Regeling archiefbeheer Kadaster
20 april 2004
Nr. 04.012385
Het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers,
Gelet op artikel 14 van het Archiefbesluit 1995;
Besluit:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. wet: Archiefwet 1995;
b. de Dienst: de Dienst voor het kadaster en de openbare registers,
bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster;
c. archief: geheel van archiefbescheiden, ontvangen of opgemaakt
door de Dienst en naar hun aard bestemd daaronder te berusten;
d. archiefbeheer: feitelijke werkzaamheden te verrichten om
de archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen
en te bewaren;
e. archiefbescheiden: archiefbescheiden als bedoeld in artikel
1 van de wet en nader gespecificeerd in het documentair structuurplan, bedoeld
in artikel 3, derde lid;
f. archiefbewaarplaats: bij of krachtens de wet voor blijvende
bewaring van archiefbescheiden aangewezen bewaarplaats;
g. archiefruimte: ruimte bestemd of aangewezen voor de bewaring
van niet voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden in afwachting
van hun overbrenging naar een archiefbewaarplaats;
h. beheerder: directeur of hoofd van een organisatieonderdeel
dan wel domeineigenaar;
i. besturingsprogrammatuur: programmatuur bestemd voor de besturing
van een informatiesysteem;
j. conversie: om- of overzetten van gegevens in een ander opslagformaat
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Regeling geordende
en toegankelijke staat archiefbescheiden;
k. digitale archiefbescheiden: archiefbescheiden op optische,
elektromagnetische of elektronische informatiedragers die uitsluitend geraadpleegd
kunnen worden met behulp van besturings- of toepassingsprogrammatuur;
l. documentatie: documentatie die door zijn nauwe verbondenheid
met het archiefstuk, onderdeel is van archiefbescheiden;
m. domeineigenaar: persoon die verantwoordelijk is voor een
werkproces;
n. dynamisch archiefbeheer: beheer van de archiefbescheiden
die nog in de fase van bewerking dan wel in de fase van frequent administratief
gebruik verkeren, tot welke laatstgenoemde fase in elk geval behoren ontvangst,
registratie, voortgangs- en afdoeningsbewaking, bijhouden van de verblijfplaats,
selectie en vernietiging van archiefbescheiden, overdracht ervan aan het semi-statisch
archief, dossierbeheer en informatievoorziening;
o. functionaris FB: hoofd van de afdeling Informatievoorziening,
Multimedia en Grafische Technieken van de eenheid Facilitair Bedrijf van de
concernstaf van de Dienst;
p. informatiesysteem: systeem van documentatie, procedures,
apparatuur en programmatuur, met behulp waarvan archiefbescheiden kunnen worden
vervaardigd, bewerkt, verzonden, ontvangen en geraadpleegd;
q. migratie: overzetten van gegevens en toepassingsprogrammatuur
naar een ander platform als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l,
van de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden;
r. organisatieonderdeel: eenheid van de Dienst als bedoeld
in artikel 1 van het Reglement inrichting organisatie Kadaster 1998, daaronder
begrepen het Bureau Raad van bestuur, genoemd in onderdeel a, onder 1o, van dat artikel;
s. raadpleging: beschikbaarstelling van archiefbescheiden voor
inzage;
t. selectielijst: document waarin voor de Dienst is omschreven
welke archiefbescheiden voor blijvende bewaring of vernietiging in aanmerking
komen;
u. semi-statisch archiefbeheer: beheer van de archiefbescheiden
die in een fase verkeren waarin het administratief gebruik afneemt, waarbij
meestal fysieke verplaatsing ervan naar een archiefruimte heeft plaatsgevonden;
v. terbeschikkingstelling: in tijdelijk gebruik geven van archiefbescheiden
aan een ander organisatieonderdeel;
w. toepassingsprogrammatuur: programmatuur bestemd voor de
ondersteuning van de uitvoering van een werkproces;
x. uitlening: tijdelijk in gebruik geven van archiefbescheiden
aan medeoverheden;
y. vervanging: vervangen van archiefbescheiden door reproducties,
waarna de vervangen bescheiden worden vernietigd;
z. vervreemding: overdracht van de zorgplicht aan een andere
organisatie;
aa. werkproces: uitvoering van de taak of handeling uit hoofde
waarvan archiefbescheiden door de Dienst worden ontvangen of opgemaakt als
naar hun aard bestemd om onder de Dienst te berusten.
Artikel 2. Reikwijdte van de regeling
Deze regeling is van toepassing op archiefbescheiden van de Dienst, onverminderd
hetgeen bij of krachtens de Kadasterwet of een andere wet is bepaald ten aanzien
van in deze regeling geregelde onderwerpen.
Hoofdstuk 2. Taken van het bestuur van de Dienst, de functionaris
FB en de beheerder
Artikel 3. Taken van het bestuur van de Dienst
1. Het bestuur van de Dienst, dat op grond van artikel 41, eerste lid,
onder a, van de wet zorgdrager voor de archiefbescheiden van de Dienst is,
is binnen de Dienst eindverantwoordelijk voor de zorg voor de archiefbescheiden.
2. Het bestuur van de Dienst draagt zorg voor:
a. het inrichten en instandhouden van voldoende en doelmatige archiefruimten
die voldoen aan de wettelijke vereisten;
b. voldoende deskundig personeel voor de werkzaamheden verbonden aan het
beheer van de archiefbescheiden;
c. het op zodanige wijze plaatsvinden van de vervaardiging en de bewaring
van de archiefbescheiden, dat het behoud van deze archiefbescheiden voldoende
is gewaarborgd, en
d. het voldoen van de archiefruimten van de Dienst, het onderhoud alsmede
eventuele verbouwingen hiervan aan de eisen die de Regeling bouw en inrichting
archiefruimten en archiefbewaarplaatsen daaraan stelt.
3. Het bestuur van de Dienst stelt een documentair structuurplan als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Regeling geordende en toegankelijke
staat archiefbescheiden vast, waarin in een schema worden vastgelegd de archieforganisatie,
de indeling van het archief en de manier waarop de bestanddelen daarbinnen
dienen te worden gerangschikt.
Artikel 4. Taken van de functionaris FB
1. Onverminderd de overige in deze regeling genoemde taken van de functionaris
FB, is de functionaris FB belast met:
a. de voorbereiding van het beleid voor het archiefbeheer;
b. het voeren van overleg met de beheerders over de gang van zaken rondom
het archiefbeheer;
c. het voorzien in het bijbrengen van benodigde kennis en het geven van
instructies aan de beheerders;
d. het adviseren en ondersteunen van de organisatieonderdelen omtrent
het archiefbeheer;
e. het professionaliseren van medewerkers met archieftaken;
f. het opstellen en onderhouden van een documentair structuurplan, bedoeld
in artikel 3, derde lid, en
g. het uitvoeren van audits en inspecties als bedoeld in artikel 20.
2. De functionaris FB draagt er zorg voor dat een leverancier van in de
artikelen 3 tot en met 7 van de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden bedoelde
materialen de in artikel 2, tweede lid, van die regeling bedoelde bewijsstukken
aan hem doet toekomen.
3. De functionaris FB onderhoudt contacten en voert overleg met het Nationaal
Archief, Regionale Historische Centra en de Rijksarchiefinspectie.
Artikel 5. Taken van de beheerder
1. Onverminderd de overige in deze regeling genoemde taken van de beheerder,
is de beheerder belast met het beheer van de archiefbescheiden die tot het
werkterrein van zijn organisatieonderdeel behoren.
2. Tot het in het eerste lid bedoelde beheer behoort in elk geval:
a. het in goede, geordende en toegankelijke staat bewaren van de archiefbescheiden;
b. het dynamisch en semi-statisch archiefbeheer;
c. het bewaken van de duurzaamheid van de archiefbescheiden, bedoeld in
de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden;
d. de overbrenging van archiefbescheiden naar een archiefbewaarplaats,
tenzij het archiefbescheiden betreft waarvoor aan het bestuur van de Dienst
machtiging is verleend de overbrenging op te schorten, en
e. het bij de bouw en inrichting van archiefruimten voldoen aan de eisen
daaromtrent gesteld in de artikelen 2 tot en met 6 van de Regeling bouw en
inrichting archiefruimten en archiefbewaarplaatsen.
3. De beheerder draagt, met inachtneming van de beslissingen die het bestuur
van de Dienst op grond van artikel 8 zo nodig heeft genomen ter beveiliging
van informatie tegen onbevoegde kennisneming, zorg voor de geheimhouding van
daarvoor in aanmerking komende documenten. Raadpleging en uitlening van documenten,
die aan enige bijzondere vorm van geheimhouding zijn onderworpen, is behoudens
toestemming van het bestuur van de Dienst slechts toegestaan aan die functionarissen
die ambtelijk zijn belast met de behandeling van de desbetreffende aangelegenheid.
De beheerder bepaalt tenminste eenmaal per jaar of verlenging van geheimhouding
van de betreffende documenten noodzakelijk is. Aan het verlenen van toestemming
als bedoeld in de eerste zin kan het bestuur van de Dienst voorwaarden verbinden.
4. De beheerder kan aan het bestuur van de Dienst voorstellen doen tot
wijziging van:
a. de selectielijst, en
b. deze regeling.
5. De beheerder draagt er zorg voor:
a. dat ten aanzien van de binnen zijn eenheid berustende archiefbescheiden
de zorg voor de bewaring en de ordening ervan plaatsvindt overeenkomstig de
in artikel 7, eerste lid, bedoelde richtlijnen;
b. dat het bij het opmaken en bewaren van archiefbescheiden die bestemd
zijn om blijvend te worden bewaard, gebruik wordt gemaakt van materialen die
voldoen aan de bij of krachtens de wet voorgeschreven producteisen;
c. dat de archiefbescheiden die betrekking hebben op personeel, binnen
zijn organisatieonderdeel gescheiden van de andere archiefbescheiden worden
bewaard en dat zij slechts toegankelijk zijn voor medewerkers belast met personeelszaken
en voor functionarissen voor wie dat uit hoofde van hun taak of functie noodzakelijk
is;
d. dat bij het bewaren, wijzigen, verwijderen of vernietigen van archiefbescheiden
de bij of krachtens de wet gegeven regels betreffende selectie en vernietiging
worden toegepast.
Hoofdstuk 3. Registratie, ordening, bewaring en beveiliging
van archiefbescheiden
Artikel 6. Registratie van archiefbescheiden
Het bestuur van de Dienst stelt een procedure vast voor de registratie
van archiefbescheiden en de bewaking van afdoeningstermijnen.
Artikel 7. Ordening en bewaring van archiefbescheiden
1. Het bestuur van de Dienst stelt richtlijnen vast voor de bewaring en
de ordening van archiefbescheiden volgens een doelmatige en doeltref-fende
systematiek. Deze richtlijnen waarborgen de toegankelijke staat van archiefbescheiden
zodanig dat:
a. elk van de archiefbescheiden binnen een redelijke termijn kan worden
gevonden, hetzij aan de hand van een onderwerp dat in het stuk is behandeld,
hetzij aan de hand van het werkproces uit hoofde waarvan het stuk is ontvangen
of opgemaakt, hetzij aan de hand van de afzender, dan wel de datum en het
nummer dat door de afzender aan het stuk is gegeven, hetzij aan de hand van
het nummer waaronder het stuk bij het ontstaan is geregistreerd;
b. elk van de archiefbescheiden binnen een redelijke termijn leesbaar
of waarneembaar te maken is;
c. de ordening en toegankelijkheid van digitale archiefbescheiden zoals
gerealiseerd door middel van apparatuur, besturingsprogrammatuur of toepassingsprogrammatuur,
maken onverbrekelijk deel uit van de archiefbescheiden waarop ze betrekking
hebben.
2. Het overzicht van blijvend te bewaren archiefbestanddelen is ingericht
volgens het door het bestuur van de Dienst vastgestelde documentair structuurplan.
Artikel 8. Beveiliging van archiefbescheiden
Het bestuur van de Dienst draagt zorg voor een adequate informatiebeveiliging,
welke mede omvat de nodige procedurele en technische voorzieningen voor het
tegengaan van wijziging, verwijdering, kopiëring of vernietiging van
archiefbescheiden die daarvoor, gezien hun aard en status, niet in aanmerking
komen.
Hoofdstuk 4. Raadpleging, terbeschikkingstelling, uitlening,
vervreemding, vervanging, selectie en vernietiging van archiefbescheiden;
overdracht van archiefbescheiden aan een ander organisatieonderdeel; overbrenging
van archiefbescheiden naar een archiefbewaarplaats; digitale archiefbescheiden
Artikel 9. Raadpleging en terbeschikkingstelling van archiefbescheiden
binnen de Dienst; overdracht van archiefbescheiden aan een ander organisatieonderdeel
1. Raadpleging en terbeschikkingstelling binnen een organisatieonderdeel
is uitsluitend toegestaan aan medewerkers die zijn belast met behandeling
van de desbetreffende aangelegenheid en kan door andere medewerkers van dat
organisatieonderdeel slechts plaatsvinden na verkregen toestemming van de
beheerder.
2. De beheerder beslist op een verzoek van een ander organisatieonderdeel
tot raadpleging of terbeschikkingstelling van onder zijn beheer staande archiefbescheiden.
Het nemen van de beslissing geschiedt met inachtneming van de wettelijke voorschriften
inzake de bescherming van persoonsgegevens en inzake de openbaarheid van bestuur,
alsmede met inachtneming van toepassing zijnde regelingen, richtlijnen en
aanwijzingen van het bestuur van de Dienst.
3. De beheerder houdt bij welke archiefbescheiden uit de onder zijn beheer
staande archiefbescheiden aan een ander organisatieonderdeel ter beschikking
zijn gesteld en oefent controle uit op de tijdige terugbezorging ervan. Van
de terbeschikkingstelling wordt een verklaring opgemaakt volgens een model
dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.
4. Bij het beslissen op een verzoek om terbeschikkingstelling gaat de
beheerder steeds na of het mogelijk is aan het verzoek te voldoen door een
kopie van de gevraagde archiefbescheiden te verstrekken. Indien dat mogelijk
is, verstrekt de beheerder een kopie van het desbetreffende archiefbescheiden
in plaats van het origineel.
5. Bij het verstrekken van een kopie is het derde lid niet van toepassing,
tenzij de beheerder, gelet op de aard en inhoud van een archiefbescheiden,
anders beslist.
6. Overdracht van archiefbescheiden en de verantwoordelijkheid hiervoor
aan een ander organisatieonderdeel is slechts toegestaan:
a. in verband met de overgang van personeel van een organisatieonderdeel
naar een ander organisatieonderdeel;
b. ter uitvoering van een besluit tot wijziging van de taak of kring van
kantoren van de Dienst;
c. ingeval een aangelegenheid door een ander organisatieonderdeel dient
te worden behandeld.
7. De beheerder van het overdragende organisatieonderdeel is, ingeval
het gaat om overdrachten als bedoeld in het zesde lid, onderdelen a en b,
verantwoordelijk voor het opmaken van een verklaring van overdracht van archiefbescheiden
aan het andere organisatieonderdeel. De verklaring wordt in tweevoud opgemaakt
op basis van een model dat als bijlage 2 bij deze regeling is gevoegd, en
door de betrokken beheerders ondertekend. Een exemplaar van deze verklaring
wordt blijvend bewaard bij het overdragende organisatieonderdeel en het andere
bij het ontvangende organisatieonderdeel. Een overdracht van archiefbescheiden
als bedoeld in het zesde lid, onderdeel c, geschiedt per brief.
Artikel 10. Uitlening van archief-bescheiden aan en raadpleging
er van door derden
1. Het bestuur van de Dienst beslist over verzoeken tot uitlening aan
of raadpleging door derden. Artikel 9, tweede lid, tweede zin, en derde lid,
is van overeenkomstige toepassing.
2. Van de uitlening wordt een verklaring in tweevoud opgemaakt, die een
specificatie van de uitgeleende archiefbescheiden bevat. Deze specificatie
bevat in elk geval een beschrijving van de archiefbescheiden en de periodes
waarin zij zijn ontstaan. Tevens wordt in deze verklaring bepaald voor welk
tijdvak de archiefbescheiden worden uitgeleend en onder welke voorwaarden,
waaronder die ten aanzien van de beheerskosten voor de uitgeleende archiefbescheiden.
De verklaring wordt opgesteld door de beheerder van het desbetreffende organisatieonderdeel
op basis van een model dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd. Een
exemplaar van deze verklaring wordt blijvend bewaard bij het overdragende
organisatieonderdeel en het andere wordt na ondertekening ter hand gesteld
aan de betrokken derde.
3. Artikel 9, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Met uitzondering van de raadplegingen, bedoeld in de artikelen 98b,
99 tot en met 107 van de Kadasterwet, wordt, ingeval een verzoek tot raadpleging
als bedoeld in het eerste lid wordt toegewezen, daarvan een verklaring in
tweevoud opgemaakt, die een specificatie bevat van de te raadplegen archiefbescheiden
en de aan de raadpleging gestelde voorwaarden. De verklaring wordt opgesteld
door de beheerder op basis van een model dat als bijlage 4 bij deze regeling
is gevoegd. Een exemplaar van deze verklaring wordt blijvend bewaard bij het
overdragende organisatieonderdeel en het andere wordt na ondertekening ter
hand gesteld aan de betrokken derde.
Artikel 11. Vervreemding
1. Het bestuur van de Dienst beslist, op grond van een gezamenlijk advies
van de functionaris FB en de desbetreffende beheerder, over vervreemding.
2. Van een vervreemding wordt door de desbetreffende beheerder een verklaring
opgemaakt, die een specificatie van de vervreemde archiefbescheiden bevat
en aangeeft op grond van welk wettelijk voorschrift dan wel machtiging als
bedoeld in het derde lid de vervreemding is geschied. Tevens wordt in de verklaring
aangegeven op welke wijze de vervreemding heeft plaatsgevonden. De verklaring
wordt ondertekend door het bestuur van de Dienst. Verklaringen van vervreemding
worden blijvend bewaard door de eenheid Facilitair Bedrijf van de concernstaf
van de Dienst.
3. Voor vervreemding is een machtiging vereist van de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, tenzij de vervreemding plaatsvindt ter uitvoering van
een wetsbepaling.
Artikel 12. Vervanging
1. Het bestuur van de Dienst neemt de besluiten tot vervanging.
2. Het bestuur draagt zorg dat de vervanging alleen plaatsvindt, indien
de vervanging gebeurt met juiste en volledige weergave van de in de te vervangen
archiefbescheiden voorkomende gegevens.
3. Ten aanzien van blijvend te bewaren archiefbescheiden kan alleen tot
vervanging worden overgegaan na verkregen machtiging van de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap.
4. De vervanging geschiedt onder regie van de beheerder van het desbetreffende
organisatieonderdeel.
5. Van de vervanging wordt een verklaring opgesteld die wordt ondertekend
door het bestuur van de Dienst. De verklaring bevat een specificatie van de
te vervangen archiefbescheiden, geeft aan de redenen van de vervanging en
geeft aan op welke wijze de vervanging heeft plaatsgevonden. De verklaring
wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in afschrift toegezonden aan de
beheerders.
Artikel 13. Selectie en vernietiging
1. De functionaris FB is belast met het ontwerpen en onderhouden van selectielijsten,
het voorleggen ervan aan het bestuur van de Dienst en het ter vaststelling
aanbieden aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij het ontwerpen
en onderhouden van selectielijsten worden ten minste de selectiecriteria,
bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Archiefbesluit 1995 gehanteerd voor
te vernietigen respectievelijk te bewaren archiefbescheiden. Ten aanzien van
de in een selectielijst op te nemen bepalingen omtrent de bewaring en vernietiging
van archiefbescheiden die persoonsgegevens bevatten, wordt tevens steeds betrokken
de bij of krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens gegeven bepalingen
omtrent de bewaring en vernietiging van die archiefbescheiden.
2. De functionaris FB betrekt bij het ontwerpen en onderhouden van een
selectielijst de medewerker deskundig en werkzaam op beleidsterreinen ten
aanzien waarvan de selectielijst of onderdelen ervan wordt ontworpen of onderhouden.
3. Een keer per jaar vindt er onderhoud van de selectielijsten plaats.
Onderhoud van de selectielijst vindt tevens plaats in geval van een ingrijpende
reorganisatie, daaronder begrepen de opheffing van een organisatieonderdeel,
alsmede in geval van privatisering of gehele of gedeeltelijke beëindiging
van de verzelfstandiging van de Dienst.
4. Bij de overgang van een archiefbescheiden van het dynamische naar het
semi-statische beheer wordt de vernietigingstermijn aangegeven op het desbetreffende
archiefbescheiden.
5. De beheerder is belast met de uitvoering van de selectielijst, het
(laten) uitvoeren van de vernietiging van archiefbescheiden en het opstellen
van een verklaring van vernietiging.
6. De vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden
vindt ten minste eenmaal per jaar plaats.
7. Van de vernietiging wordt een verklaring opgemaakt waarin duidelijk
wordt aangegeven welke archiefbescheiden zijn vernietigd en op grond van welke
bepalingen van de selectielijst de vernietiging heeft plaatsgevonden. De verklaring
wordt ondertekend door de desbetreffende beheerder. De verklaring wordt blijvend
bewaard door het desbetreffende organisatieonderdeel.
8. De te vernietigen archiefbescheiden worden aangeboden aan een daartoe
gecertificeerd bedrijf dat garant dient te staan voor een juiste vernietiging
van de archiefbescheiden.
9. De functionaris FB is belast met de controle op de uitvoering van selectielijsten
en ziet er op toe dat selectie en vernietiging van archiefbescheiden met inachtneming
van de geldende selectielijst geschiedt.
Artikel 14. Overdracht van archiefbescheiden aan het semi-statisch
archief
1. De beheerder draagt archiefbescheiden één jaar na beëindiging
van het dynamische beheer over aan de beheerder van het semi-statisch archief.
2. Bij de overdracht van archiefbescheiden, bedoeld in het eerste lid,
wordt de daarvoor door het bestuur van de Dienst vastgestelde procedure gevolgd.
Van de overdracht wordt een verklaring opgesteld die blijvend bewaard wordt
door de beheerder van het desbetreffende organisatieonderdeel.
Artikel 15. Overbrenging van archiefbescheiden naar een
archiefbewaarplaats
1. De beheerder is belast met het overbrengen van de daarvoor in aanmerking
komende archiefbescheiden naar een archiefbewaarplaats.
2. De beheerder draagt er zorg voor dat de over te brengen archiefbescheiden
voldoen aan de in de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden
genoemde dan wel bedoelde normen voor het in goede, geordende en toegankelijke
staat brengen en bewaren van archiefbescheiden.
3. Van de overbrenging wordt in tweevoud een verklaring opgemaakt die
ten minste een specificatie van de overgebrachte archiefbescheiden bevat.
De verklaring van overbrenging wordt ondertekend door de beheerder en door
de directeur van de desbetreffende archiefbewaarplaats.
Van deze verklaring wordt een exemplaar blijvend bewaard door het desbetreffende
organisatieonderdeel en het andere exemplaar wordt ter hand gesteld aan de
directeur van de desbetreffende bewaarplaats.
4. De overbrenging vindt plaats in perioden, maar in principe niet later
dan tien jaar nadat de archiefbescheiden twintig jaar zijn afgesloten, tenzij
de Dienst machtiging is verleend tot opschorting van de overbrenging.
5. De daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden kunnen in overleg
met de functionaris FB, en de beheerder van een archiefbewaarplaats, vervroegd
worden overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
6. Bij overbrenging van archiefbescheiden, bedoeld in artikel 12 van de
wet wordt, ingeval het in een informatiesysteem opgenomen archiefbescheiden
betreft, het informatiesysteem, voorzover onmisbaar voor raadpleging, overgebracht.
Hierbij behoren ook de gegevens die noodzakelijk zijn om het systeem te kunnen
beheren.
7. Ter voorbereiding op de overbrenging gaat de beheerder van het desbetreffende
organisatieonderdeel bij de WOB-functionaris van de Dienst na of uit enig
wettelijk voorschrift beperkingen met betrekking tot de openbaarheid voortvloeien.
8. Bij toepassing van bij of krachtens de wet gegeven bepalingen en van
het eerste tot en met zevende lid geldt dat bescheiden die nog bewerking ondergaan
of kunnen ondergaan, de termijn van twintig jaar eerst aanvangt op het tijdstip
waarop zij zijn overgebracht naar het semi-statisch archief.
Artikel 16. Digitale archiefbescheiden
1. De in dit artikel opgenomen aanvullende bepalingen zijn met betrekking
tot digitale archiefbescheiden van toepassing op zowel blijvend te bewaren
archiefbescheiden als te vernietigen archiefbescheiden, tenzij uit de desbetreffende
bepaling anders voortvloeit,
2. Het bestuur van de Dienst stelt eisen ten aanzien van de beschikbaarheid,
exclusiviteit en integriteit van de besturingsprogrammatuur, de toepassingsprogrammatuur
en de data van die toepassingsapparatuur. Deze eisen worden vastgelegd in
het Handboek Beveiliging Informatie en Communicatie Technologie. Het op grond
van deze afspraken getroffen basis ICT-uitwijkniveau waarborgt dat bij calamiteiten
en systeemstoringen nooit meer (archief)gegevens verloren kan gaan dan tijdens
de laatste achtenveertig uren voorafgaand aan de calamiteit dan wel systeemstoring
zijn verwerkt.
3. De beheerder zorgt dat bij de ontwikkeling en onderhoud van geautomatiseerde
toepassingen voldoende aandacht wordt besteed aan het treffen van maatregelen
om de toegankelijke staat en authenticiteit van digitale archiefbescheiden
te kunnen (blijven) borgen.
4. De beheerder draagt er zorg voor dat van geautomatiseerde toepassingen
met blijvend te bewaren digitale archiefbescheiden een registratie (configuratie
beheer data base) wordt bijgehouden waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:
a. gegevens over de toepassingsprogrammatuur waarmee deze archiefbescheiden
zijn ontvangen of opgemaakt (inclusief het versienummer);
b. gegevens over het platform, waarop de betreffende toepassingapparatuur
is geïnstalleerd, waaronder begrepen de naam en de versie van de besturingsapparatuur
en -programmatuur en de naam en het type van de apparatuur.
5. De directeur van de eenheid Information Technology Services van de
concernstaf van de Dienst, hierna in dit artikel te noemen: de directeur ITS,
informeert de desbetreffende beheerder als er een gerede kans bestaat dat,
als gevolg van wijziging van apparatuur, besturingsprogrammatuur of toepassingsprogrammatuur
de toegankelijke staat en authenticiteit van digitale archiefbescheiden wordt
aangetast. Als dit naar het oordeel van de beheerder het geval is, geeft deze
de directeur ITS opdracht voor conversie dan wel migratie van de betreffende
digitale archiefbescheiden. De directeur ITS draagt zorg voor de noodzakelijke
licenties als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Regeling geordende en
toegankelijke staat van archiefbescheiden.
6. De beheerder en de directeur ITS maken gezamenlijk van de conversie
of migratie een verklaring op, die ten minste een specificatie van de geconverteerde-
of gemigreerde digitale archiefbescheiden bevat en waarin tevens is aangegeven
op welke wijze en met welk resultaat getoetst is of na de conversie of migratie
aan de gestelde eisen voor de toegankelijke staat en authenticiteit van de
digitale archiefbescheiden is of kan worden voldaan. De verklaring, bedoeld
in de eerste zin wordt opgesteld op basis van een model dat als bijlage 5
is bijgevoegd en wordt blijvend bewaard door de eenheid Facilitair Bedrijf
van de concernstaf van de Dienst.
7. Indien bij een conversie of migratie van blijvend te bewaren digitale
archiefbescheiden de oorspronkelijke geordende en toegankelijke staat niet
kan worden gegarandeerd, wordt voorafgaand aan de conversie of migratie een
machtiging van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gevraagd.
Hoofdstuk 5. Overige bepalingen
Artikel 17. Verhuizing
1. De beheerder is, in geval van verhuizing van het desbetreffende organisatieonderdeel,
verantwoordelijk voor het verhuizen van het archief.
2. Bij het verhuizen van het archief wordt de daarvoor door het bestuur
van de Dienst vastgestelde procedure gevolgd, beschreven in het documentair
structuurplan, bedoeld in artikel 3, derde lid.
Artikel 18. Vervoer van archiefbescheiden; plaatsing van
archiefbescheiden bij derden
1. De beheerder draagt er zorg voor dat vervoer van archiefbescheiden
plaatsvindt met inachtneming van de door het bestuur van de Dienst daartoe
zonodig vastgestelde richtlijnen.
2. De beheerder draagt er zorg voor dat, ingeval archiefbescheiden tijdelijk
bij een derde worden geplaatst, deze derde voldoende maatregelen neemt en
voldoende waarborgen biedt dat de bij hem geplaatste archiefbescheiden worden
bewaard overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald bij of krachtens de
wet. De in de eerste zin bedoelde verplichtingen van die derde worden schriftelijk
vastgelegd in een overeenkomst.
Artikel 19. Reorganisatie
In geval van een reorganisatie is de beheerder belast met het afsluiten
van het archief en het aanvangen van een nieuw te vormen archief in de nieuwe
organisatie.
Artikel 20. Interne audits; onderzoek en inspectie door
de rijksarchiefinspectie
1. Het bestuur van de Dienst draagt er zorg voor dat bij ieder organisatieonderdeel
één keer per twee jaar een audit op de toereikendheid van het
archiefbeheer wordt uitgevoerd of zoveel vaker als door dat bestuur op grond
van de controlebevindingen noodzakelijk wordt geacht. Het bestuur van de Dienst
stelt daartoe een auditplan vast, dat in concept wordt voorbereid door de
functionaris FB.
2. De beheerder verleent alle door de functionaris FB nodig geachte medewerking
aan de uitvoering van de audit.
3. Naar aanleiding van een audit wordt door de functionaris FB een rapport
opgesteld. Dit rapport geeft een duidelijk overzicht van de wijze waarop de
archieftaken worden uitgevoerd, signaleert problemen en bevat eventueel adviezen.
4. De functionaris FB stelt naar aanleiding van een audit de rapportage
vast na overleg met betrokken partijen.
5. De functionaris FB stelt eenmaal per jaar een totaalrapportage van
de uitgevoerde audits op voor het bestuur van de Dienst.
6. De door het bestuur van de Dienst vastgestelde totaalrapportage, bedoeld
in het vijfde lid, wordt toegezonden aan de rijksarchiefinspectie.
7. De beheerder is verplicht om alle benodigde medewerking te verlenen
aan onderzoeken en inspecties, zowel vooraf aangekondigde als onaangekondigde,
van de rijksarchiefinspectie.
Artikel 21. Calamiteiten; buitengewone omstandigheden
1. Het bestuur van de Dienst stelt een calamiteitenplan vast waarin wordt
aangegeven hoe te handelen in geval van calamiteiten zoals brand, instorting,
wateroverlast of explosie.
2. De functionaris FB draagt, in samenspraak met het bestuur van de Dienst,
er zorg voor dat, ingeval calamiteiten dit noodzakelijk maken, de desbetreffende
archiefbescheiden onmiddellijk worden overgebracht naar veilige locaties.
De functionaris FB stelt de rijksarchiefinspectie van een zodanige overbrenging
onverwijld op de hoogte.
3. Indien een opgetreden calamiteit gevaar heeft opgeleverd voor archiefbescheiden,
stelt de functionaris FB de rijksarchiefinspectie hiervan op de hoogte.
4. Het bestuur van de Dienst stelt, ingeval de Minister-President regels
als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet heeft gesteld, ter uitvoering
van die regels zo nodig een instructie vast over de wijze waarop en de voorwaarden
waaronder in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden,
noodvernietiging van archiefbescheiden plaatsvindt. Deze instructie betreft
zowel archiefbescheiden die voor vernietiging in aanmerking komen, als ook
archiefbescheiden die voor blijvende bewaring in aanmerking komen. De functionaris
FB stelt de rijksarchiefinspectie onverwijld op de hoogte van een noodvernietiging.
Hoofdstuk 6. Invoerings- en slotbepalingen
Artikel 22.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling archiefbeheer Kadaster.
Artikel 23. Intrekking van bestaande regelingen
1. De Richtlijnen Informatiebeheer Kadaster 2000 wordt ingetrokken.
2. De Procedure Postontvangst Kadaster van januari 1999 wordt ingetrokken.
3. De Procedure Postbehandeling Kadaster Concernstaf van april 2001wordt
ingetrokken.
Artikel 24. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst,
met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd. Van deze terinzagelegging1 wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Apeldoorn, 20 april 2004.
Raad van Bestuur,
J.W.J. Besemer.
1 Met ingang van de dag waarop deze regeling in werking treedt,
liggen de bijlagen ter inzage op de bibliotheek van de concernstaf van de
Dienst voor het kadaster en de openbare registers te Apeldoorn.
Toelichting
Algemeen
1. Informatie bij de overheid, neergelegd in archiefbescheiden, is van
essentieel belang voor het functioneren van de rechtsstaat. Zonder goed geordende
en toegankelijke archieven zijn bestuurlijke zorgvuldigheid en continuïteit
loze begrippen en is een goede democratische controle op het bestuur van de
Dienst vrijwel onmogelijk.
De overheidsarchieven zijn voorts het geheugen van de overheid en vormen
een belangrijk onderdeel van het cultureel erfgoed. Een goede zorg en beheer
van deze archiefbescheiden zijn daarom noodzakelijk. Voorschriften daaromtrent
zijn vastgelegd in de Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit 1995, die op 1
januari 1996 in werking zijn getreden. Daarnaast zijn er nadien de volgende
drie ministeriële regelingen van kracht geworden.
De Regeling bouw en inrichting archiefruimten en archiefbewaarplaatsen
bevat aanwijzingen over de bewaarcondities van verschillende soorten gegevensdragers.
In de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden zijn eisen opgenomen met betrekking
tot de houdbaarheid van informatiedragers waaraan de bij het archiefbeheer
gebruikte materialen moeten voldoen, omdat goed archiefbeheer vereist dat
er alleen deugdelijke materialen worden gebruikt. De Regeling geordende en
toegankelijke staat archiefbescheiden regelt aspecten met betrekking tot de
toegankelijkheid van de informatie. Dit houdt in dat de informatie ook feitelijk
is na te slaan. Hierbij valt te denken aan hoedanigheden als herkenbaarheid
en vindbaarheid, beschikbaarheid, hanteerbaarheid, betrouwbaarheid en duidelijkheid
van de informatie.
2. Artikel 14 van het Archiefbesluit 1995 schrijft voor dat iedere zorgdrager
van een archief eigen beheersregels vaststelt. Het gaat daarbij om interne
regels die een basis bieden voor een goede organisatie en uitvoering van het
archiefheer. De onderhavige regeling bevat die regels ten aanzien van het
beheer van archiefbescheiden van de Dienst voor het kadaster en de openbare
registers, hierna ook te noemen: de Dienst.
De regeling neemt als uitgangspunt de (eind)verantwoordelijkheid van het
bestuur van de Dienst, zijnde de zorgdrager in de zin van de Archiefwet 1995
en geeft voor de praktijk van alle dag bepalingen omtrent - op hoofdlijnen
- de taken, bevoegdheden en verplichtingen van diverse functionarissen inzake
het beheer, de archiefvorming- en ordening, de selectie voor bewaring en vernietiging
van archiefbescheiden (ongeacht hun vorm).
3. Deze regeling is, evenals de Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit
1995, niet alleen van toepassing op archiefbescheiden op klassieke, papieren
informatiedragers, maar ook op die op moderne, digitale informatiedragers.
4. De onderhavige archiefbeheersregeling is onder verantwoordelijkheid
van de functionaris FB (zie artikel 1, onderdeel o) opgesteld door de beleidsmedewerkers
archieven van de concernstaf Facilitiar Bedrijf in samenwerking met een bedrijfsjurist
van het Bureau Raad van Bestuur van de concernstaf.
Bij het opstellen van de regeling is rekening gehouden met de huidige
werkwijzen en verantwoordelijkheden, alsmede met bevoegdheden, zoals vastgelegd
in de Kadasterwet en de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften en richtlijnen.
Na de opstelling van de onderhavige regeling is het concept binnen de
Dienst voorgelegd aan de werkgroep archiefbeheersregels waarin zittting hebben
medewerkers belast met archieftaken. Deze werkgroep heeft het voorgelegde
concept positief beoordeeld.
5. De onderhavige archiefbeheersregels vormen de basis voor verdere vastlegging
van taken en verantwoordelijkheden op het archiefbeheer bij het Kadaster,
waartoe een uitgebreide introductie binnen de organisatie zal plaatsvinden.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (begripsbepalingen)
Algemeen
Met het oog op het gebruikersgemak zijn in dit artikel tevens opgenomen
een aantal begripsbepalingen die ook zijn opgenomen in artikel 1, onderdelen
c, e en f, van de Archiefwet 1995 (de onderdelen e-g), artikel 1 van het Archiefbesluit
1995 (de onderdelen a en t), en artikel 1, eerste lid, onderdelen d-f, i,
n en p, van de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden
(de onderdelen i, j, k, m en w). Ingeval deze begripsbepalingen nader zijn
verbijzonderd in dit artikel, is dat hierna aangegeven bij de desbetreffende
onderdelen.
Daarnaast wordt in diverse andere artikelen van deze regeling aangehaakt
bij begripsbepalingen van de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden;
men zie bij voorbeeld wat betreft «opslagformaat» artikel 1, eerste
lid, onderdeel j, wat betreft «platform», artikel 1, eerste lid,
onderdeel q en wat betreft «documentair structuurplan» artikel
3, derde lid.
Onderdeel d (archiefbeheer)
Het beheer van archiefbescheiden is het totaal van handelingen als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Regeling geordende en toegankelijke
staat archiefbescheiden, dat behoort bij de goede zorg voor een archief. Hiertoe
behoort bijvoorbeeld het in goede staat bewaren (verpakken, conserveren),
ordenen, toegankelijk maken, beschikbaar stellen en het vernietigen van archiefbescheiden.
Onderdeel e (archiefbescheiden)
Deze begripsbepaling is, in vergelijking met die opgenomen in de wet,
verbijzonderd naar de Dienst. «Archiefbescheiden» zijn archiefstukken,
ongeacht hun vorm, door de Dienst ontvangen of opgemaakt en naar hun aard
bestemd daaronder te berusten.
«Naar hun aard» betekent dat er een relatie moet zijn met
de taak van de Dienst. De door de Dienst opgestelde documenten die een relatie
hebben met de taken van de Dienst, zijn derhalve archiefbescheiden, waarbij
van belang is dat de relatie van deze archiefbescheiden met de taken is vastgelegd
in het documentair structuurplan, bedoeld in artikel 3, derde lid, van deze
regeling. Toegezonden reclamedrukwerk en persoonlijke bescheiden van werknemers
zijn daarentegen geen archiefbescheiden. Documentatie zoals boeken, kranten,
tijdschriften en knipselverzamelingen behoort evenmin daartoe. Ook de aantekeningen
van een Kadastermedewerker die leiden tot een eindconcept van een brief, nota
of rapportage et cetera, zijn, als deze aantekeningen niet buiten het domein
van de individuele Kadastermedewerker komen, niet als archiefbescheiden te
beschouwen. Echter, aantekeningen of concepten die, op papier of via e-mail,
bijvoorbeeld door toezending aan een andere medewerker, wel buiten het domein
van de individuele Kadastermedewerker komen, zullen in het algemeen aangemerkt
moeten worden als archiefbescheiden.
Bij «archiefbescheiden» gaat het om zowel originelen als om
reproducties die originelen vervangen (zie artikel 12). Door de Dienst gemaakte
kopieën zijn dus geen archiefbescheiden, tenzij ze bedoeld zijn om te
worden gebruikt als origineel.
Onderdeel l (documentatie)
Documentatie in enge zin valt buiten de definitie van het begrip archiefbescheiden.
Het gaat daarbij veelal om informatie, die traditioneel in een bibliotheek
wordt opgenomen. De regels van het archiefrecht zijn daarop niet van toepassing.
Documentatie in een specifieke betekenis wordt echter wel beschermd door
de wet. Het betreft de bij digitale archiefbescheiden behorende systeem- en
gebruikersdocumentatie van de software. Deze documentatie is noodzakelijk
om de op de digitale informatiedrager opgeslagen informatie te kunnen raadplegen
en moet dus bewaard worden, omdat anders niet voldaan kan worden aan de eis
van het in toegankelijke staat bewaren van archiefbescheiden. Deze documentatie
is door zijn hieruit voortvloeiende nauwe verbondenheid met de digitale informatie
onderdeel van archiefbescheiden. Systeem- en gebruikersdocumentatie zullen
derhalve over de gehele looptijd van de programmatuur en bewaartermijn van
de digitale archiefbescheiden verzameld en in stand gehouden moeten worden.
Onderdeel n (dynamisch archief-beheer)
In deze omschrijving is ook expliciet opgenomen als onderdeel van het
dynamisch archiefbeheer de fase waarin een archiefbescheiden nog bewerking
ondergaat of kan ondergaan, kortweg aangeduid als «fase van bewerking».
Het gaat daarbij bijvoorbeeld om archiefbescheiden zoals de huidige relazen
van bevindingen en de vroegere veldwerken waarop met een zekere regelmaat
nog aantekeningen moeten worden geplaatst met het oog op een effectieve en
efficiënte informatievoorziening omtrent de ligging en meetgegevens van
kadastrale grenzen. Deze aantekeningen betreffen verwijzingen naar later opgemaakte
relazen van bevindingen die betrekking hebben op een of meer op het desbetreffende
relaas van bevindingen dan wel veldwerk vastgelegde kadastrale grenzen.
Uit de onderhavige begripsbepaling blijkt verder dat de postregistratie
onderdeel vormt van het dynamisch archiefbeheer. In die registratie wordt
onder meer opgenomen wanneer het document is ontvangen of opgemaakt, wie de
afzender of vervaardiger is, op welke taak het document betrekking heeft,
wat de status en het ontwikkelingsstadium is, alsmede wanneer en aan wie een
exemplaar ervan is verzonden.
Artikel 2 (reikwijdte van de regeling)
1. Dit artikel strekt ertoe de verhouding weer te geven van de in deze
regeling opgenomen bepalingen ten opzichte van door de bijzondere wetgever
gegeven voorschriften met betrekking tot onderwerpen die ook bij het archiefbeheer
aan de orde komen. Daartoe wordt het volgende opgemerkt.
1.1. De Archiefwet 1995 en de daarop berustende uitvoeringsvoorschriften
hebben - kort samengevat - als inhoud bepalingen met betrekking tot het in
goede, geordende en toegankelijke staat brengen en bewaren van archiefbescheiden
en het vernietigen ervan.
Ook de Kadasterwet en de daarop berustende uitvoeringsvoorschriften bevatten
diverse bepalingen ten aanzien van voornoemde onderwerpen. Zo kan worden genoemd
de vervanging van archiefbescheiden door reprodukties, die in artikel 7 van
de Archiefwet 1995 is geregeld. Dit onderwerp heeft, wat betreft de openbare
registers voor registergoederen, ook regeling gevonden in artikel 9 van de
Kadasterwet dat handelt over de vervanging van de inhoud van de openbare registers
voor registergoederen door afschriften daarvan in de vorm van mechanische
reprodukties. Daarbij is van belang dat artikel I, onderdeel F, van de Herzieningswet
Kadasterwet I (Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nrs. 1-3) voorziet in een
nieuw artikel 9 dat rekening houdt met het beschikbaar zijn en komen van andere
soorten informatiedragers dan microfilm. Tevens is bij het voorgaande van
belang dat ingevolge voornoemd artikelonderdeel van die herzieningswet dat
nieuwe artikel 9 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op in een
vreemde of Friese taal gestelde stukken als bedoeld in artikel 41, derde lid,
van de Kadasterwet, hetgeen ook geschiedt ingevolge artikel II, onderdeel
A, van die herzieningswet in de in dat onderdeel voorgestelde tweede zin van
artikel VII, tweede lid, van de Invoeringswet Kadasterwet. De voornoemde regeling
in de Kadasterwet is uitputtend en wijkt af van die opgenomen in de Archiefwet
1995, zodat zij voorzover betreffend de openbare registers voor registergoederen
naast de regeling van de Kadasterwet geen gelding meer heeft.
Een ander voorbeeld betreft de ordening van archiefbescheiden. De Archiefwet
1995 vereist dat archiefbescheiden in een goede, geordende en toegankelijke
staat moeten worden gebracht en bewaard door de zorgdrager. Dat brengt mee,
dat gebaseerd op die wet, de nodige maatregelen moeten worden getroffen door
de zorgdrager. Artikel 12 van de Kadasterwet en de daarop gebaseerde uitvoeringvoorschriften
kennen echter een specifieke regeling omtrent het ordenen van de afschriften
van ingeschreven stukken in de openbare registers. In die regeling is de voornoemde
algemene norm van het in geordende staat bewaren van archiefbescheiden geconcretiseerd,
zodat zij geldt als een aanvulling van de algemene regeling.
Wat betreft het bewaren van archiefbescheiden belast bijvoorbeeld artikel
3, eerste lid, van de Kadasterwet de Dienst met het houden van - kort samengevat
- de openbare registers voor registergoederen, diverse registraties, kaarten
en daaraan ten grondslag liggende bescheiden. Dat «bewaren» houdt
in dat die registers permanent onder de Dienst dienen te berusten, mede omdat
in verband met de wettelijke openbaarheid van die registers, registraties,
kaarten en bescheiden de Dienst gehouden is daaruit informatie te verschaffen
en daartoe steeds bij de Dienst voor raadpleging beschikbaar dienen te zijn.
Dit is mede noodzakelijk omdat het in ons land vigerende zogenoemde onvolledige
negatieve stelsel ten aanzien van de werking van publicatie van feiten in
de openbare registers en het causale stelsel van overdrachten meebrengen,
dat onderzoek naar de rechtstoestand van registergoederen moet kunnen worden
gedaan tot aan de instelling van het instituut van de openbare registers en
de oprichting van het kadaster (zie § 4, onder 6, van de bijlage van
de memorie van toelichting van de Kadasterwet; Kamerstukken II 1981/82, 17
496, nr. 5, blz. 145). Bij het voorgaande is ook nog van belang, dat de bescheiden
die behoren tot het kadaster (bestaande uit de kadastrale registratie, de
kadastrale kaarten en de daaraan te grondslag liggende bescheiden), als toegang
(sleutel) dienen tot de openbare registers (zie artikel 49, eerste lid, van
de Kadasterwet en de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel, en ook onder
A, § 3, van het algemeen deel van en § 4, onder 1, van de bijlage
bij de memorie van toelichting van de Kadasterwet; Kamerstukken II 1981/82,
17 496, nr. 5, blz. 142). Iets dergelijks geldt ook voor de registratie voor
schepen en de registratie voor luchtvaartuigen, die evenals de kadastrale
registratie tot functie hebben de toegankelijke staat van de openbare registers
te verzekeren.
Uit het voorgaande blijkt dat voornoemd artikel 3, eerste lid, van de
Kadasterwet en overigens ook andere wettelijke voorschriften die bepalen dat
bepaalde bescheiden aan de kantoren van de Dienst moeten worden bewaard (zie
onder meer artikel VII van de Invoeringswet Kadasterwet), als bijzondere wettelijke
voorschriften voorgaan, omdat bij overbrenging van de onderhavige archiefbescheiden
(voorzover zij ouder zijn dan twintig jaar) bepalingen omtrent de verstrekking
van informatie daaruit door de Dienst niet meer kunnen worden toegepast. De
betrokken bepalingen geven derhalve voldoende aanleiding om de in artikel
12 van de Archiefwet 1995 bedoelde overbrengingsverplichting op te schorten
in het kader van artikel 13, derde lid, van die wet; men zie in dezen ook
hetgeen ter toelichting bij artikel 3, eerste lid, onder e en f, is opgemerkt
ten aanzien van het derde lid van de huidige artikelen 85 en 92 van de Kadasterwet
op blz. 31, eerste alinea, van de hierboven genoemde memorie van toelichting
bij de Kadasterwet).
Het vorenstaande laat onverlet dat in de praktijk toch overbrenging van
omvangrijke gedeelten van vorenbedoelde archiefbescheiden plaatsvindt. Maar
het gaat dan wel bijvoorbeeld om delen van openbare registers waarvan de inhoud
op grond van artikel 9 van de Kadasterwet is vervangen door afschriften daarvan
in dubbel in de vorm van door de Dienst vervaardigde mechanische reprodukties.
In die gevallen bestaat tegen overbrenging naar een archiefbewaarplaats geen
bezwaar, omdat die door voornoemde reprodukties vervangen delen van de openbare
registers na hun vervanging niet meer de status van `openbare registers' hebben.
Uit de voornoemde voorbeelden blijkt dat de Kadasterwet en de uitvoeringsvoorschriften
daarvan met betrekking tot bepaalde archiefbescheiden en aspecten van het
archiefbeheer bepalingen bevatten die gelden als leges speciales die derogeren
aan de desbetreffende bepalingen van de Archiefwet 1995 en zijn uitvoeringsvoorschriften.
Dit laat onverlet dat, voorzover een zodanige bijzondere regeling van de Kadasterwet
geldt als een verbijzondering van de algemene regeling, de algemene regeling
van de Archiefwet 1995 op de achtergrond van belang kan blijven voor de uitleg
en toepassing van de bijzondere regeling. In dit verband kan genoemd worden
de in de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden neergelegde producteisen.
1.2. Daarnaast houdt het onderhavige artikel 2 rekening met het volgende.
Indien archiefbescheiden persoonsgegevens bevatten, zijn de bij en krachtens
de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gegeven bepalingen omtrent het «verwerken
van persoonsgegevens» van toepassing. Daarbij is van belang dat in de
Wbp het begrip «verwerken van persoonsgegevens» onder meer wordt
verstaan het bewaren, vastleggen, ordenen, wijzigen, opvragen, raadplegen,
gebruiken, ter beschikkingstelling en vernietigen van persoonsgegevens, zijnde
ook qua aard activiteiten die plaatsvinden in het kader van archiefbeheer.
Het vorenstaande brengt mee dat bij het in goede, geordende en toegankelijke
staat brengen en bewaren van archiefbescheiden die persoonsgegevens bevatten,
tevens bepalingen van de Wbp van toepassing zijn. Dit leidt ertoe dat bij
activiteiten in het kader van het archiefbeheer, in het bijzonder waar het
gaat om de vaststelling van selectielijsten, ook rekening moet worden gehouden
met bepalingen van de Wbp zoals de artikelen 8-11 en de artikelen 16-24 Wbp.
Daarbij verdient in het bijzonder aandacht dat ten aanzien van het bewaren
en vernietigen van archiefbescheiden die persoonsgegevens bevatten, ook de
in de Wbp daaromtrent opgenomen bepalingen in acht dienen te worden genomen,
in het bijzonder de artikelen 9, eerste en derde lid, en 10, eerste en tweede
lid.
Om een mogelijke samenloop van de bepalingen van de Archiefwet 1995 en
de Wbp op dit punt tijdig te onderkennen en de naleving van de laatstbedoelde
bepalingen zo goed mogelijk te verzekeren, is het wenselijk geoordeeld om
in artikel 13, eerste lid, de derde zin op te nemen. Daarin wordt bepaald
dat ten aanzien van de in een selectielijst op te nemen bepalingen omtrent
de bewaring en vernietiging van archiefbescheiden die persoonsgegevens bevatten,
steeds moet worden betrokken de bij of krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens
gegeven bepalingen omtrent de bewaring en vernietiging van die archiefbescheiden.
Waar het gaat om de verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld
in de artikelen 16-24 van de Wbp, wordt in dezen nog opgemerkt, dat in artikel
2a van de Archiefwet 1995 wordt bepaald, dat het in artikel 16 van de Wbp
vervatte verbod om persoonsgegevens te verwerken niet geldt voor de overbrenging
naar een archiefbewaarplaats van archiefbescheiden die bijzondere persoonsgegevens
bevatten.
Bij het voorgaande moet tevens ook steeds onder ogen worden gezien dat
bij of krachtens de Kadasterwet bepalingen (kunnen) zijn gegeven die als nadere
uitwerking van in de Wbp vervatte rechten van betrokkenen afwijken van de
meer algemene bepalingen daaromtrent die in de Wbp zijn opgenomen. Indien
dat het geval is, zijn de bepalingen van de Wbp niet van toepassing maar die
van de Kadasterwet, hetgeen van belang is als het gaat om de verwerking van
persoonsgegevens vervat in archiefbescheiden. Als voorbeeld kunnen worden
genoemd de artikelen 99 - 107 van de Kadasterwet die een nadere uitwerking
vormen van het recht op kennisneming ex artikel 35, eerste lid, Wbp en ten
aanzien waarvan in artikel 107a, eerste lid, van die wet wordt bepaald dat
artikel 35 van de Wbp niet van toepassing is op informatieverstrekking die
krachtens die bepalingen plaatsvindt. Ook is in dezen, waar het gaat om verzoeken
tot informatieverstrekking als bedoeld in voornoemde artikelen van de Kadasterwet,
artikel 10 van deze regeling niet van toepassing.
1.3. Tenslotte houdt artikel 2 door zijn opzet ook rekening met samenloop
van bepalingen. Als voorbeeld kan worden genoemd bepalingen inzake de beveiliging
van archiefbescheiden. Daartoe zijn te rekenen de in artikel 13, tweede lid,
van het Archiefbesluit 1995, opgenomen verplichting voor de zorgdrager, alsmede
de krachtens artikel 14 van dat besluit door de zorgdrager vast te stellen
beheersregels die mede het treffen van andere maatregelen tot beveiliging
dan die bedoeld in voornoemd artikel 13, tweede lid, kunnen betreffen. Daarnaast
voorziet artikel 13 van de Wbp voor de verantwoordelijke in een verplichting
tot beveiliging van persoonsgegevens, welke verplichting ook van belang is
als deze gegevens zijn vervat in archiefbescheiden (op deze verplichting wordt
impliciet ten dele een uitzondering gemaakt in artikel 107c van de Kadasterwet,
maar deze uitzondering lijkt vooralsnog niet relevant bij de toepassing van
deze regeling). Tenslotte voorziet de Herzieningswet Kadasterwet I in artikel
I, onderdeel A, in een artikel 3c, van de Kadasterwet welk artikel bepalingen
bevat omtrent te nemen beveiligingsmaatregelen voorzover betreffend gegevens
door de Dienst verkregen in het kader van de vervulling van de hem opgedragen
taken (voornoemd artikel 3c zal bij de inwerkingtreding van de Herzieningswet
Kadasterwet I op grond van artikel X, onderdeel A, onder b, van de wet van
9 oktober 2003, Stb. 410, worden vernummerd tot artikel 3d).
Wat betreft de openbaarheid (waaronder de wijze van raadpleging) van archiefbescheiden,
die in de Archiefwet 1995 geregeld is in de artikelen 14 tot en met 17, kan
worden gewezen op de Wet openbaarheid van bestuur, waarvan de bepalingen ook
in acht dienen te worden genomen als het gaat om archiefbescheiden ten aanzien
waarvan niet uit de Kadasterwet en de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften
voortvloeit dat zij openbaar zijn.
1.4. Het vorenstaande leidt ertoe dat vooral bij de toepassing van de
artikelen 6, 7, 8, 10, 12, 13 en 16 ten aanzien van bepaalde archiefbescheiden
en aspecten van het archiefbeheer acht dient te worden geslagen op door de
bijzondere wetgever gegeven bijzondere bepalingen omtrent de in voornoemde
artikelen geregelde onderwerpen.
2. Artikel 2 houdt mede in dat, ingeval een archief of een bepaald onderdeel
ervan buiten een kantoor van de Dienst worden geplaatst, ten aanzien van het
bewaren dezelfde voorwaarden gelden als voor de situatie waarin het archief(gedeelte)
aan een kantoor van de Dienst wordt bewaard. Men zie in dezen ook artikel
18, tweede lid, en de toelichting daarbij.
Artikel 3 (taken van het bestuur van de Dienst)
Eerste lid
In deze regeling worden, wat betreft de Dienst, twee niveaus van verantwoordelijkheid
voor de zorg voor archiefbescheiden onderscheiden. In dit artikel wordt daartoe
in het eerste lid het eerste niveau van verantwoordelijkheid beschreven, waarbij
wordt aangesloten bij het feit dat het bestuur van de Dienst als zorgdrager
in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Archiefwet 1995 de eindverantwoordelijkheid
draagt voor die zorg. In artikel 5 wordt het tweede niveau van verantwoordelijkheid
beschreven.
Tweede en derde lid
De Archiefwet 1995 geeft geen definitie van zorg, maar tijdens de parlementaire
behandeling van die wet is door het kabinet toegelicht dat `zorg' betreft
de algemene bestuurlijke verantwoordelijkheid van overheidsorganen om er voor
zorg te dragen dat de huisvesting van het archief adequaat is, dat er voldoende
en gekwalificeerd archiefpersoneel is en dat er voldoende geldmiddelen ter
uitvoering van de archieftaak ter beschikking zijn. In dezen is ook artikel
14 van het Archiefbesluit 1995 van belang dat drie basisvoorwaarden noemt
voor een goede zorg, waaraan in ieder geval moet worden voldaan: de zorgdrager
moet beheersregels vaststellen, voorzien in voldoende ruimte voor archief
en voldoende, deskundig personeel aanstellen.
In het tweede en derde lid zijn dan ook deze hoofdbestanddelen van het
begrip «zorg» tot uitdrukking gebracht uitdrukkelijk voorbehouden
aan het bestuur van de Dienst.
Derde lid
Het hoogste ordeningsniveau van archiefbescheiden wordt gevormd door het
documentair structuurplan (DSP). Onder «structuur» wordt in artikel
1, eerste lid, onderdeel m, van de Regeling geordende en toegankelijke staat
archiefbescheiden verstaan het logische verband tussen de elementen van een
document of van een archief.
In het DSP worden de relaties vastgelegd tussen:
a. de taken en/of producten die een organisatie uitvoert en/of levert;
b. de wijze waarop de administratieve organisatie daartoe is ingericht;
c. de neerslag in de vorm van gegevensverzamelingen die hier het resultaat
van zijn;
d. het archiefwettelijk kader waarin dit alles past (het biedt aldus een
basis voor de vernietiging van bestanden, zijnde ingevolge artikel 1, eerste
lid, van de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden «een
geheel van gegevens in een zelfde opslagformaat»).
Het DSP vormt de verbindende schakel tussen diverse elementen en kaders
die voor de bedrijfsvoering van een overheidsorganisatie relevant zijn.
Artikel 4 (taken van de functionaris FB)
Eerste en derde lid
De functionaris FB voert overleg met de bij het archiefbeheer binnen de
Dienst betrokken medewerkers en met externe instanties. In deze overleggen
wordt de gang van zaken rondom het archiefbeheer besproken. De functionaris
FB faciliteert, voorts, de organisatie op alle mogelijke wijzen bij het archiefbeheer,
zoals door het ontwerpen van beleid en regels en het geven van voorlichting.
Tweede lid
In artikel 2, tweede lid, van de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden
wordt bepaald dat de zorgdrager, in casu het bestuur van de Dienst, van de
leverancier de in dat lid bedoelde bewijsstukken heeft te verlangen. In dit
lid wordt de functionaris aangewezen als de persoon binnen de Dienst die er
feitelijk voor heeft te zorgen dat de in dit lid bedoelde bewijsstukken aan
de Dienst worden toegezonden of ter hand gesteld door de leverancier. Het
spreekt voor zich dat dit tijdig dient te geschieden, in elk geval voor de
levering van de producten.
De achtergrond van artikel 2, tweede lid, van voornoemde regeling is de
volgende.
In veel standaardleveringsvoorwaarden en -overeenkomsten behoudt de leverancier
zich het recht voor om tussentijds de samenstelling van materialen in detail
of zelfs ingrijpend te wijzigen.
Zo'n voorbehoud kan niet worden aanvaard. De ervaring leert bovendien
dat leveranciers zonder een verplichte certificering eenmaal aangegane kwaliteitsverplichtingen
niet altijd nakomen. Voor de zorgdragers wordt het daardoor onmogelijk te
controleren of zij aan de wettelijke regels voldoen, tenzij zij iedere afgeleverde
partij onmiddellijk aan een reeks onderzoeken onderwerpen hetgeen in de praktijk
vrijwel onuitvoerbaar en ook kostbaar is. Dit geldt in nog sterkere mate voor
de organen die ingevolge de Archiefwet 1995 met de uitoefening van toezicht
zijn belast. Een eventueel negatief resultaat van een dergelijke reeks onderzoeken
in opdracht van een toezichthouder zou ook nauwelijks tot herstel van de archiefbescheiden
kunnen leiden. Het onderhavige tweede lid van de voornoemde regeling beoogt
voor deze problematiek een oplossing te bieden.
Artikel 5 (taken van de beheerder)
Eerste lid
Het tweede niveau van verantwoordelijkheid voor de archiefbescheiden wordt
in dit artikel omschreven. Voor de dagelijkse verantwoordelijkheid voor het
archiefbeheer wordt aangesloten bij organisatieonderdelen, welk begrip in
artikel 1, onderdeel r, is omschreven. Het gaat daarbij om onderdelen van
de Dienst die zelfstandig documenten registreren, ordenen en beheren. Voor
elk organisatieonderdeel is een beheerder aangewezen.
De aanwijzing van een beheerder per organisatieonderdeel laat onverlet
dat, in het bijzonder wat betreft digitale archiefbescheiden, andere functionarissen
van de Dienst een taak hebben ten behoeve van het realiseren van een goed
archiefbeheer. Verwezen wordt in dezen naar artikel 16 en de toelichting daarbij,
waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de directeur ITS een taak heeft op het gebied
van het technisch beheer.
Tweede lid, onderdelen a en c, vijfde lid, onderdeel b,
en zesde lid
Archiefbescheiden die voor permanente bewaring in aanmerking komen, moeten
fysiek zodanig worden opgemaakt en opgeslagen dat ze niet voortijdig verloren
gaan. Om dit te waarborgen zijn in de Regeling duurzaamheid archiefbescheiden
eisen opgenomen waaraan de materialen moeten voldoen die worden gebruikt bij
het archiefbeheer. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om kwaliteitseisen voor het
papier, de inkt en de opbergdozen. Ook voor de digitale archiefbescheiden
moet de duurzaamheid worden gewaarborgd. Met de directeur ITS, die zorgdraagt
voor het technisch beheer en onderhoud van de geautomatiseerde systemen van
de Dienst, worden hieromtrent afspraken gemaakt.
De functionaris FB zorgt er, in samenwerking met de afdeling inkoop, voor
dat binnen de Dienst van de juiste materialen gebruik wordt gemaakt; zie ook
hetgeen hierboven in de toelichting bij artikel 4, tweede lid, is opgemerkt.
Met betrekking tot onderdeel c van het tweede lid wordt nog opgemerkt
dat bij «bewaken van de duurzaamheid» moet worden gedacht aan
het regelmatig controleren van de kwaliteit van de archiefbescheiden, in het
bijzonder van de gegevensdragers en ingeval het gaat om digitale archiefbescheiden,
tevens van de werking van de programmatuur. Bij «het zorgdragen voor
de duurzaamheid», bedoeld in het vijfde lid, moet meer worden gedacht
aan het verrichten van al datgene dat de continuïteit van de duurzaamheid
van de digitale archiefbescheiden daadwerkelijk verzekert. Daarbij gaat het
in het bijzonder om activiteiten zoals het (tijdig) overbrengen van digitale
archiefbescheiden naar nieuwe gegevensdragers en het beschikbaar doen zijn
van goed werkende soft- en hardware.
Derde lid
Aangezien de in artikel 8 bedoelde zorg voor de beveiliging van archiefbescheiden,
die blijkens dat artikel berust bij het bestuur van de Dienst, mede omvat
de beveiliging tegen onbevoegde kennisneming, is in het derde lid bepaald
dat de beheerder zijn zorgplicht dient na te komen met inachtneming van door
het bestuur van de Dienst genomen beslissingen als bedoeld in dit derde lid.
Vijfde lid, onderdelen a, c en d
Tot de in onderdeel a bedoelde zorg behoort ook het aangeven welke kenmerken
ten aanzien van de archiefbescheiden moeten worden vastgelegd.
Vanwege de privacygevoeligheid worden personeelsdossiers apart van de
andere archiefbescheiden bewaard (onderdeel c). Toegang tot die archiefbescheiden
hebben slechts medewerkers van de afdeling personeelszaken en andere functionarissen
die vanuit hun taak of functie toegang hiertoe moeten hebben.
De selectie tot het bewaren, wijzigen, verwijderen en/of vernietigen (onderdeel
d) dienen te geschieden volgens het daartoe vastgestelde selectielijst, bedoeld
in artikel 13 en omschreven in artikel 1, onderdeel t.
Artikel 6 (registratie van archief-bescheiden)
Voor een organisatie die haar taken effectief en efficiënt en verantwoord
wil uitvoeren, is een goede informatievoorziening onontbeerlijk. Informatie
ligt voor een zeer belangrijk deel vast in documentaire vorm (brieven, rapporten,
enz). Om deze informatie te ontsluiten en op het juiste moment aan de eigen
medewerkers ter beschikking te stellen, kan een organisatie een aantal instrumenten
inzetten.
Voor het toegankelijk maken en houden van informatie op documentniveau
wordt gebruik gemaakt van een postregistratiesysteem. Dit legt een aantal
belangrijke gegevens vast van de inkomende en uitgaande correspondentie. Hieraan
gekoppeld is een archiefbeheerssysteem, dat op het niveau van dossiers en
archiefverzamelingen ordening in de informatie aanbrengt.
Bij de registratie van archiefbescheiden moet de in de selectielijst opgenomen
bewaartermijn voor het betref-fende stuk aan het stuk worden gekoppeld. Hiermee
wordt de basis gelegd voor de uiteindelijke selectie van de archiefbescheiden
die voor bewaring dan wel op termijn voor vernietiging in aanmerking komen.
Digitale archiefbescheiden worden thans nog niet integraal geregistreerd.
Wel is het mogelijk dat bepaalde digitale archiefbescheiden (met name e-mail)
voor registratie worden aangeboden. In dat geval is dit artikel hierop ook
van toepassing.
Artikel 7 (ordening en bewaring van archiefbescheiden)
Het is van belang dat elk van de archiefbescheiden op een efficiënte
wijze en binnen een redelijke termijn toegankelijk is voor degene die ze wil
inzien. De door het bestuur van de Dienst vast te stellen richtlijnen voor
de bewaring en ordening van archiefbescheiden, die aansluiten bij hetgeen
daaromtrent is bepaald in artikel 4 van de Regeling geordende en toegankelijke
staat archiefbescheiden moeten deze waarborgen. De zorg voor de praktische
realisatie van een en ander ligt bij de beheerders van de archieven van de
diverse organisatieonderdelen.
Artikel 8 (beveiliging van archiefbescheiden)
Het bestuur van de Dienst dient er zorg voor te dragen dat de informatiebeveiliging
adequaat is. Dit laatste houdt in dat de beveiliging in overeenstemming moet
zijn met de stand van de techniek. Het begrip «adequaat» duidt
ook op een proportionaliteit tussen de beveiligingsmaatregelen en de aard,
inhoud en waarde (bijvoorbeeld de cultuurhistorische waarde) van de te beschermen
archiefbescheiden. Naarmate bijvoorbeeld de inhoud van een archiefbescheiden
privacygevoelige informatie bevat of de cultuurhistorische waarde groter is,
worden zwaardere eisen gesteld aan de beveiliging.
Het onderhavige artikel bevat geen verplichting om steeds de allerzwaarste
beveiliging te realiseren. Rekening mag namelijk ook worden gehouden met de
kosten van de tenuitvoerlegging van de beveiligingsmaatregelen.
Artikel 9 (raadpleging en terbeschikkingstelling van archiefbescheiden
binnen de Dienst; overdracht van archiefbescheiden aan een ander organisatieonderdeel)
1. Dit artikel regelt de raadpleging, terbeschikkingstelling en overdracht
van archiefbescheiden van het ene organisatieonderdeel aan (medewerkers van)
een ander organisatieonderdeel van de Dienst.
2. De persoonsgegevens die in archiefbescheiden kunnen voorkomen, moeten
worden beschermd tegen ongeoorloofde kennisneming. Bij het verzoek om inzage
of terbeschikkingstelling moet daarom worden gekeken of de inzage of terbeschikkingstelling
op grond van de privacywetgeving geoorloofd is. Het verzoek moet daarom worden
getoetst aan onder meer de geheimhoudingsbepaling in de Wet bescherming persoonsgegevens
en aan de eventueel door het bestuur van de Dienst gestelde richtlijnen over
het omgaan met persoonsgegevens.
Ook de voorschriften inzake de openbaarheid van bestuur dienen bij het
nemen van een beslissing op een verzoek tot raadpleging in acht te worden
genomen. De noodzaak van het opnemen van deze verplichting is als volgt toe
te lichten. Vooropgesteld moet worden dat de Wet openbaarheid van bestuur
betreft de informatievoorziening uit archiefbescheiden aan burgers. Dit lijkt
derhalve op het eerste gezicht niet aan de orde te zijn bij verzoeken tot
raadpleging en terbeschikkingstelling aan medewerkers van het eigen of een
ander organisatieonderdeel. Echter, het is voorstelbaar dat het verzoek om
raadpleging van een archiefbescheiden wordt gevraagd met het oog op een andere
bestuurlijke aangelegenheid dan waarop het desbetreffende archiefbescheiden,
bijvoorbeeld een vertrouwelijk opgemaakt ambtelijk document of een brief van
een bedrijf dat vertrouwelijk meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens bevat,
betrekking heeft. In die gevallen ligt het voor de hand dat de beheerder er
zich van vergewist of de raadpleging door dan wel de terbeschikkingstelling
aan de verzoeker inderdaad noodzakelijk is. Is dat inderdaad het geval dan
dient de beheerder bij een positieve beslissing op zijn verzoek zich ervan
te vergewissen dat de verzoeker zich verplicht weet er zorg voor te moeten
dragen dat geen informatie uit dat archiefbescheiden aan anderen werkzaam
binnen de Dienst en derden ter beschikking komt en zij niet de mogelijkheid
daartoe krijgen.
Met het oog op de noodzaak de vertrouwelijkheid van de vorenbedoelde archiefbescheiden
maximaal te waarborgen, is het slot van het vijfde lid opgenomen. De beheerder
kan derhalve beslissen dat ook de terbeschikkingstelling van een kopie van
een vertrouwelijk stuk wordt geregistreerd en moet worden terugbezorgd.
3. Bij een terbeschikkingstelling verdient het ook de voorkeur om, indien
dat redelijkerwijs mogelijk is, niet de originele archiefbescheiden maar een
kopie daarvan ter beschikking te stellen.
4. Bij de terbeschikkingstelling en de overdracht moet worden gewaarborgd
dat de betrokken archiefbescheiden te allen tijde zijn te traceren en in geval
van terbeschikkingstelling ook weer bij de beheerder terugkomen. Dit artikel
voorziet in maatregelen om dit te waarborgen (zoals de verplichting om een
verklaring op te maken).
5. Het zesde lid vermeldt de gevallen waarin overdracht van archiefbescheiden
mag plaatsvinden. Onderdeel a maakt het mogelijk dat personeelsdossiers worden
overgedragen aan het nieuwe organisatieonderdeel waar een personeelslid een
functie is gaan bekleden. Onderdeel b ziet op de gevallen waarin de grens
van de ambtsgebieden van twee kantoren is gewijzigd (zie artikel 4, derde
lid, van de Kadasterwet); ook heeft het betrekking op gevallen waarin de taak
van een kantoor wijziging ondergaat, waarbij gedacht kan worden aan concentratie
van kantoren waar schepen kunnen worden te boek gesteld. Bij de gevallen waarop
onderdeel c het oog heeft moet worden gedacht aan verkeerd geadresseerde post
die behandeld dient te worden door een ander organisatieonderdeel of aan brieven
waarvan de behandeling wordt overgedragen aan een ander organisatieonderdeel.
Artikel 10 (uitlening aan en raadpleging van archiefbescheiden
door derden)
1. Dit artikel regelt uitlening aan en de raadpleging van archiefbescheiden
door personen en instanties buiten de Dienst. Bij een uitlening moeten de
voorwaarden worden omschreven, waaronder de archiefbescheiden in gebruik worden
gegeven. Hiervoor geldt grosso modo hetzelfde als is gesteld in de toelichting
bij artikel 9. Bij de beoordeling van het verzoek moet ook de Wet openbaarheid
van bestuur worden betrokken. Deze wet, die ook van toepassing is op de Dienst,
regelt het recht van derden op informatie neergelegd in documenten over een
bestuurlijke aangelegenheid.
Bij `beheerskosten' voor de uitgeleende archiefbescheiden moet worden
gedacht aan de kosten die voortvloeien uit het voldoen door de ontvanger aan
de voorwaarden om de archiefstukken in goede, geordende en toegankelijke staat
te houden, zoals de kosten van aanschaf van aangepast meubilair (brandvertragende
dan wel brandvrije kasten).
2. Ook in geval van uitlening verdient het de voorkeur om, indien dat
redelijkerwijs mogelijk is, niet de originele archiefbescheiden, maar een
kopie daarvan ter beschikking te stellen.
Artikel 11 (vervreemding van archiefbescheiden)
Van vervreemding is sprake als de archiefbescheiden definitief naar een
andere organisatie gaan en daarbij tegelijkertijd de zorg voor de archiefbescheiden
van de Dienst overneemt.
Vervreemding mag alleen plaatsvinden met een machtiging van de Minister
van Onderwijs Cultuur en Wetenschap of ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.
Het is aan het bestuur van de Dienst voorbehouden om te beslissen over
vervreemding. Het bestuur van de Dienst wordt hiertoe geadviseerd door de
functionaris FB en door de beheerder van het organisatieonderdeel waar de
archiefbescheiden van afkomstig zijn.
Artikel 12 (vervanging van archief-bescheiden)
1. Op grond van artikel 7 van de Archiefwet 1995 en artikel 6 van het
Archiefbesluit 1995 is het mogelijk archiefbescheiden te vervangen, ook wel
substitutie genoemd, door reproducties teneinde de aldus vervangen bescheiden
te vernietigen. Bij vervanging is dus altijd sprake van oorspronkelijke archiefbescheiden
en van een vervangende informatiedrager. Die vervangende informatiedrager
zal vaak digitaal zijn.
Vervanging kan direct bij de bron of achteraf gebeuren (bijv. ingekomen
stukken worden direct bij binnenkomst omgezet in een digitale versie, waarna
de ingekomen stukken worden vernietigd). De vervangende informatiedragers
met gegevens nemen volledig de plaats in van de oorspronkelijke bescheiden
en worden archiefbescheiden in de zin van de Archiefwet 1995. Dit vloeit voort
uit het feit dat bij vervanging weliswaar de oorspronkelijke archiefbescheiden
worden vernietigd, maar daarbij is er geen sprake van vernietiging van gegevens.
Vervanging van blijvend te bewaren archiefbescheiden is alleen mogelijk
na verkregen machtiging van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Als met betrekking tot een archiefbescheiden blijkt dat de duurzaamheid
van de desbetreffende gegevensdrager onvoldoende is, is het bestuur van de
Dienst verplicht dat archiefbescheiden over te brengen op een vervangende
drager. In deze hebben de beheerders de taak het bestuur van de Dienst te
melden, dat het nodig is de gegevens, die zij nog onder zich hebben, over
te zetten.
2. Het bestuur van de Dienst beslist over vervanging. Dat brengt mee dat
een beheerder voor het vervangen van archiefbescheiden door reproducties,
voorzover het gaat om andere archiefbescheiden dan die, bedoeld in artikel
9 van de Kadasterwet, steeds de voorafgaande schriftelijke toestemming van
het bestuur van de Dienst behoeft.
Artikel 13 (selectie en vernietiging van archiefbescheiden)
Uitgangspunt van dit artikel is, dat archiefbescheiden alleen mogen worden
vernietigd indien er een selectielijst is en de daarin genoemde bewaartermijn
is verstreken. In een selectielijst, die van toepassing is op alle archiefbescheiden,
wordt daartoe vermeld of archiefbescheiden in aanmerking komen voor overbrenging
naar een archiefbewaarplaats en, zo niet, na welke termijn ze kunnen worden
vernietigd. De selectielijst bevat hiertoe een opsomming van handelingen.
Een «handeling» kan worden omschreven als een complex van activiteiten
die worden verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid,
en die een `product' voor de omgeving opleveren.
De functionaris FB is belast met het ontwerpen en het onderhouden van
de selectielijst. De functionaris FB betrekt hierbij die onderdelen van de
organisatie waarop de selectielijst betrekking heeft. De selectielijst wordt
opgesteld door de Dienst en uiteindelijk vastgesteld door de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, nadat de Raad voor Cultuur is gehoord.
Het beslissen over en het (laten) uitvoeren van de te vernietigen archiefbescheiden
wordt opgedragen aan de desbetreffende beheerder.
Artikel 14 (overdracht archiefbescheiden aan het semi-statisch
archief)
Het dynamische beheer eindigt op het moment waarop een dossier is afgesloten
en er geen wijzigingen/aanvullingen meer op worden gepleegd.
Artikel 15 (overbrenging van archiefbescheiden naar een
archiefbewaarplaats)
1. Archiefbescheiden die voor blijvende bewaring in aanmerking komen,
komen na twintig jaar in aanmerking om van de archieven van de diverse organisatieonderdelen
te worden overgedragen naar een archiefbewaarplaats, tenzij de Dienst machtiging
is verleend tot opschorting van de overbrenging.
De over te dragen archiefbescheiden moeten in een `goede, geordende en
toegankelijke staat' zijn. De normen hiervoor zijn neergelegd in de Regeling
geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden.
2. Voor het op lange termijn toegankelijk houden van met name digitale
archiefbescheiden, zijn naast de gegevens en een toegang op de archiefbescheiden
(inventaris) ook de programmatuur, documentatie en apparatuur noodzakelijk.
Wanneer dit nodig is, dienen ook deze te worden overgebracht.
3. Het achtste lid is opgenomen in verband met het volgende. In artikel
1, eerste lid, onderdeel h, van de Regeling geordende en toegankelijke staat
archiefbescheiden is met betrekking tot archiefbescheiden het «ontstaan»
ervan omschreven. Deze begripsomschrijving houdt niet voldoende rekening met
de bijzondere situatie waarin bepaalde archiefbescheiden zich kunnen bevinden,
waarbij het in het bijzonder gaat om archiefbescheiden die op grond van hetgeen
bij of krachtens de Kadasterwet is bepaald, moeten worden opgemaakt en krachtens
de aan de Dienst opgedragen taken door de Dienst blijvend beschikbaar moeten
zijn voor bewerking. Met betrekking tot deze archiefbescheiden is het derhalve
zo dat zij - in termen van de voornoemde regeling gesproken - nog steeds in
een `wordingsfase' verkeren, hetgeen meebrengt dat de leeftijd van twintig
jaar, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Archiefbesluit eerst aanvangt
op het tijdstip waarop het desbetref-fende archiefbescheiden niet meer aan
bewerking onderhevig kan zijn, zijnde het tijdstip waarop het wordt overgebracht
naar het semi-statisch archief.
Voorbeelden van de hier bedoelde archiefbescheiden zijn reeds gegeven
in de toelichting op onderdeel n van artikel 1.
Tenslotte wordt duidelijkheidshalve nog opgemerkt dat het vorenstaande
onverlet laat dat de Dienst op grond van het bepaalde bij of krachtens de
Kadasterwet belast is met het houden van bescheiden als vorenbedoeld en zij
onder de Dienst moeten blijven berusten; men zie hetgeen daarover reeds is
opgemerkt onder 1.1 van de toelichting op artikel 2.
Artikel 16 (digitale archiefbescheiden)
1. In dit artikel zijn aanvullende bepalingen voor digitaal archiefbeheer
opgenomen, hetgeen derhalve onverlet laat dat de in de andere hoofdstukken
opgenomen beheersregels die zijn gegeven voor archiefbescheiden ongeacht hun
vorm, ook van toepassing zijn.
Voor digitale archiefbescheiden moeten vanwege hun aard bijzondere maatregelen
worden genomen om de informatie te behouden en leesbaar dan wel waarneembaar
te laten blijven. De eisen, zoals vastgelegd in het Handboek Beveiliging Informatie
en Communicatie Technologie, waarborgen dat bij calamiteiten en systeemstoringen
nooit meer (archief)gegevens verloren kunnen gaan dan tijdens de laatste achtenveertig
uren voorafgaand aan de calamiteit dan wel systeemstoring zijn verwerkt.
De toegankelijke staat en de authenticiteit van digitale archiefbescheiden
worden bedreigd door de snelle ontwikkelingen van de informatietechnologie
zowel wat apparatuur als programmatuur betreft. De in een bepaalde omgeving
ontvangen en opgemaakte archiefbescheiden moeten, ook na vervanging van apparatuur
en/of programmatuur, in geordende en toegankelijke staat blijven, terwijl
de inhoud, structuur en vorm van de archiefbescheiden zoals die waren bij
het ontvangen of ontstaan, steeds leesbaar of waarneembaar gemaakt moeten
kunnen worden. Dit wordt gerealiseerd door het gebruik van de in de Regeling
geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden omschreven standaarden,
alsmede door het voorschrijven van regelmatige conversie dan wel migratie
van archiefbescheiden.
2. Voor het instandhouden en leesbaar houden van digitale archiefbescheiden
hebben de functionaris FB en de directeur ITS een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Van de beheerders van de digitale archiefbescheiden wordt verwacht, dat
zij signaleren wanneer extra maatregelen (bijv. conversie of migratie) noodzakelijk
zijn; zie in deze ook de toelichting op artikel 12.
Archiefbescheiden op optische schijven, elektronische of elektromagnetische
gegevensdragers worden overgezet op nieuwe gegevensdragers, zodra het gevaar
dreigt dat de informatie verloren gaat dan wel onleesbaar of niet waarneembaar
wordt als gevolg van:
a. natuurlijke of door de verpakking veroorzaakte veroudering van de gebruikte
materialen;
b. het in onbruik raken van apparatuur of programmatuur, die benodigd
is om de informatie leesbaar of waarneembaar te maken.
3. In artikel 6 van de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden
is voorgeschreven volgens welke standaarden digitale archiefbescheiden die
voor blijvende bewaring in aanmerking komen, op het moment van overdracht
naar een archiefbewaarplaats, moeten voldoen. Het verdient aanbeveling om
bij nieuwbouw van systemen overleg te voeren met de functionaris FB, om te
bezien of het wenselijk is dat bij de nieuwbouw aansluiting wordt gezocht
bij deze standaarden.
4. Tenslotte wordt nog opgemerkt dat het vierde lid, vijfde lid, eerste
en tweede zin, vijfde lid, derde zin, en zesde lid aanhaken bij respectievelijk
artikel 9, artikel 10, tweede lid, artikel 8, derde lid, en artikel 5, derde
lid van de Regeling geordende en toegankelijke staat archiefbescheiden. Dit
brengt mee dat bij de toepassing van het onderhavige artikel mede acht dient
te worden geslagen op de laatstgenoemde bepalingen.
Artikel 17 (verhuizing)
Bij de verhuizing van een organisatieonderdeel naar een andere locatie
moet gewaarborgd zijn dat alle archiefbescheiden meeverhuizen. De beheerder
van het betreffende organisatieonderdeel is er verantwoordelijk voor dat deze
verhuizing goed en volgens de door het bestuur van de Dienst vastgestelde
procedure verloopt.
Artikel 18 (vervoer van archiefbescheiden; plaatsing van
archiefbescheiden bij derden)
Eerste lid
De resultaten van een jarenlang goed beheer van archiefbescheiden in archiefruimten
kunnen teloor gaan, als het vervoer en de tijdelijke opslag ervan buiten die
ruimten in voorkomende gevallen niet geconditioneerd plaatsvindt. Zo kunnen
archiefbescheiden tijdens het vervoer beschadigd of zelfs teloor gaan als
het voertuig waarmee zij worden vervoerd, bij een ongeval wordt betrokken.
Dergelijke risico's dienen onderkend te worden en daarmee dient op praktische
wijze rekening te worden gehouden. Het bestuur van de Dienst kan dan ook dienaangaande
richtlijnen vast stellen die moeten worden nageleefd door de beheerder.
Tweede lid
Dit lid heeft betrekking op archiefbescheiden die tijdelijk worden geplaatst
bij derden bijvoorbeeld voor hun verfilming of voor tijdelijke opslag ingeval
van verhuizing.
Artikel 19 (reorganisatie)
Onder reorganisatie wordt in dit kader verstaan opheffing, samenvoeging
of splitsing van de organisatie dan wel waarbij één of meer
taken worden overgedragen aan een andere overheidsorganisatie, of waar sprake
is van gehele of gedeeltelijke privatisering van taken. Van reorganisatie
is in dit kader ook sprake indien binnen de organisatie opnieuw de taken verdeeld
en afdelingen opgeheven of nieuwe ingesteld worden, zodanig dat dit de organisatie
raakt. Bij een reorganisatie moet het archief opnieuw ingericht worden.
Artikel 20 (interne audits; onderzoek en inspectie door
de rijksarchiefdienst)
1. Het bestuur van de Dienst stelt een auditplan vast en daarin wordt
duidelijk aangegeven waar de aandacht aan kwaliteitszorg binnen de informatievoorziening
(eventueel) verbeterd dient te worden. Bij kwaliteitszorg gaat het om de systematiek
van planning, beheersing en verbetering van kwaliteit, waarbij de Dienst aan
de hand van interne of externe normen zijn beleid en doelstellingen vastlegt,
zijn werkprocessen periodiek aan die normen toetst en van een en ander jaarlijks
verantwoording aflegt. Deze kwaliteitszorg richt zich alleen op de interne
factoren en niet op externe factoren. Het controleplan omschrijft de subdoelstellingen,
methode en procedure van de audits en is de leidraad die bij de audits wordt
gehanteerd.
Een systeem van kwaliteitszorg is een continu en systematisch proces van
verbetering en vernieuwing van processen en producten in een organisatie.
Het is een cyclus van plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen. Om dit
proces, wat betreft het archiefbeheer, te sturen en de archiefmedewerkers
van, met name, de decentrale organisatieonderdelen hierin te betrekken, vinden
zelfevaluaties of audits plaats. Deze audits dienen er ook toe om het bestuur
van de Dienst inzicht te geven in de opzet, staat, omvang en werking van het
archiefbeheer. Deze kan met behulp van de audit tot een inschatting komen
van de mogelijke risico's en vervolgens adequate beslissingen nemen om bijvoorbeeld
verbeteracties te starten. Algemene doelstelling van de audit archiefbeheer
is het bijdragen aan de permanente verbetering van de kwaliteit van het archiefbeheer
bij de organisatieonderdelen.
Bij ieder organisatieonderdeel wordt één keer per twee jaar
een audit uitgevoerd of zoveel vaker op grond van de controlebevindingen noodzakelijk
wordt geacht. Dit laatste wordt altijd uitgevoerd in samenspraak met de beheerder
van het betreffende organisatieonderdeel. De functionaris FB is belast met
het verrichten van de audits.
De functionaris FB stelt éénmaal per jaar een totaalrapportage
van de gevoerde audits op en biedt deze ter vaststelling aan, aan het bestuur
van de Dienst. Met behulp van de vastgestelde rapportage wordt vervolgens
de rijksarchiefinspectie op de hoogte gebracht van het archiefbeheer binnen
de Dienst.
2. De rijksarchiefinspectie is toezichthouder ingevolge artikel 25a van
de wet en de door de Minister aangewezen ambtenaren van dat organisatieonderdeel
van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap komen derhalve de
in afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde toezichtbevoegdheden
toe, waarbij van belang is dat in artikel 25a, derde lid, van de wet de bevoegdheid,
genoemd in artikel 5:19 Awb, is uitgezonderd.
Artikel 21 (calamiteiten; buitengewone omstandigheden)
1. Ook in geval van calamiteiten moet de veiligheid van het archief gewaarborgd
zijn. Indien dit noodzakelijk is, worden archiefbescheiden overgebracht naar
een veilige locatie. De rijksarchiefinspectie wordt hiervan op de hoogte gesteld.
2. Artikel 9, tweede lid, van de Archiefwet 1995 kent de Minister-President
de bevoegdheid toe een regeling vast te stellen op grond waarvan in bijzondere
omstandigheden kan worden afgeweken van hetgeen in de wet wordt voorgeschreven
inzake de vernietiging van archiefbescheiden. Als het gaat om oorlog, oorlogsgevaar
of andere buitengewone omstandigheden kan vernietiging van archiefbescheiden
zijn vereist om te voorkomen dat vitale gegevens in verkeerde handen terechtkomen.
De Minister-President kan verplichten maatregelen te treffen om, indien nodig,
archiefbescheiden waarin vitale gegevens staan, binnen 24 uur te vernietigen
of onbruikbaar te maken.
Van de voornoemde bevoegdheid is thans nog geen gebruik gemaakt door de
Minister-President, zodat niet beoordeeld kan worden of het noodzakelijk is
dat ter uitvoering van die regels een instructie wordt vastgesteld. Mocht
dat het geval zijn, dan geeft het vierde lid aan dat het bestuur van de Dienst
dat doet.
Artikel 23 (intrekking van bestaande regelingen)
Deze regeling vervangt onder meer de Richtlijnen Informatiebeheer Kadaster
2000.
Slotformulier
Naast de in het slotformulier voorgeschreven publicatie in de Staatscourant
zullen de beheersregels, binnen de Dienst bekend worden gesteld aan elk organisatieonderdeel.