Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht 2004

29 april 2004

Nr. C/2004000930

De Minister van Defensie,

Gelet op artikel 63, eerste lid, van de Politiewet 1993;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. beheerder: de Minister van Defensie;

b. ambtenaar: militair van de Koninklijke Marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht;

c. klacht: een schriftelijke dan wel mondelinge uiting van ongenoegen over een gedraging van een ambtenaar bij de uitvoering van een in de Politiewet 1993 omschreven taak;

d. klager: de indiener van een klacht;

e. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 3;

f. klachtcoördinator: de functionaris, bedoeld in artikel 4.

Artikel 2

Verantwoordelijkheid beheerder

De beheerder is verantwoordelijk voor de behandeling, de registratie en de publicatie van klachten over ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee dan wel van enige ander onderdeel van de krijgsmacht in de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 6, eerste lid, artikel 59, eerste lid, of artikel 60, eerste lid, van de Politiewet 1993.

Artikel 3

Klachtencommissie

1. Er is een ‘Klachtencommissie politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht’ die bestaat uit een oneven aantal, doch ten minste uit drie, onafhankelijke leden.

2. De leden worden voor een periode van drie jaar door de Minister van Defensie benoemd. De leden zijn eenmaal opnieuw te benoemen.

3. De beheerder wijst een secretaris aan. De secretaris is geen lid van de commissie.

4. De commissie is belast met de behandeling van en de advisering aan de beheerder over klachten die niet door middel van overleg met de klager of door middel van bemiddeling worden afgehandeld. De commissie kan de beheerder gevraagd of ongevraagd advies geven over de behandeling van andere klachten.

5. In het geval een advies strekt tot het niet in behandeling nemen van een klacht in verband met het bepaalde in het eerste of het tweede lid van artikel 9:8 van de Algemene wet bestuursrecht, kan de commissie de advisering opdragen aan haar voorzitter.

6. De commissie stelt in een huishoudelijk reglement nadere regels vast omtrent haar werkwijze.

Artikel 4

Klachtcoördinator

De beheerder wijst een ambtenaar aan die in de functie van klachtcoördinator is belast met de coördinatie van de klachtbehandeling en met de registratie van alle ontvangen klachten.

Artikel 5

Indiening klacht

Klachten die mondeling worden ingediend en niet terstond tot tevredenheid van de klager kunnen worden afgedaan, worden door de ambtenaar die de klager te woord staat op diens verzoek op schrift gesteld en, na ondertekening door de klager, doorgeleid naar de beheerder.

Artikel 6

Ontvangstbevestiging klaagschrift

1. De klachtcoördinator zorgt ervoor dat de indiener van een klaagschrift dan wel degene wiens mondeling ingediende klacht op schrift is gesteld, binnen een week na ontvangst daarvan bij de beheerder een ontvangstbevestiging en informatie over de procedure van klachtbehandeling wordt toegezonden. Indien een klacht om advies aan de commissie wordt voorgelegd, deelt de beheerder dit zo spoedig mogelijk mee aan de klager.

2. Indien een klaagschrift niet voldoet aan de eisen van artikel 9:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht of indien het klaagschrift met toepassing van artikel 9:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vertaald, wordt de klager in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de ontvangstbevestiging het verzuim te herstellen dan wel om voor een vertaling te zorgen.

3. Indien de klager binnen genoemde termijn van twee weken niet overgaat tot herstel van het verzuim of tot de indiening van een vertaling, kan de beheerder besluiten de klacht buiten behandeling te laten. De klager wordt daarover binnen twee weken na het verstrijken van de hiervoor bedoelde termijn van twee weken geïnformeerd. Daarbij wordt hij gewezen op de mogelijkheid om vervolgens een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.

Artikel 7

Mededeling inzake niet in behandeling nemen klacht

Indien een klacht in verband met het bepaalde in het eerste of het tweede lid van artikel 9:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet voor behandeling in aanmerking komt, doet de beheerder de klager daarover uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk en gemotiveerd mededeling. De klager wordt daarbij gewezen op de mogelijkheid om vervolgens een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.

Artikel 8

Advisering door burgemeester en hoofdofficier van justitie

1. Indien van toepassing worden de burgemeester, de hoofdofficier van justitie van de regio binnen welke de gemeente is gelegen waar de gedraging waarover wordt geklaagd heeft plaatsgevonden en de hoofdofficier van justitie te Arnhem in de gelegenheid gesteld om over de klacht advies uit te brengen en ontvangen zij van de klachtcoördinator desgewenst een kopie van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

2. De beheerder stelt de burgemeester en de hoofdofficier een termijn waarbinnen zij over de klacht advies kunnen uitbrengen.

Artikel 9

Klachtbehandeling

1. Binnen twee weken na de ontvangst van een klacht wordt overleg gevoerd met de klager. Dit overleg dient er onder andere toe om vast te stellen of de klacht door middel van bemiddeling kan worden afgehandeld, en om vast te stellen in hoeverre de klacht voor verdere behandeling in aanmerking komt.

2. Van het voeren van overleg, als in het vorige lid, bedoeld, kan worden afgezien indien de beheerder van oordeel is dat zulks in het desbetreffende geval niet zinvol is.

3. Indien overleg of bemiddeling leidt tot een oplossing waarmee de klager tevreden is, wordt de klacht niet verder behandeld. De klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, worden schriftelijk geïnformeerd over de beëindiging van de klachtbehandeling.

4. In de gevallen waarin overleg met de klager of bemiddeling niet leidt tot tevredenstelling van de klager, wordt de behandeling van de klacht voortgezet met inachtneming van de bepalingen van de afdelingen 9.2 en 9.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Bij de voortgezette behandeling van de klacht wordt recht gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor; de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, worden geïnformeerd over elkaars standpunt en krijgen de gelegenheid daar op te reageren.

Artikel 10

Verdaging

Indien de beheerder er niet in slaagt een klacht binnen tien weken of, indien de klacht ter behandeling en advisering aan de commissie is voorgelegd, binnen veertien weken na ontvangst van het klaagschrift, af te doen, draagt hij er zorg voor dat de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft vóór het verstrijken van de van toepassing zijnde termijn een mededeling van verdaging wordt gezonden.

Artikel 11

Oordeel beheerder

1. De beheerder geeft in zijn afdoeningsbrief een gemotiveerd oordeel over de gegrondheid van de klacht. Hij zendt een kopie van zijn brief in ieder geval aan de klager, aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, alsmede aan de commissie, voor zover die de klacht heeft behandeld.

2. Indien de burgemeester en/of de hoofdofficier van justitie gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid over de klacht advies uit te brengen, zendt de beheerder ook aan hen een kopie van zijn afdoeningsbrief.

3. Bij het toezenden van zijn afdoeningsbrief aan de klager, wijst de beheerder deze op de mogelijkheid vervolgens een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.

Artikel 12

Registratie van.klachten

De klachtcoördinator zorgt er namens de beheerder voor dat iedere klacht wordt geregistreerd. Bij de registratie worden gegevens opgenomen over de aard van de gedraging waarover is geklaagd, over de wijze van indiening en van behandeling van de klacht, over de doorlooptijd, en – indien van toepassing – over het oordeel van de beheerder over eventueel genomen maatregelen naar aanleiding van de klacht. Voor zover de commissie over de klacht heeft geadviseerd, wordt ook dit advies in de registratie opgenomen.

Artikel 13

Publicatie

De beheerder draagt er zorg voor dat de in het vorige artikel bedoelde geregistreerde gegevens jaarlijks op overzichtelijke en geanonimiseerde wijze worden gepubliceerd. Deze publicatie gaat vergezeld van een toelichting, waarin wordt aangegeven in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee of van enig ander onderdeel van de krijgsmacht, en waarin wordt ingegaan op eventuele maatregelen om gesignaleerde knelpunten op te lossen.

Artikel 14

Machtiging

1. Aan de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee wordt machtiging verleend tot:

a. de afdoening van klachten als bedoeld in artikel 1, onder c;

b. het aanwijzen van een klachtcoördinator als bedoeld in artikel 1, onder f;

c. het doen van de publicatie, bedoeld in artikel 13.

2. De bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee maakt geen gebruik van de machtiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien hij bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft rechtstreeks is betrokken.

Artikel 15

Intrekking oude klachtenregeling

De regeling van de Minister van Defensie van 20 augustus 1997 (nr. C97/41197002059), houdende een klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee/krijgsmacht (Stcrt. 162), wordt ingetrokken.

Artikel 16

Datum inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 maart 2004.

Artikel 17

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 april 2004.
De Minister van Defensie, H.G.J. Kamp.

Toelichting

Algemeen

Artikel 63, eerste lid, van de Politiewet 1993 draagt de Minister van Defensie op om de regels bedoeld in artikel 61, eerste lid, vast te stellen ten aanzien van klachten over gedragingen van militairen van de Koninklijke Marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van krijgsmacht, bij de uitvoering van hun in de Politiewet 1993 omschreven taken.

Ingevolge artikel 63, tweede lid, van de Politiewet 1993 is artikel 61, tweede lid tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 61, tweede lid, voorzien de regels bedoeld in het eerste lid in:

a. de instelling van een commissie, bestaande uit onafhankelijke leden, die op de wijze in de regeling te bepalen is belast met de behandeling van en advisering over in de regeling aangewezen categorieën van klachten;

b. de registratie van mondeling en schriftelijk ingediende klachten en, indien beschikbaar, de daarop genomen beslissingen, alsmede

c. een jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en beslissingen, waarin wordt aangegeven in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en waarin, zo nodig, aandacht wordt geschonken aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen.

Ook het oude artikel 63, eerste lid, van de Politiewet 1993 bevat een opdracht aan de Minister van Defensie tot het vaststellen van regels over de behandeling van klachten over ten aanzien van klachten over gedragingen van militairen van de Koninklijke Marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van krijgsmacht, bij de uitvoering van hun in de Politiewet 1993 omschreven taken.

Met het van toepassing verklaren van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de (interne) behandeling van klachten over de politie, vervalt de noodzaak tot het vaststellen van een uitgebreide klachtenregeling. Een aantal wezenlijke eisen waaraan de (interne) behandeling van klachten over Koninklijke Marechaussee dient te voldoen, is immers neergelegd in de Awb.

De klachtenregeling kan niet los worden gezien van de eisen die de Awb stelt. Die eisen staan voorop, de klachtenregeling bevat op enkele punten een nadere invulling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Onderdeel c: In verband met de verplichting om ook mondeling ingediende klachten te registreren (artikel 61, tweede lid, onder b, van de Politiewet 1993) moet duidelijk zijn wat onder een klacht in de zin van de klachtregeling wordt verstaan. Gekozen is voor een ruime definitie. Strikt genomen vallen alle ‘uitingen van ongenoegen’ onder de regeling. In de praktijk zullen veel van dat soort uitingen direct op de werkvloer worden opgelost. In veel andere gevallen is het evident dat degene die zijn ongenoegen kenbaar maakt niet een individuele reactie verwacht (bijvoorbeeld ambtenaren die tijdens grootschalig optreden worden uitgescholden door demonstranten). Het spreekt voor zich dat de klachtregeling niet voor dergelijke gevallen is bedoeld, en dat registratie van dergelijke uitingen niet noodzakelijk is.

Klachten die uitsluitend betrekking hebben op het beleid van de Koninklijke Marechaussee, vallen buiten de reikwijdte van de klachtregeling. Omdat dergelijke klachten niet voldoen aan het vereiste van ‘een bepaalde aangelegenheid’ van artikel 9:1, eerste lid, van de Awb, hoeven zij niet als klacht te worden behandeld. Aan de andere kant zal een klacht over een concrete gedraging vaak zijn terug te voeren op gevoerd beleid. De desbetreffende gedraging zal dan moeten worden getoetst aan het beleid.

Artikel 2

Ter voorkoming van ieder misverstand is uitdrukkelijk bepaald dat het de beheerder is bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor de klachtbehandeling, en voor alles wat daarmee samenhangt.

Artikel 3

Ad lid 4: De Politiewet 1993 vraagt om de aanwijzing van categorieën van klachten ten aanzien waarvan de commissie wordt ingeschakeld. De commissie wordt belast met de behandeling van en de advisering over klachten die niet door middel van overleg of bemiddeling worden afgehandeld. In dit verband zij gewezen op het gestelde in artikel 9 van de klachtenregeling. Het ligt voor de hand dat een aantal klagers na een eerste gesprek al tevreden zal worden gesteld, zonder dat van bemiddeling kan worden gesproken. Uiteraard kan de bemiddeling mislukken, waarna de commissie wordt ingeschakeld. Ook bestaat de mogelijkheid dat de klager al direct laat weten dat hij een principieel oordeel van de beheerder wenst, of dat de beheerder direct na ontvangst van de klacht tot het oordeel komt dat de klacht zich niet leent voor bemiddeling.

Ad lid 6: In het huishoudelijk reglement kan de commissie ingaan op de eventuele splitsing van de commissie in kamers, op de verdeling van taken over de leden en op de organisatie van het horen.

Ten aanzien van het horen door de commissie van de klager en de aangeklaagde zij erop gewezen dat in artikel 9:15 van de Awb onder andere is bepaald welke rol de klachtcommissie in dat verband heeft. Van belang is met name dat de commissie, dan wel haar voorzitter of een lid, zelf hoort, en dat de commissie beslist over de vraag of van het horen van de klager kan worden afgezien. Elke commissie kan in haar huishoudelijk reglement vastleggen op welke wijze zij uitvoering zal geven aan de relevante bepalingen van de Awb. Indien de commissie een jaarverslag wil uitbrengen, kan zij dat ook in haar huishoudelijk reglement vastleggen.

Artikel 6

Ad lid 1: De indiener van een klaagschrift dient op grond van artikel 9:6 van de Awb een ontvangstbevestiging te krijgen. Het ligt voor de hand betrokkene bij deze gelegenheid ook te informeren over de verdere procedure. Omdat bij de ontvangst van het klaagschrift vaak nog niet bekend zal zijn of het tot inschakeling van de commissie komt, verdient het de voorkeur betrokkene bij de ontvangstbevestiging een brochure te sturen waarin globaal is aangegeven welke procedure verder wordt gevolgd, en waarin is aangegeven dat inschakeling van de commissie tot de mogelijkheden behoort. Zodra duidelijk is dat de commissie om advies zal worden gevraagd, dient de beheerder de klager daarover op grond van artikel 61, derde lid, van de Politiewet 1993 zo spoedig mogelijk te informeren.

In het eerste lid van artikel 6 is voorts tot uitdrukking gebracht dat een mondeling ingediende klacht die op schrift is gesteld, vervolgens op dezelfde wijze dient te worden behandeld als een schriftelijk ingediende klacht.

Ad lid 2 en lid 3: In artikel 9:4 van de Awb is bepaald aan welke vereisten moet zijn voldaan, wil een klacht voor behandeling overeenkomstig afdeling 9.2 van de Awb in aanmerking komen: het moet gaan om een schriftelijke klacht (klaagschrift) en om een gedraging jegens de klager, het klaagschrift moet zijn ondertekend, en het moet ten minste de naam en het adres van de klager, de dagtekening en een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht, bevatten. Daarnaast dient het klaagschrift in een taal te zijn gesteld die een goede behandeling daarvan mogelijk maakt.

Van de Koninklijke Marechaussee mag worden verwacht dat de indiener van een klaagschrift de gelegenheid krijgt een eventueel verzuim te herstellen, respectievelijk voor een vertaling te zorgen, voordat in verband met een (vorm)verzuim of in verband met feit dat het klaagschrift in een onbegrijpelijke taal is gesteld, wordt besloten de klacht buiten behandeling te laten. De termijn voor het herstellen van een geconstateerd verzuim of voor het zorgen van een vertaling wordt gesteld op twee weken. Indien betrokkene binnen deze termijn niet overgaat tot herstel van het verzuim of tot de indiening van een vertaling en de beheerder in verband daarmee besluit de klacht niet in behandeling te nemen, dient dit binnen twee weken na ommekomst van genoemde termijn van twee weken aan de indiener van het klaagschrift te worden meegedeeld. Betrokkene moet daarbij worden gewezen op de mogelijkheid om daarover vervolgens een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.

In het geval een klaagschrift niet het adres van de indiener bevat, zal uiteraard naar bevind van zaken moeten worden gehandeld.

Artikel 7

In artikel 9:8, eerste en tweede lid, van de Awb is bepaald in welke gevallen het bestuursorgaan niet verplicht is een klacht te behandelen. Deze uitzonderingen op de behandelplicht gelden onverkort voor klachten over gedragingen van ambtenaren van politie en andere personen werkzaam bij het korps. Indien wordt besloten de klacht op een van de in artikel 9:8 genoemde gronden niet in behandeling te nemen, dan dient de beheerder dat schriftelijk aan de klager te laten weten. In aanvulling op artikel 9:8, derde lid, van de Awb is in de regeling voorgeschreven dat de mededeling over het niet in behandeling nemen moet worden gemotiveerd. De termijn voor het doen van een dergelijke mededeling is, conform het bepaalde in het derde lid van artikel 9:8, gesteld op uiterlijk vier weken.

Artikel 9:8 van de Awb luidt als volgt:

‘1. Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging:

a. waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van de artikelen 9:4 en volgende is behandeld;

b. die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;

c. waartegen door de klager bezwaar gemaakt had kunnen worden;

d. waartegen door de klager beroep kan of kon worden ingesteld;

e. die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest of,

f. zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.

2. Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is.

3. Van het niet in behandeling nemen van de klacht wordt de klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis gesteld.’

Opgemerkt dient te worden dat het niet mogelijk is om klachten van ‘veelklagers’ op andere gronden dan die van de Awb buiten behandeling te laten.

De klager moet worden gewezen op de mogelijkheid om bij de Nationale ombudsman een klacht in te dienen indien de beheerder heeft besloten om zijn klacht niet in behandeling te nemen.

Artikel 8

Ad lid 1: In artikel 65, zesde lid, van de Politiewet 1993 is bepaald dat de burgemeester van de gemeente waar de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden alsmede de hoofdofficier van de regio waarbinnen de gemeente is gelegen waar de bedoelde gedraging heeft plaatsgevonden, afschrift ontvangen van de klacht en in de gelegenheid worden gesteld over de klacht advies uit te brengen (tenzij reeds naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen). Het spreekt voor zich dat indien de burgemeester en/of de hoofdofficier in voorkomende gevallen de beschikking zullen moeten hebben over andere stukken met betrekking tot de klacht, teneinde zich een goed beeld te kunnen vorm van de zaak waarover het gaat. Daarom wordt geregeld dat zij kunnen verzoeken om ook afschriften te ontvangen van andere stukken dan alleen de klacht. In interne uitvoeringsvoorschriften kunnen op dit punt nadere regels worden gesteld.

Ad lid 2: De beheerder is voor de afdoening van de klacht gebonden aan de termijn van artikel 66 van de Politiewet 1993. Deze termijn bedraagt tien weken indien de commissie niet is ingeschakeld, en veertien weken indien de commissie is belast met de behandeling van en de advisering over de klacht. In verband met deze termijnen dient ook voor de advisering door de burgemeester en/of de hoofdofficier een termijn te worden gesteld.

Artikel 9

Ad lid 1: Het antwoord op de vraag wat een klager met zijn klacht wil bereiken, is van groot belang voor de wijze waarop een klacht het meest efficiënt kan worden behandeld. Vaak zal pas uit overleg met de klager blijken welke aanpak het meest geschikt is. Overleg met de klager kan ook onduidelijkheden over de klacht ophelderen, en leiden tot een zekere stroomlijning van de klacht. Daarom is bepaald dat binnen twee weken na de ontvangst van een klacht (die in beginsel voor behandeling in aanmerking komt) overleg met de klager wordt gevoerd. Dit overleg kan worden gezien als een soort van intake-gesprek. Het overleg kan ook telefonisch plaatsvinden.

Ad lid 2: Vanzelfsprekend zijn er situaties denkbaar waarin het houden van een ‘intake-gesprek’ niet zinvol is. Bijvoorbeeld omdat de klacht zich qua aard niet leent voor bemiddeling, of omdat de klager in zijn klaagschrift duidelijk heeft gemaakt niet open te staan voor een poging tot bemiddeling maar in plaats daarvan een principieel oordeel van de beheerder verlangt.

Ad lid 3: Tussentijdse beëindiging van de behandeling van een klacht is op grond van artikel 9:5 van de Awb mogelijk indien het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen. Op grond van het derde lid van artikel 9 van de klachtenregeling worden de betrokkenen schriftelijk geïnformeerd over de beëindiging van de behandeling van de klacht. Door het zenden van een schriftelijke mededeling wordt voorkomen dat er misverstanden ontstaan over de vraag of er nog een actie van de zijde van de politie zal volgen. Met het doen van zo’n mededeling kan het klachtdossier worden gesloten.

Ad lid 4: Indien overleg met de klager of een poging tot bemiddeling niet tot resultaat heeft dat de klager tevreden is gesteld, dient de behandeling van de klacht te worden voortgezet met inachtneming van de daarvoor geldende bepalingen van hoofdstuk 9 van de Awb. Gelet op artikel 3, vijfde lid, van deze klachtenregeling dient de commissie daarbij te worden ingeschakeld. Van belang hierbij is dat de termijnen van artikel 66 van de Politiewet 1993 (tien danwel veertien weken) beginnen te lopen op de datum van ontvangst van een klaagschrift. Dit betekent dat met een gesprek met de klager of met een poging tot bemiddeling niet te lang moet worden gewacht.

Ad lid 5: Een van de vaste uitgangspunten bij een klachtbehandelingsprocedure is de toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. Klager en aangeklaagde dienen elkaars standpunten te kennen, en dienen de gelegenheid te krijgen op elkaars standpunt te reageren. Degene die is belast met de behandeling van de klacht dient ervoor te zorgen dat dit beginsel wordt toegepast.

Artikel 10

Indien een klacht voor behandeling in aanmerking komt, geldt op grond van de Politiewet 1993 een afdoeningstermijn van tien dan wel (bij inschakeling van de commissie) veertien weken. Deze termijn kan op grond van artikel 9:11, tweede lid, van de Awb voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, dient de beheerder op grond van artikel 11 van de klachtenregeling vóór het verstrijken van de van toepassing zijnde afdoeningstermijn een bericht van verdaging te verzenden. De bepaling dat dit bericht vóór het verstrijken van de termijn moet worden verstuurd, vormt een aanvulling op artikel 9:11 van de Awb. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 9:11, tweede lid, van de Awb dient de mededeling van verdaging schriftelijk te worden gedaan aan zowel de klager als aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.

Artikel 11

Ad lid 1: In aanvulling op artikel 9:12, eerste lid, van de Awb wordt in het eerste lid van artikel 12 van de klachtenregeling voorgeschreven dat de beheerder in zijn afdoeningsbrief een oordeel geeft over de gegrondheid van de klacht. Een uniforme aanpak op dit punt heeft veel voordelen: niet alleen een heldere uitkomst voor alle partijen, maar ook een mogelijkheid voor uniforme registratie. Indien het gaat om een klacht met verschillende klachtonderdelen, zal per onderdeel een oordeel moeten worden gegeven. Vanzelfsprekend kunnen zich situaties voordoen waarin het niet mogelijk is een oordeel te geven, bijvoorbeeld omdat niet kan worden vastgesteld hoe de feiten liggen. Dat zal dan uitdrukkelijk in de afdoeningsbrief moeten worden meegedeeld.

Artikel 12

Zoals in de toelichting op de onderhavige klachtenregeling onder het kopje Algemeen is aangegeven, dient de Minister van Defensie in de vast te stellen nadere regels over de behandeling van klachten onder andere te voorzien in de registratie van klachten. Op grond van artikel 61, tweede lid, onder b, van de Politiewet 1993 dienen zowel mondeling als schriftelijk ingediende klachten te worden geregistreerd, alsmede, indien beschikbaar, de daarop genomen beslissingen.

Artikel 12 van de klachtenregeling geeft, in vergelijking met genoemd artikel 61, tweede lid, onder b, van de Politiewet 1993 meer gedetailleerd aan wat er moet worden geregistreerd.

Artikel 13

Het regelen van de publicatie van geregistreerde klachten is in artikel 61 van de Politiewet 1993 als volgt voorgeschreven:

‘In de regels wordt voorzien in:

(…)

c. een jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en beslissingen, waarin wordt aangegeven in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en waarin, zo nodig, aandacht wordt geschonken aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen.’

In artikel 13 van de klachtenregeling is nadere invulling gegeven aan deze bepaling van de Politiewet 1993. Met name is ook voorgeschreven dat de klachten in geanonimiseerde vorm moeten worden gepubliceerd. Voor wat betreft klachten die niet zijn ingediend door natuurlijke personen maar die afkomstig zijn van actiegroepen of van instellingen en dergelijke kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het beginsel van geanonimiseerde publicatie. Het ligt voor de hand dat in dergelijke gevallen van geval tot geval wordt bezien wat raadzaam is.

In artikel 13 van de klachtenregeling is nadere invulling gegeven aan deze bepaling van de Politiewet 1993. Met name is ook voorgeschreven dat de klachten in geanonimiseerde vorm moeten worden gepubliceerd. Voor wat betreft klachten die niet zijn ingediend door natuurlijke personen maar die afkomstig zijn van actiegroepen of van instellingen en dergelijke kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het beginsel van geanonimiseerde publicatie. Het ligt voor de hand dat in dergelijke gevallen van geval tot geval wordt bezien wat raadzaam is.

Het spreekt voor zich dat een zorgvuldige registratie van klachten (en van de eventuele beslissingen daarop) voorwaarde is voor een zinvolle publicatie daarvan.

Artikel 14

Om praktische redenen is in artikel 14, eerste lid, aan de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee machtiging verleend tot de afdoening van klachten, het aanwijzen van een klachtcoördinator en het doen van de jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en beslissingen. Voorzover de bevelhebber in zijn hoedanigheid van gemachtigde stukken ondertekend moet daaruit blijken dat hij namens de Minister van Defensie handelt (‘De Minister van Defensie, voor deze, de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee’).

Om de objectiviteit van de afdoening van klachten te waarborgen is in artikel 14, tweede lid, uitdrukkelijk bepaald dat de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee geen gebruik maakt van de machtiging tot de afdoening van klachten indien hij bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft rechtstreeks is betrokken.

De Minister van Defensie,

H.G.J. Kamp

Naar boven