Uitvoeringsregeling BSE-2004 nieuw energieonderzoek

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 26 april 2004, nr. WJZ 4025914, tot uitvoering van het Besluit subsidies energieprogramma’s, houdende vaststelling van het programma nieuw energieonderzoek (Uitvoeringsregeling BSE-2004 nieuw energieonderzoek)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 3, tweede lid, 5, en 6, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder minister: de Minister van Economische Zaken.

Artikel 2

1. Als energieprogramma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s, wordt vastgesteld het programma opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

2. Voor het in de bijlage opgenomen energieprogramma worden subsidieplafonds vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de bijlage, onderdeel F.

3. De in het tweede lid bedoelde bedragen zijn beschikbaar voor aanvragen die zijn ontvangen in de in de bijlage, onderdeel G, opgenomen perioden.

4. Het bedrag, genoemd in de bijlage, onderdeel F, onder a, wordt verdeeld op de wijze, bepaald in artikel 9, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s. De bedragen, genoemd in de bijlage, onderdeel F, onder b, worden verdeeld op de wijze, bepaald in artikel 9, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s.

Artikel 3

1. Er is een Adviescommissie nieuw energieonderzoek die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie inzake onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten in het kader van het energieprogramma nieuw energieonderzoek.

2. De adviezen van de commissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

3. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken.

4. De voorzitter en de leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

5. De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

6. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

7. In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.

8. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeslagen in het archief van dat ministerie.

9. De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is.

10. De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van de minister, maar ten minste elk vierde jaar, stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en de doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan de minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling BSE-2004 nieuw energieonderzoek.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 april 2004.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Bijlage

Programma nieuw energieonderzoek (NEO 2004)

A. Doelstellingen en afbakening

Doelstellingen en eisen

Het doel van het energieprogramma nieuw energieonderzoek (hierna: het programma) is het stimuleren van energieonderzoek dat nieuw is en dat kan bijdragen aan de verduurzaming van de energiehuishouding. Het programma richt zich op nieuwe, niet-conventionele ideeën voor energietechniek.

Aan een project in het kader van het programma wordt als eis gesteld dat:

1. het betreffende onderzoek naar energietechniek niet-conventioneel en nieuw is;

2. het onderzoek naar energietechniek van belang is voor de verduurzaming van de energiehuishouding;

3. het project uiteindelijk moet kunnen leiden tot een nieuw energieonderzoeksgebied of een nieuwe richting binnen een bestaand energieonderzoeksgebied;

4. het project een hoge technologische risicograad heeft; en

5. het project innovatief is.

Afbakening

In het kader van het programma is verstrekking van subsidie mogelijk voor projecten gericht op onderzoek naar energietechniek. Het dient te gaan om haalbaarheidsprojecten of onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit subsidies energieprogramma’s. Projecten met betrekking tot kernfusie en projecten met betrekking tot nucleair onderzoek vallen niet in het kader van dit programma.

Toelichting op de doelstelling

De overheid wil energieonderzoek stimuleren om een duurzame energievoorziening dichterbij te brengen. In de loop van 2004 zal een nieuw instrument voor publiek gefinancierd lange termijn energieonderzoek (het Besluit subsidies lange termijn energieonderzoek, hierna: EOS-LT) ingesteld worden dat voortkomt uit de nota ‘EOS’ (Energie Onderzoek Strategie). Dit nieuwe instrument EOS-LT zal alleen onderzoek ondersteunen op een beperkt aantal energieonderzoeksgebieden, de zogenoemde speerpunten en kennisimportthema’s. Om te voorkomen dat daardoor het onderzoeksveld verschraalt, onderstreept EOS tegelijkertijd het belang van een (beperkte) stimulans voor niet-conventioneel onderzoek buiten de vastgestelde speerpunten en kennisimportthema’s en voor niet-conventioneel onderzoek dat volstrekt nieuwe richtingen opent binnen de vastgestelde speerpunten en kennisimportthema’s. Hiervoor dient dit programma NEO. NEO is bedoeld om nieuwe en niet-conventionele ideeën slechts een korte tijd te ondersteunen en een klein stukje op weg te helpen. Projecten die, na ondersteuning door NEO, potentie blijken te hebben om een sterke kennispositie in Nederland op te bouwen en een goede bijdrage kunnen leveren aan de toekomstige duurzame energievoorziening, kunnen mogelijk doorstromen naar het EOS-LT-programma of andere meer generieke innovatie-programma’s. NEO functioneert als zodanig binnen het overheidsinstrumentarium als ‘kraamkamer’ voor nieuwe, niet-conventionele ideeën voor energietechnieken die zich richten op de verduurzaming van de energiehuishouding in Nederland.

Toelichting op de eisen

Ad 1. Met niet-conventioneel en nieuw wordt bedoeld afwijkend van de bekende en gebaande paden en zoekend naar afwijkende oplossingsrichtingen. In tegenstelling tot EOS-LT gaat het dan ook bij NEO om ideeën die pril zijn en dus nog niet of nauwelijks onderzocht zijn. Dit betekent ook dat de projecten een hoog technologisch risico moeten hebben. Een indicatie voor de prilheid en het hoge risico kan zijn dat deze projecten niet in aanmerking komen voor subsidiëring op grond van andere subsidie-instrumenten, zoals EOS-LT of andere energieprogramma’s op grond van het Besluit subsidies energieprogramma’s.

Ad 2. Met verduurzaming van de energiehuishouding wordt bedoeld een bijdrage aan een schone, betrouwbare en betaalbare energiehuishouding. Energiehuishouding is breder dan energievoorziening: het gaat hier om de hele keten van bron, via conversie en infrastructuur tot gebruik. Bij de inschatting van de mogelijke bijdrage aan de verduurzaming van de energiehuishouding, kan de mate waarin het bedrijfsleven betrokken is bij het voorgestelde project van belang zijn.

Ad 3. Projecten moeten kunnen leiden tot een nieuw energieonderzoeksgebied of een nieuwe richting openen binnen een bestaand energieonderzoekgebied. Bij de inschatting van de mogelijkheid tot opening van een nieuw onderzoeksgebied, of een nieuwe richting binnen een bestaand gebied, is het van belang dat de Nederlandse kennisinfrastructuur verdergaande ontwikkeling van het nieuwe gebied mogelijk kan maken.

B. Beoordeling

1. Aanvragen die niet voldoen aan het Besluit subsidies energieprogramma’s of niet passen in de afbakening van onderdeel A van dit programma, worden door de minister afgewezen.

2. Aanvragen betreffende haalbaarheidsprojecten, die voldoen aan de voorschriften van het Besluit subsidies energieprogramma’s en die passen in de afbakening van onderdeel A van dit programma, worden door de minister getoetst aan de voorwaarden van onderdeel C van dit programma.

3. De minister wint omtrent aanvragen betreffende onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten die voldoen aan de voorschriften van het Besluit subsidies energieprogramma’s en die passen in de afbakening van onderdeel A van dit programma, advies in bij de Adviescommissie nieuw energieonderzoek.

4. De commissie geeft de minister een negatief advies over de aanvragen, bedoeld onder 3 van dit onderdeel, die op grond van onderdeel C van dit programma niet voor subsidie in aanmerking komen.

5. De commissie geeft inzake de aanvragen, bedoeld onder 3 van dit onderdeel, waarover de commissie geen negatief advies als bedoeld onder 4 van dit onderdeel heeft gegeven, een advies over de volgorde van rangschikking aan de hand van het criterium, bedoeld in onderdeel D van dit programma.

6. De minister kan afwijken van een advies van de commissie, indien een advies van de commissie in strijd is met het Besluit subsidies energieprogramma’s dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

Toelichting

Haalbaarheidsprojecten worden behandeld in volgorde van ontvangst. Onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten worden in een tenderprocedure met elkaar vergeleken. De Adviescommissie nieuw energieonderzoek adviseert de minister over de volgorde waarin deze aanvragen worden gerangschikt.

C. Voorwaarden

Geen subsidie wordt verstrekt:

1. indien het project niet past binnen de doelstellingen, opgenomen in onderdeel A;

2. voor zover projectkosten zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag;

3. indien het onaannemelijk is dat een haalbaarheidsproject binnen een jaar en een onderzoeks- of ontwikkelingsproject binnen twee jaar na subsidieverlening kan worden voltooid;

4. indien onvoldoende vertrouwen bestaat in de haalbaarheid van het project;

5. indien het project onvoldoende potentie heeft om bij te dragen aan de opbouw van een sterkere kennispositie in Nederland.

Toelichting

Ad 1. Indien bijvoorbeeld duidelijk is dat het project geen effect heeft op de verduurzaming van de energiehuishouding of in het geheel niet innovatief is, kan de aanvraag op grond van deze voorwaarde worden afgewezen en komt het project niet aanmerking voor subsidie op grond van dit programma.

Ad 2. Alleen kosten die worden gemaakt na de indiening van de aanvraag komen voor subsidie in aanmerking. De kosten die voor de indiening van de aanvraag worden gemaakt, worden bij de verlening van de subsidie buiten beschouwing gelaten. Met kosten gemaakt voor de indiening van de aanvraag worden ook kosten bedoeld waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan, ook al zijn deze kosten nog niet betaald.

Ad 4. Bij de beoordeling van de haalbaarheid van een project kunnen worden betrokken de belemmeringen en mogelijkheden voortvloeiend uit regelgeving, normen of certificatie. Daarnaast zal een projectuitvoerder moeten beschikken over de noodzakelijke financiële middelen en de benodigde organisatorische en technisch-wetenschappelijke kwaliteiten.

Ad 5. Hiermee wordt bedoeld dat het project na voltooiing voldoende moet aansluiten bij de kennisinfrastructuur in Nederland.

D. Criterium rangschikking

Rangschikking van de onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten vindt plaats op basis van de bijdrage van het project aan de doelstellingen van het programma, opgenomen in onderdeel A, waarbij het project dat hieraan het meeste bijdraagt het hoogste wordt gerangschikt.

Toelichting

Kenmerk van dit programma is dat van tevoren niet goed valt aan te geven welke projecten in aanmerking komen. Het gaat immers om nieuwe ideeën. Daarom is er voor gekozen de ruimte voor de Adviescommissie om te rangschikken betrekkelijk groot te houden. De Adviescommissie zal zich bij de rangschikking laten leiden door de doelstellingen, genoemd in onderdeel A van dit programma.

E. Subsidiepercentages en maximumbedragen

1. De subsidie bedraagt voor een:

a. haalbaarheidsproject: 90 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 45.000 per project;

b. onderzoeks- of ontwikkelingsproject:

1°. in het geval, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, onder 1°, van het Besluit subsidies energieprogramma’s, 90 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 100.000 per project;

2°. in het geval, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, onder 2°, van het Besluit subsidies energieprogramma’s, 60 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 100.000 per project;

3°. In de overige gevallen 50 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 100.000 per project.

2. Onverminderd het onder 1 bepaalde bedraagt de subsidie ten hoogste het gevraagde bedrag.

F. Subsidieplafonds

De subsidieplafonds voor het in 2004 en 2005 verlenen van subsidies op grond van het Programma nieuw energieonderzoek bedragen:

a. voor aanvragen inzake haalbaarheidsprojecten, ontvangen in de periode, bedoeld in onderdeel G, onder 1, van dit programma, € 500.000;

b. voor aanvragen inzake onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, ontvangen in de periode, bedoeld in:

1°. onderdeel G, onder 2a, van dit programma, € 550.000;

2°. onderdeel G, onder 2b, van dit programma, € 700.000.

G. Aanvraagperioden

1. Aanvragen op grond van het Programma nieuw energieonderzoek voor haalbaarheidsprojecten moeten worden ontvangen in de periode die loopt van de tweede dag na publicatie van deze regeling in de Staatscourant tot en met 14 oktober 2004, uiterlijk 17.00 uur.

2. Als perioden na afloop waarvan de aanvragen op grond van het Programma nieuw energieonderzoek voor onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten die in die perioden zijn ontvangen, worden behandeld, worden vastgesteld:

a. de tweede dag na publicatie van deze regeling in de Staatscourant tot en met 24 juni 2004, uiterlijk 17.00 uur;

b. 25 juni 2004 tot en met 25 november 2004, uiterlijk 17.00 uur.

De aanvragen moeten worden ingediend bij:

Novem, Catharijnesingel 59, Utrecht

Postbus 8242, 3503 RE UTRECHT

Voor informatie: (030) 2393418,

neo@novem.nl, http://www.neo.novem.nl

Toelichting

1. Algemeen

In 2001 werd in de nota Energie Onderzoek Strategie (hierna: EOS) het beleidsvoornemen tot het stroomlijnen van de bestaande subsidieregelingen voor energieonderzoek geuit. Nadien is gewerkt aan de nadere uitwerking van een nieuw EOS-instrumentarium dat het hele terrein van energieonderzoek omvat. Deze uitwerking heeft geresulteerd in twee nieuwe onderzoeksinstrumenten, te weten een algemene maatregel van bestuur voor lange termijn onderzoek en een algemene maatregel van bestuur voor demonstratieprojecten. Deze nieuwe instrumenten zullen naar verwachting in de tweede helft van 2004 in het Staatsblad worden gepubliceerd en in werking treden. Na de inwerkingtreding van die instrumenten zal voor het beleidsinstrument ten behoeve van nieuw onderzoek (hierna: NEO) daarbij aansluiting worden gezocht. Het reeds enkele jaren lopende NEO blijft dus in het nieuwe EOS-instrumentarium voortbestaan.

Gelet op de continuïteit kan het verstrekken van subsidies voor NEO niet op de inwerkingtreding van deze nieuwe instrumenten wachten. De administratieve lasten en de daarbij relevante alternatieven zijn daarom te zijner tijd in relatie tot de aansluiting van NEO bij de nieuwe instrumenten aan de orde.

2. Administratieve lasten

2.1 Algemeen

De regeling is ter kennis gebracht aan het Actal. Het college heeft het niet noodzakelijk geacht een advies uit te brengen.

Zoals gezegd wordt NEO in 2004 voor het laatst uitgevoerd als een uitvoeringsregeling, gebaseerd op het BSE. Gezien deze situatie is het niet zinvol in dit laatste jaar onderzoek te laten plaatsvinden naar de administratieve lasten van het BSE. Daar komt bij dat het bij NEO gaat om een subsidieregeling. Het staat partijen dus vrij om een aanvraag te doen voor subsidie.

In 2004 worden 80 aanvragen verwacht. Gezien de doelstelling en de eisen van NEO zijn het grootste deel van de subsidieaanvragers onderzoeksinstituten en universiteiten. Op basis van het verleden is de verwachting dat 1/3 van de indieners van een subsidieaanvraag een (klein, vooral één- of tweemans) bedrijf zal zijn (ca. 25). Bij de gehonoreerde aanvragen gaat het ook voor 1/3 om bedrijven (ca. 10).

2.2 Eenmalige lasten

Voor de eenmalige kosten voor de bedrijven zijn enkele elementen van belang. In de eerste plaats moet de aanvrager het formulier ‘Aanvraag subsidie’ BSE invullen. Daarnaast moet hij een bijlage met de inhoudelijke omschrijving van het project invullen. Voor een kwalitatief goed project kost dit tezamen naar inschatting 20 uur. Ook moet de uitvoerder ter afsluiting van het project een verzoek tot vaststelling indienen. Het indienen van zo’n verzoek kost per aanvraag ongeveer 4 uur. Bij deze in totaal 24 uur zijn de eenmalige kosten (bij een uurtarief van € 50) dan € 1.200. Dit bedrag kan oplopen afhankelijk van de omstandigheden:

– de indiener kan tijdens het beoordelingsproces, afhankelijk van de reeds aangeleverde informatie, één keer gevraagd worden om aanvullende vragen te beantwoorden. Het beantwoorden van deze vragen zal gemiddeld 4 uur vergen (€ 200). Dat gebeurt bij 80% van de aanvragen;

– de uitvoerder van een subsidieproject kan indien hij dit wenst een voorschot aanvragen op basis van werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van 80%. Dit kost per aanvraag ongeveer 2 uur (€ 100). Gemiddeld wordt één keer per project een voorschot aangevraagd;

– bij een subsidiebedrag van meer dan € 50.000 is voor het verzoek tot vaststelling een verklaring van een accountant benodigd (ca. de helft van de projecten, naar verwachting in 2004 ongeveer 15 projecten). De kosten van een accountantsverklaring bedragen € 1.500.

2.3 Overige lasten

Voor het overige zijn er administratieve lasten die echter niet tot een verzwaring leiden:

– Na honorering van de subsidieaanvraag zal de uitvoerder gedurende de looptijd van het project een sluitende urenadministratie moeten voeren. Dit kan afhankelijk van de situatie 1 uur per maand kosten. Deze administratie geldt echter niet exclusief voor dit project. In het merendeel van de gevallen leidt dit niet tot verzwaring van de administratieve lasten. Aangenomen wordt dat voor 10% van de projecten een extra last ontstaat.

– Er is een verplichting tot het opleveren van een eindrapport. Deze verplichting maakt echter integraal onderdeel uit van het project en is dientengevolge daarin ook opgenomen. Projecten duren maximaal 2 jaar. Alleen bij projecten die langer dan 1 jaar duren wordt een tussenrapportage vereist. Benodigde tijd 1 uur (overigens is dit wel subsidiabel).

Wat betreft de informatieplicht geldt tenslotte dat bij de aanvraag een recent jaarverslag moet worden ingediend.

Naar schatting gaat het bij de NEO-regeling in totaal om administratieve lasten van ongeveer € 40.000. Ten opzichte van 2003 treedt er geen wijziging op.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven