Aanwijzing onderwerpen inlichtingentaak AIVD

Besluit van 19 december 2003, nr. 04M462698, tot de aanwijzing van onderwerpen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijk artikel 7, tweede lid, onder e, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

Handelend in overeenstemming met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie;

Gelet op artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijk artikel 7, tweede lid, onder e, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;

Besluit:

Artikel 1

Als onderwerpen op het terrein waarvan onderzoek wordt verricht als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijk artikel 7, tweede lid, onder e, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 worden in het belang van de nationale veiligheid aangewezen:

a. Risico’s voor het functioneren van voor Nederland relevante internationale organisaties en voor de samenwerking met de aan die organisaties deelnemende landen;

b. Politieke, etnische of religieuze spanningen of geschillen in specifieke landen of regio’s, ongeacht of zij binnen of tussen landen optreden, die kunnen leiden tot een bedreiging voor de internationale stabiliteit of de internationale rechtsorde;

c. De infrastructuur voor internationaal terrorisme;

d. Ontwikkelingen in herkomstlanden van in Nederland verblijvende migranten;

e. Ontwikkelingen in landen die relevant zijn in het kader van de proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen;

f. Factoren die destabiliserende invloed hebben op de (inter)nationale rechtsorde, zoals drugs-, wapens-, diamant- en mensenhandel, mensensmokkel en het witwassen van geld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2004 en vervalt met ingang van 1 januari 2005.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, J.P. Balkenende.

Toelichting

Het besluit strekt ertoe invulling te geven aan het bepalen van de onderwerpen waarop de inlichtingentaak van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst zich richt conform artikel 6, tweede lid, onder d, respectievelijk artikel 7, tweede lid, onder e, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. In 2003 werd aan beide diensten een afzonderlijke opdracht verstrekt. Nu is ervoor gekozen om deze opdracht aan beide diensten te verstrekken. De diensten werken immers in deze opdracht in sterke onderlinge samenhang samen.

Gekozen wordt voor een in de tijd beperkte aanwijzingsperiode. Uiterlijk 1 januari 2005 worden de onderwerpen opnieuw beoordeeld en vastgesteld.

Het besluit zelf kent geen rubricering. De nadere uitwerking naar aspecten, landen en regio’s is om redenen van nationale veiligheid vastgelegd in een bijlage bij dit besluit die Stg. GEHEIM is gerubriceerd.

De onderwerpen van onderzoek zijn in de eerste plaats aangewezen om inlichtingen te verzamelen die de Nederlandse regering in staat stellen bij het bepalen van standpunten over het buitenlands beleid en bij het voeren van internationale onderhandelingen, te beschikken over de informatie die via andere, bijvoorbeeld diplomatieke, kanalen niet of moeilijk te verkrijgen is. Het gaat hier om het inwinnen van ontbrekende maar met het oog op de nationale veiligheid van belang zijnde gegevens die uitsluitend bij buitenlandse I&V-diensten voorhanden zijn of alleen maar met eigen inspanningen van één of beide diensten verkregen kunnen worden. Dit betekent dat deze AIVD/MIVD-activiteiten complementair zijn aan de bestaande taken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn vertegenwoordigingen in het buitenland.

Daarnaast zijn er onderwerpen aangewezen die betrekking hebben op het verzamelen van inlichtingen betreffende andere landen die de AIVD/MIVD in staat stellen latente dreigingen voor de nationale veiligheid eerder te onderkennen en bestaande dreigingen beter te doorgronden.

Concrete dreigingen worden door de AIVD al in het kader van de voor de binnenlandse veiligheidstaak bestaande bevoegdheden en procedures zoals vastgelegd in artikel 6, tweede lid, onder a, van de WIV 2002 onderzocht.

Daarnaast laat deze Aanwijzing onverlet de activiteiten die de MIVD op grond van artikel 7, tweede lid, onder a, b, c en d, van de WIV 2002, uitvoert.

De inlichtingentaak betreffende andere landen moet niet alleen beoordeeld worden op onmiddellijk nut voor Nederland in enge zin. Gezamenlijke Europese en bondgenootschappelijke of volkenrechtelijke inspanningen wegen eveneens mee bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een en ander in het belang is van de nationale veiligheid. De opbrengst van het onderzoek naar de genoemde onderwerpen kan worden ingebracht in het kader van bilaterale en multilaterale samenwerking.

De verstrekking van één opdracht aan beide diensten ten aanzien van de genoemde onderwerpen zal leiden tot een zorgvuldige afstemming en samenwerking tussen beide diensten en tot het onverwijld delen van relevante informatie. De AIVD en de MIVD zullen in de loop van het eerste kwartaal van 2004 aangeven hoe de taken die voortvloeien uit deze aanwijzing zullen worden gedeeld, c.q. waar projectmatig zal worden samengewerkt. Tevens zal daarbij worden aangegeven de mate van intensiteit waarmee de verschillende onderwerpen c.q. landen zullen worden onderzocht.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J.P. Balkenende

Naar boven