensten hoeven aanbieders van carrierdiensten die informatie alleen op genoegzame wijze bekend te maken aan consumenten en niet aan andere eindgebruikers, zoals bedrijven.
4. Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer
Artikel 11.9 van de wet, zoals gewijzigd door de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, geeft een regeling voor nummeridentificatie. Het eerste lid van artikel 11.9 bevat in algemene zin rechten van abonnees en gebruikers in het kader van nummeridentificatie, zoals rechten met betrekking tot nummerblokkering (onderdeel a) en rechten van opgeroepen abonnees (onderdeel b). Deze rechten zijn verwoord in de vorm van het opleggen van corresponderende verplichtingen aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en elektronische communicatiediensten, indien deze de dienst nummeridentificatie aanbieden.
In deze regeling worden op grond van het tweede lid van artikel 11.9 van de wet nadere voorschriften gesteld in het kader van de dienst nummeridentificatie. Het gaat om regels met betrekking tot:
a. mogelijkheden tot blokkering en weigering;
b. de voorwaarden waaronder de abonnee de identificatie van het nummer van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd kan doen verhinderen;
c. de wijze waarop uitvoering aan nummeridentificatie in het internationale elektronische communicatieverkeer kan worden gegeven, en
d. de wijze waarop de aanbieders gebruikers en abonnees voorlichten over het gebruik van nummeridentificatie.
Deze regeling kent slechts een beperkt aantal informatieverplichtingen. Gewezen wordt op de verplichtingen in de artikelen 2.2, eerste lid, 3.2 en 4.5. Het totaal van de daaraan verbonden administratieve lasten is echter ten opzichte van de situatie onder de voorgaande regelgeving sterk gereduceerd. Deze reductie – geschat op € 2,9 mln. – vloeit geheel voort uit het feit dat de in artikel 2.2, eerste lid, opgenomen verplichting thans slechts voor de krachtens artikel 9.2 van de wet aangewezen aanbieder geldt en niet meer voor alle aanbieders van openbare vaste telefoniediensten (inclusief de aanbieders van carrier-pre-selectiediensten). De administratieve lasten verbonden aan de informatieverplichting ex artikel 3.2 van de regeling blijven vrijwel gelijk met die welke voortvloeide uit de artikelen 24 en 25 van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie. Wat de in artikel 4.5.neergelegde informatieverplichting betreft, merk ik op dat deze geheel overeenkomt met artikel 5 van de – ingevolge artikel 5.1 – ingetrokken Regeling nummeridentificatie. Deze informatieverplichting leidde alleen in het aanvangsjaar (1998) tot administratieve lasten; in de vervolgjaren zijn de administratieve lasten bepaald op nul.
Het ontwerp van de regeling is voor reactie voorgelegd aan het Overlegplatform Post en Telecommunicatie (OPT), het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA, hierna: college). Tevens is het ontwerp van de regeling voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL). Op de door deze instanties uitgebrachte reacties zal thans kort, en wel op hoofdlijnen, worden ingegaan.
Een aantal telecomaanbieders wijst erop dat zowel in de toelichting op artikel 3.2 als in de Richtsnoeren artikel 24 BOHT van het college invulling wordt gegeven aan ‘op genoegzame wijze’. Voor die aanbieders is de verhouding tussen de richtsnoeren van het college en artikel 3.2 van de regeling onduidelijk.
Artikel 3.2 van de regeling komt in de plaats van artikel 24 van het vervallen Besluit ONP huurlijnen en telefonie, zodat de Richtsnoeren van het college aanpassing behoeven.
Voor wat artikel 3.2 van deze regeling geeft de kabelsector nog in overweging om in bepaalde situaties toe te staan dat een website wel toereikend is om als laagdrempelig medium te fungeren bij het verstrekken van informatie aan eindgebruikers. Indien een dienst wordt aangeboden waarbij internet tegen een vast tarief per maand en telefonie als pakket zijn gebundeld dan mag, naar het oordeel van de kabelsector, worden verondersteld dat toegang tot internet als laagdrempelig wordt ervaren.
Artikel 3.2 heeft een tweeledig doel. Enerzijds moet het potentiële klanten in staat stellen om een wel overwogen keuze te maken voor een aanbieder en anderzijds is de informatie voor bestaande klanten van groot belang. Wanneer een abonnee van dezelfde aanbieder zowel de telefoondienst als internet afneemt, voldoet de aanbieder jegens die abonnee aan artikel 3.2 indien hij de informatie op zijn website plaatst. Abonnees die alleen de telefoondienst afnemen of potentiële klanten, hoeven géén toegang te hebben tot het internet. Voor eindgebruikers die niet beschikken over toegang tot het internet, zal de aanbieder een verspreidingsvorm moeten kiezen die wel voor deze eindgebruikers laagdrempelig is.
De telecomaanbieders maken bezwaar tegen artikel 3.2, eerste lid, onderdeel c, omdat het te veel ruimte laat voor onduidelijkheid. De betreffende passage maakt naar het oordeel van de telecomaanbieders niet duidelijk over welke onderwerpen consumenten precies een geschil bij OPTA kunnen indienen. Partijen wijzen daarnaast op het risico dat gebruikers gaan ‘forumshoppen’.
Artikel 3.2, eerste lid, onderdeel c, verwijst naar de artikelen 12.1 (geschillencommissie) en 12.9 (geschilbeslechting door het college) van de wet. In artikel 12.9, eerste lid, van de wet is bepaald dat het college geen geschillen kan beslechten die tevens door de geschillencommissie kunnen worden beslecht. Van ‘forumschoppen’ kan derhalve geen sprake zijn. Voor wat betreft de vraag welke geschillen door het college kunnen worden beslecht krachtens artikel 12.9 van de wet, verwijs ik naar de toelichting op dat artikel.
Het CBP vraagt in zijn reactie aandacht voor de in artikel 2.3, onder d, onderdeel 3°, van de regeling opgenomen verplichting tot afscherming van bepaalde nummers op nota’s. De opmerkingen van het CBP hebben ertoe geleid dat in de artikelsgewijze toelichting nader is uiteengezet wat de rol van de aanbieders is wat betreft de verstrekking van informatie aan de aangewezen aanbieder als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede aan hun eigen abonnees.
Het college heeft in zijn uitvoeringstoets aandacht gevraagd voor een aantal onderwerpen, dat deels reeds eerder in het kader van zowel de behandeling van het voorstel van Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 alsmede bij de totstandbrenging van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen uitvoerig aan de orde is geweest en in welk kader daarop is gereageerd. Het betreft hier onder meer de wens van het college om carrierdiensten onder de reikwijdte van de definitie de openbare telefoondienst te brengen (zie artikel 1.1, onderdeel x, van de wet), zodat ik kortheidshalve verwijs naar mijn reactie daarop in de desbetreffende stukken.
Het college wijst erop dat artikel 2.1 beoogt de betaalbaarheid van de telefoondienst te garanderen met een maximumtarief voor zowel de abonnements- als de gebruikskosten. Het college wijst erop dat het artikel zich niet uitstrekt over de aansluitkosten en dat hierdoor de betaalbaarheid van de telefoniedienst alsnog kan worden ondergraven. De betaalbaarheid van de aansluiting op het openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie en de openbare telefoondienst op een vaste locatie is reeds geregeld in artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, zodat ik naar dat artikel en de toelichting daarop verwijs.
Artikel 2.4 heeft betrekking op selectieve nummerblokkering, een bepaling die ook onder de huidige regelgeving bestaat. De handhaving van die bepaling is naar het oordeel van het college tot op heden bijzonder ingewikkeld gebleken omdat onduidelijk is wat moet worden verstaan onder ‘bepaalde categorieën’. Het college pleit er daarom voor om in de Regeling meer duidelijkheid op dit punt te creëren.
Artikel 2.4 van de regeling strekt tot implementatie van bijlage I, Deel A, onderdeel b, van de Universeledienstrichtlijn. Ook in die bijlage wordt gesproken over ‘bepaalde categorieën’. De door het college gesignaleerde onduidelijkheid vloeit derhalve rechtstreeks voort uit het Europese recht en dient bij voorkeur op dat niveau weggenomen te worden. Dit kan door de bijlage op grond van artikel 35 van de Universeledienstrichtlijn te wijzigen. Ook kan de Commissie van de Europese Gemeenschappen meer duidelijk scheppen door op grond van artikel 19 van de Kaderrichtlijn een aanbeveling uit te vaardigen. De Europese Groep van regelgevende instanties (Besluit nr. 2002/627/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 2002 tot oprichting van de Europese Groep van regelgevende instanties voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 200)), waar het college toe behoort, kan de Commissie vragen een dergelijke aanbeveling uit te vaardigen. In het geval dat op Europees niveau de door het college geconstateerde onduidelijkheid niet wordt weggenomen, zal ik bezien of artikel 2.4 van deze regeling verduidelijkt kan worden.
Het college wijst erop dat bij ongewijzigde toepassing van het tweede lid van artikel 2.5, in het geheel geen kennisgeving vooraf van verbreking van de dienstverlening behoeft plaats te vinden en dat eindgebruikers als gevolg hiervan niet weten dat zij geen toegang meer hebben tot de hulpdiensten (b.v. ‘112’-oproepen).
In artikel 2.5, tweede lid, onderdeel b, is geregeld dat een abonnee op genoegzame wijze moet worden geïnformeerd voordat de aansluiting wordt verbroken of de dienstverlening wordt beperkt. Abonnees moeten derhalve – in tegenstelling tot hetgeen het college beweert – vooraf worden geïnformeerd over de komende verbreking of beperking. Omdat hierover geen misverstand mag bestaan, is op dit punt de tekst van artikel 2.5 verduidelijkt.
Het college wijst erop dat artikel 21 van de Universeledienstrichtlijn niet volledig wordt geïmplementeerd in artikel 3.2 van de regeling. Artikel 21 van de Universeledienstrichtlijn heeft namelijk betrekking op toegang en gebruik van openbare telefoondiensten. Hieronder valt ook de toegang tot bepaalde nummerreeksen, zoals onder meer informatienummers en persoonlijke assistentdiensten. De definitie van openbare telefoondienst in de wet (artikel 1.1, onderdeel x) strekt zich echter niet uit over bovengenoemde diensten. Hierdoor heeft artikel 3.2, zo stelt het college, een beperkter werkingsbereik dan de richtlijn beoogt.
De in artikel 3.2 neergelegde transparantieverplichting strekt zich uit tot alle aanbieders van openbare telefoondiensten. Een aanbieder biedt de openbare telefoondienst aan indien hij zijn abonnee de mogelijkheid biedt om uitgaande oproepen te doen en binnenkomende oproepen te ontvangen. Abonnees die informatienummers gebruiken kunnen in de regel géén uitgaande gesprekken voeren en nemen dus niet de openbare telefoondienst af. De stelling van het college dat de tarieftransparantieverplichting alleen geldt indien een abonnee van de telefoondienst een andere abonnee van de telefoondienst belt, en niet indien een abonnee van de telefoondienst de gebruiker van een informatienummer belt (die niet terug kan bellen), is onjuist. Bij het beoordelen of een abonnee de openbare telefoondienst afneemt, is alleen bepalend of die abonnee uitgaande oproepen kan voeren en binnenkomende oproepen kan ontvangen. Het gegeven dat een abonnee van een andere elektronische communicatiedienst alleen gebeld kan worden doet niets af aan het feit dat de oproepende abonnee gewoon de openbare telefoondienst afneemt.
Wellicht heeft de opmerking van het college tevens betrekking op het model waarin de aanbieder van de openbare telefoondienst zijn concurrenten in staat stelt om het ophalen en afwikkelen van oproepen naar bepaalde telefoonnummers over te nemen. In dit model kan de concurrent die toegang heeft zelfstandig de hoogte van het tarief bepalen dat in rekening wordt gebracht aan de eindgebruiker. Binnen dit model zijn twee varianten te onderscheiden. In de eerste variant is er alleen een toegangsovereenkomst tussen de concurrent en de aanbieder van het telefoonnetwerk en niet tussen de concurrent en de abonnee van de telefoondienst. Bezien vanuit de abonnee laat de aanbieder van de telefoondienst een deel van het transport verzorgen door de concurrent. Omdat een overeenkomst tussen de abonnee en de concurrent ontbreekt, berust in deze variant de tarieftransparantieverplichting bij de aanbieder van de openbare telefoondienst. In de tweede variant sluit de abonnee ook een overeenkomst met de aanbieder die concurreert met zijn aanbieder van de telefoondienst. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een aanbieder van carrier(voor)keuzediensten. In deze variant heeft de abonnee zowel een overeenkomst met de aanbieder van de openbare telefoondienst als een overeenkomst met diens concurrent. De aanbieder van de openbare telefoondienst is, uiteraard, alleen verplicht om tarieftransparantie te bieden voor zover hij uitvoering geeft aan de overeenkomst met de abonnee. De aanbieder van de openbare telefoondienst hoeft derhalve niet de tarieven van een carrier(voor)keuze aanbieder bekend te maken. Voor de goede orde zij erop gewezen dat aanbieders van carrier(voor)keuzediensten op grond van artikel 3.2, tweede lid, van de regeling verplicht zijn om hun tarieven op genoegzame wijze bekend te maken.
Onder geografische nummers vallen nummers die in een door Onze Minister vastgesteld nummerplan (thans het Nummerplan telefonie en ISDN-diensten) zijn bestemd als geografische nummers. De onderdelen c, d, e en f zijn ontleend aan artikel 1 van de Regeling tarieven universele dienstverlening (Stcrt. 1998, 230), die met de totstandkoming van deze regeling wordt ingetrokken.
Dit artikel regelt de betaalbaarheid van het bereikbaarheidsabonnement, bedoeld in artikel 2.5, derde lid, onderdeel b, van het besluit, door maximumtarieven vast te stellen voor het abonnementsgeld en oproepen naar geografische nummers. Zoals reeds uiteengezet, moest KPN op grond van het ingetrokken Besluit universele dienstverlening een bereikbaarheidspakket aanbieden. De betaalbaarheid van dit (oude) bereikbaarheidspakket was geregeld in artikel 2 van de Regeling tarieven universele dienstverlening. Artikel 2.1 van deze regeling is nagenoeg gelijk aan artikel 2 van de Regeling tarieven universele dienstverlening.
Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de tarieven aan te passen aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de jaren 2002 en 2003.
De artikelen 2.2 en 2.3 zien op notaspecificatie. Artikel 2.2 bepaalt dat de aanbieder van de universele dienst op verzoek van de abonnee aan hem een gespecificeerde rekening verstrekt. Hier dienen geen kosten voor de abonnee aan verbonden te zijn, tenzij de rekening meer gespecificeerd is dan het in artikel 2.3 bepaalde basisniveau van specificatie.
Op grond van artikel 31 van het ingetrokken Besluit ONP huurlijnen en telefonie gold een dergelijke plicht voor alle aanbieders van vaste openbare telefoondiensten. Als gevolg van de Universeledienstrichtlijn geldt de verplichting tot het verstrekken van notaspecificatie voortaan alleen nog maar voor de krachtens artikel 9.2 van de wet aangewezen aanbieder en niet meer voor alle aanbieders van vaste openbare telefoondiensten. Het basisniveau van notaspecificatie, zoals bepaald in de Regeling basisniveau notaspecificatie vaste telefoniediensten, is in artikel 2.3 van deze regeling overgenomen. Nieuw hierbij is het in onderdeel d, onder 3º, bepaalde over de weergave van nummers op de nota. Indien een abonnee gebruik heeft gemaakt van een aan hem geboden mogelijkheid tot afscherming van diens nummer op nota’s die voor geleverde elektronische communicatiediensten worden uitgebracht, dient de vermelding van nummer plaats te vinden onder afscherming van de laatste vier cijfers van dat nummer. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat de reikwijdte van de verplichting tot afscherming zich uitsluitend uitstrekt tot die nummers waarvan aan de aangewezen aanbieder is bekendgemaakt dat deze dienen te worden afgeschermd. Of afscherming plaatsvindt van nummers die toebehoren aan abonnees van andere aanbieders dan de aangewezen aanbieder is dan ook afhankelijk van het feit of die (andere) aanbieders de aangewezen aanbieder omtrent de af te schermen nummers hebben geïnformeerd. De aangewezen aanbieder heeft dus geen ‘haalplicht’. Voor zover een aanbieder informatie omtrent af te schermen nummers niet verstrekt aan andere aanbieders, ligt het in de rede dat hij zijn abonnees informeert omtrent de reikwijdte van de door hem geboden afscherming. Voorkomen dient te worden dat de abonnee een verkeerde voorstelling van zaken omtrent een door de aanbieder geboden afschermingsmogelijkheid wordt gegeven. Ingevolge artikel 5.1 van deze regeling wordt de Regeling basisniveau notaspecificatie vaste telefoniediensten ingetrokken.
Artikel 2.4 stelt regels voor de faciliteit selectieve nummerblokkering. Op verzoek van zijn abonnee dient de universele dienst aanbieder van openbare telefoondiensten op een vaste locatie deze faciliteit kosteloos aan te bieden. Deze faciliteit houdt in dat bepaalde categorieën van uitgaande gesprekken, zoals bijvoorbeeld dure betaalnummers, kunnen worden geblokkeerd. De abonnee kan deze nummers dan niet langer bellen.
Net als in bijlage II van de Universeledienstrichtlijn wordt aan de abonnee de mogelijkheid geboden om bepaalde categorieën uitgaande gesprekken te laten blokkeren of oproepen naar bepaalde categorieën nummers te laten blokkeren. In Nederland zijn deze twee opties identiek, dat wil zeggen synoniemen van elkaar.
Artikel 2.4 kan als vervolg worden gezien op artikel 30 van het ingetrokken Besluit ONP huurlijnen en telefonie, met dien verstande dat als gevolg van de Universeledienstrichtlijn de verplichting tot selectieve nummerblokkering niet meer geldt voor alle aanbieders van vaste openbare telefoondiensten, maar alleen voor de krachtens artikel 9.2 van de wet aangewezen aanbieder van de universele dienst.
Met artikel 2.5 wordt uitvoering gegeven aan bijlage I, deel A, onderdeel e, van de Universeledienstrichtlijn. Dit onderdeel ziet op maatregelen die de op grond van artikel 9.2 van de wet aangewezen onderneming mag treffen tegen wanbetalers. Voorwaarden en regels met betrekking tot wanbetaling zijn niet nieuw. Artikel 29, derde lid, van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie bepaalde dat alle aanbieders van vaste openbare telefoondiensten gerechtigd waren maatregelen te nemen tegen afnemers van die diensten wegens wanbetaling, indien die maatregelen de goedkeuring hadden van het college en genoegzaam bekend waren gemaakt. De maatregelen moesten in verhouding staan tot de ernst van de wanbetaling en niet discriminerend zijn. De eis dat maatregelen proportioneel dienen te zijn en dus in redelijke verhouding moeten staan tot hetgeen waarop gereageerd wordt, komt bovendien mede tot uitdrukking in het tweede lid van artikel 2.5.
Artikel 2.5 ziet op de contractuele relatie tussen de krachtens artikel 9.2 van de wet aangewezen aanbieder en zijn abonnee. De hiervoor genoemde regels moeten dan ook in het licht van en als aanvulling op het Nederlandse verbintenissen- en overeenkomstenrecht worden gezien, zoals dat is neergelegd in de boeken 3, 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek. Gedacht kan worden aan de regels in het kader van de wederkerige overeenkomst en het opschortings- en ontbindingsrecht bij niet-nakoming.
Het tweede lid, onderdeel a, bepaalt verder dat de maatregelen die de aanbieder op grond van het eerste lid mag treffen beperkt moeten blijven tot die delen van de dienstverlening waarvoor een betalingsachterstand bestaat. Hiermee wordt deels invulling gegeven aan het proportionaliteitsvereiste, bedoeld in het eerste lid. Betaalt bijvoorbeeld een abonnee wel het abonnementsgeld en het tarief voor oproepen naar geografische nummers, maar betaalt hij niet voor informatiediensten (betaalnummers), dan mag, voor zover technisch mogelijk, de abonnee alleen de toegang worden ontzegd tot die betaalnummers. De toegang tot de andere onderdelen van de dienstverlening, zoals bijvoorbeeld de toegang tot 112 en geografische nummers, moet derhalve in stand blijven. De in het tweede lid, onderdeel a, neergelegde verplichting geldt niet wanneer de abonnee fraude pleegt jegens de aanbieder of wanneer er sprake is van aanhoudend te laat betaalde rekeningen of een opeenstapeling van betalingsachterstanden.
In onderdeel b van het tweede lid is bepaald dat de aanbieder pas mag overgaan tot beperking van de dienstverlening of verbreking van de aansluiting, dan nadat de abonnee van dit voornemen op de hoogte is gesteld. In het geval van wanbetaling mag de aanbieder pas tot verbreking van de aansluiting gaan, indien de aanbieder de eindgebruiker een redelijke termijn heeft gesteld en de eindgebruiker binnen die termijn niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
Tot slot wijs ik erop dat de in dit artikel neergelegde verplichtingen op grond van artikel 3.6 van het Besluit, ook gelden voor aanbieders van openbare telefoondiensten die niet met de levering van de universele dienst zijn belast.
Op grond van het overgangsrecht is KPN belast met de verzorging van alle tot de universele dienst behorende diensten en heeft zij daarbij geen recht op een vergoeding van eventuele nettokosten (verlies). Wel kan KPN mededelen dat zij niet langer één of meer tot de universele dienst behorende diensten wil leveren. Anderzijds kan ook de Minister van Economische Zaken aan KPN mededelen dat zij één of meer tot de universele dienst behorende diensten niet langer hoeft te leveren. Een jaar na een dergelijke mededeling van KPN of van de Minister van Economische Zaken vervalt de verplichting om de desbetreffende dienst(en) te leveren. Gedurende die periode beoordeelt de Minister van Economische Zaken of de desbetreffende dienst door het normale functioneren van de markt aan eenieder tegen de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels inzake kwaliteit en tarieven wordt geleverd (zie paragraaf 2 van het besluit). Wordt deze vraag negatief beantwoord, dan wordt de desbetreffende dienst opgedragen aan degene die de laagste nettokosten verwacht. De (nieuw) aangewezen aanbieder krijgt deze nettokosten vergoed, voor zover zij onderbouwd kunnen worden. Deze nettokosten worden ingevolge artikel 9.4, eerste lid, van de wet omgeslagen over aanbieders van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van openbare elektronische communicatiediensten die voor die dienst in Nederland een hogere omzet hebben dan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag. In artikel 2.12 van het besluit is bepaald dat eventuele nettokosten met betrekking tot de openbare telefoondienst op een vaste locatie en betaaltelefoons worden omgeslagen over aanbieders van de openbare telefoondienst op een vaste locatie en de vaste carrierdienst. Eventuele nettokosten met betrekking tot gedrukte en elektronische telefoongidsen en de abonnee-informatiedienst worden omgeslagen over alle aanbieders van openbare telefoondiensten en carrierdiensten. Aanbieders van de openbare telefoondienst (op een vaste locatie) of de (vaste) carrierdienst die voor die dienst in Nederland een omzet hebben die gelijk is aan of lager is dan 7 miljoen euro per kalenderjaar, hoeven op grond van artikel 9.4, eerste lid, van de wet en dit artikel géén bijdrage te leveren in het geval van een eventueel tekort. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 13, derde lid, tweede volzin, van de Universeledienstrichtlijn. Voor een bedrag van 7 miljoen euro is gekozen om kleine ondernemingen te ontzien. Voor wat betreft de hoogte van de omzet is aangesloten bij het omzet criterium dat artikel 396 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor kleine ondernemingen hanteert.
Aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten moeten voor of bij het sluiten van een overeenkomst met een consument, aan die consument informatie verschaffen over onder meer de belangrijkste tarieven en de kwaliteit van de te leveren dienst. Dit is geregeld in artikel 7.1, eerste lid, van de wet. In het tweede lid van genoemd artikel is voorts bepaald dat deze informatie onderdeel moet uitmaken van de tussen de aanbieder en de consument te sluiten overeenkomst.
Het derde lid van artikel 7.1 biedt de mogelijkheid om bepaalde categorieën van openbare elektronische communicatiediensten aan te wijzen, waarvoor de verplichtingen, bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, van de wet, voor de aanbieders van de desbetreffende dienst geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven. In deze regeling wordt als categorie als bedoeld in artikel 7.1, derde lid, van de wet aangewezen: openbare elektronische communicatiediensten die door middel van openbare betaaltelefoons worden aangeboden.
De reden voor deze aanwijzing is gelegen in het feit dat moeilijk valt in te zien hoe voor deze categorie van diensten aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7.1 van de wet, kan worden voldaan. Ook zijn veel van de onderwerpen waarover informatie moet worden verstrekt niet relevant indien gebruik wordt gemaakt van een openbare betaaltelefoon. Gedacht kan worden aan de wachttijd bij eerste aansluiting, de duur van de overeenkomst alsmede de soorten onderhoudsdiensten.
Aanbieders van openbare telefoondiensten en aanbieders van carrierdiensten moeten op genoegzame wijze informatie bekendmaken over de in het eerste lid genoemde onderwerpen.
Eerste lid, onderdeel b, onder 1º. Hier kan gedacht worden aan onder meer de aansluiting op het openbare telefoonnetwerk, de toegang tot dit netwerk en de openbare telefoondienst, maar ook aan notaspecificatie en de faciliteit doorschakelen (*21).
Eerste lid, onderdeel b, onder 2º. Het gaat hier niet alleen om de initiële kosten voor een aansluiting op het openbare telefoonnetwerken en de openbare telefoondienst, het abonnementsgeld en de verkeersafhankelijke tarieven, maar ook om de tarieven die worden gerekend voor onderhoud (dat wil zeggen het herstellen van een storing), standaardkortingsregelingen en tarieven die afwijken van de standaardtarieven. Waar onderdeel b, onder 1º, ziet op de inhoud van de aangeboden dienstverlening, ziet dit onderdeel op de tarieven die aan die dienstverlening verbonden zijn.
Eerste lid, onderdeel c. Hier wordt gedoeld op geschillenbeslechting door de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (artikel 12.1 van de wet), de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (artikel 12.9 van de wet) en geschillenbeslechting door middel van door de aanbieder zelf ingestelde regelingen.
In het eerste lid is geregeld dat aanbieders van openbare telefoonnetwerken of openbare telefoondiensten hun eindgebruikers de mogelijkheid moeten bieden van nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc, onder 1º, van de wet. Het gaat hierbij om die vorm van nummeridentificatie waarbij aan de opgeroepene het abonneenummer van de oproeper wordt meegedeeld voordat de verbinding tot stand is gebracht. Deze verplichting gold reeds op grond van artikel 32, eerste lid, van het Besluit ONP huurlijnen en telefonie voor de aanbieder die beschikte over een aanmerkelijke marktmacht en geldt thans voor alle aanbieders van openbare telefoonnetwerken of openbare telefoondiensten.
In het tweede lid is geregeld dat aanbieders van openbare telefoonnetwerken of openbare telefoondiensten de gegevens en de signalen beschikbaar moeten stellen die nodig zijn om grensoverschrijdende nummeridentificatie binnen de Europese Unie mogelijk te maken. Met het eerste en tweede lid wordt uitvoering gegeven aan bijlage I, deel B, onderdeel b, van de Universeledienstrichtlijn. Artikel 7.3, eerste lid, van de wet biedt hiervoor de grondslag. Wanneer het voor een aanbieder van openbare telefoonnetwerken of openbare telefoondiensten technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid, na te komen, kan het college op grond van artikel 7.3, tweede lid, van de wet een ontheffing verlenen.
In het derde lid worden de leden een en twee van dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaard op aanbieders van carrierdiensten. Van belang is hier dat de verplichting voor aanbieders van carrierdiensten om nummeridentificatie mogelijk te maken alleen geldt indien een consument hierom verzoekt. Nummeridentificatie hoeft derhalve niet geleverd te worden aan eindgebruikers die géén consument zijn. De verplichting om nummeridentificatie mogelijk te maken, houdt voor een aanbieder van carrierdiensten in dat hij op verzoek van een consument zijn telefoonnummer moet doorgeven aan de aanbieder van de opgeroepen abonnee.
Om nummeridentificatie mogelijk te maken moeten ook op netwerkniveau voorzieningen getroffen worden. Om die reden is in het vierde lid bepaald dat aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken wier netwerken worden gebruikt om carrierdiensten aan te bieden alle maatregelen moet treffen die nodig zijn om aanbieders van carrierdiensten in staat te stellen de verplichtingen, bedoeld in het derde lid, na te komen. De in het vierde lid opgenomen verplichting geldt ook voor aanbieders van openbare telefoonnetwerken waartoe aanbieders van carrierdiensten toegang hebben. Met de zinsnede ‘treffen de maatregelen die nodig zijn’ in het vierde lid wordt tot uitdrukking gebracht dat aanbieders van elektronische communicatienetwerken alleen die maatregelen moeten treffen die niet door aanbieders van carrierdiensten zelf kunnen worden getroffen.
Voor aanbieders van carrierdiensten of openbare elektronische communicatienetwerken geldt de verplichting, bedoeld in het derde en vierde lid, niet, indien het technisch niet uitvoerbaar is dan wel economisch niet haalbaar is die verplichtingen na te komen. Aanbieders van carrierdiensten hoeven dus, in tegenstelling tot aanbieders van telefonie, geen ontheffing te vragen aan het college, zodat de leden drie tot en met vijf van dit artikel geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven veroorzaken.
Tot slot wijs ik nog op artikel 11.9 van de wet. Genoemd artikel stelt vanuit privacyoogpunt regels aan nummeridentificatie. In het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel is geregeld dat aan iedere oproepende gebruiker de mogelijkheid moet worden geboden om, kort gezegd, de doorgifte van zijn nummer te blokkeren. Onderdeel a geldt zowel voor aanbieders van telefonie als carrierdiensten. Onderdeel b van het eerste lid van artikel 11.9 van de wet geeft aan de opgeroepen abonnee de in dat onderdeel omschreven rechten. Onderdeel b kan naar zijn aard uitsluitend voor aanbieders van telefonie en niet voor aanbieders van carrierdiensten van toepassing zijn.
Met paragraaf 4 is aangesloten bij de Regeling nummeridentificatie die met deze regeling wordt ingetrokken. In artikel 4.2 is geregeld dat een aanbieder de in artikel 11.9, eerste lid, onderdeel b, onder 1º, van de wet genoemde mogelijkheid kosteloos aanbiedt. Slechts in het geval een abonnee herhaaldelijk van deze mogelijkheid gebruik maakt zonder redelijk doel, is de aanbieder bevoegd een redelijke vergoeding te vragen. Bij herhaaldelijk gebruik zonder redelijk doel kan gedacht worden aan een abonnee die om onduidelijke redenen voortdurend zijn wens om nummers te kunnen ontvangen intrekt en daarna weer opnieuw uit. Het bedrag van een redelijke vergoeding dient gerelateerd te zijn aan de gemaakte administratiekosten.
Van een eenvoudige bediening of inwerkingstelling van een blokkerings- of weigeringsmogelijkheid is in ieder geval sprake wanneer de desbetreffende aanbieder voor de blokkering per gesprek bepaalde nummercodes hanteert. Voor het opgeven van een permanente blokkering of het doen van een kennisgeving van de abonnee dat hij nummers van oproepende netwerkaansluitpunten wil ontvangen, voldoet een telefonische (of schriftelijke) melding naar de klantenservice van desbetreffende aanbieder aan het vereiste van eenvoudige bediening of inwerkingstelling. Datzelfde geldt voor bedieningen of inwerkingstellingen die via een dialoog met een ‘sprekende’ computer plaatsvinden, waarbij telkens na afsluiting van een fase in het gesprek een toets op het toestel moet worden ingedrukt.
Artikel 8, vijfde lid, van richtlijn nr. 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PbEG L 201) ziet op verstrekking en blokkering van nummers in internationale context. Het artikel schrijft voor dat de in artikel 8, eerste lid, van de richtlijn opgenomen mogelijkheid tot blokkering van de weergave van het nummer ook dient te worden gegeven bij oproepen vanuit de Gemeenschap naar derde landen; voorts dat de overige in artikel 8, tweede tot en met vierde lid, neergelegde mogelijkheden eveneens gelden voor inkomende oproepen uit derde landen. Beide aspecten zijn in de vorm van zorgverplichtingen verwerkt in artikel 4.4 van deze regeling waarbij is aangesloten bij artikel 4 van de oude Regeling nummeridentificatie. De zorgverplichtingen hebben geen absolute gelding. Als elektronisch communicatieverkeer plaatsvindt met landen waar geen nummeridentificatie door de netwerken wordt geboden, kan op zichzelf genomen nog wel inhoud worden gegeven aan de verplichting tot meezenden van informatie die betrekking heeft op het verstrekken of blokkeren van nummers uit Nederland naar andere landen, maar kan het privacybeschermende effect van een blokkering niet worden bereikt, omdat het ontvangende netwerk dat niet kan ondersteunen. Die beperking zal moeten worden aanvaard. Daarnaast is het zo dat oproepen afkomstig uit landen waar geen nummeridentificatie door de desbetreffende netwerken wordt geboden niet steeds voorzien zullen zijn van informatie die het mogelijk maakt gebruik te maken van de door de in Nederland werkzame aanbieder van nummeridentificatie verplicht aan te bieden faciliteiten. Ook die beperking zal moeten worden aanvaard.
Artikel 4.5 strekt tot implementatie van artikel 8, zesde lid, van richtlijn 2002/58/EG. Een aanbieder van nummeridentificatie moet er zorg voor dragen dat voor eenieder op genoegzame wijze informatie beschikbaar is met betrekking tot nummeridentificatie, de daarbij geboden mogelijkheden tot weigering en blokkering van deze faciliteit, en de financiële aspecten daarvan. Voor wat betreft de vraag wanneer informatie op genoegzame wijze is bekendgemaakt, verwijs ik naar paragraaf 3 van het algemene deel van de toelichting.
De Minister van Economische Zaken,
L.J. Brinkhorst
Richtlijn nr. 2002/22/EG | Regeling |
---|---|
Artikel 10 en bijlage I, deel A, onderdeel a | Artikelen 2.2 en 2.3 |
Artikel 10 en bijlage I, deel A, onderdeel b | Artikel 2.4 |
Artikel 10 en bijlage I, deel A, onderdeel e | Artikel 2.5 |
Artikel 29 en bijlage I, deel B, onderdeel b | Artikel 3.3 |
Artikel 21 en bijlage II, onderdelen 1 tot en met 4 | Artikel 3.2 |
Artikel 9 | Artikel 2.1 |
Artikel 13, derde lid, tweede volzin | Artikel 2.6 |
Richtlijn nr. 2002/58/EG | Regeling |
Artikel 8 | Artikelen 4.1 tot en met 4.5 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2004-92-p11-SC64965.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.