Subsidieregeling ESF-EQUAL 2004

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 april 2004, Directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen, nr. ABG/ESM/04/28961, houdende vaststelling van regels met betrekking tot de besteding van aan Nederland toegewezen gelden uit het Europees Sociaal Fonds ter uitvoering van het communautaire initiatief EQUAL (Subsidieregeling ESF-EQUAL 2004)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gezien de Beschikking van de Europese Commissie van 30 maart 2001, kenmerk C(2001)579 waarbij aan Nederland gelden uit het Europees Sociaal Fonds zijn toegewezen ter uitvoering van het communautaire initiatief EQUAL binnen de kaders, als vastgelegd in het terzake door de Commissie goedgekeurde programmadocument;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. aanvrager: de rechtspersoon die het verzoek tot een voorbereidingssubsidie, of een projectsubsidie indient;

c. begunstigde: de rechtspersoon waaraan krachtens deze regeling een voorbereidingssubsidie, of een projectsubsidie is verleend;

d. project: een samenhangend geheel van activiteiten met betrekking tot een van de in artikel 3, eerste lid, genoemde thema’s;

e. transnationaal project: een project ten aanzien waarvan de begunstigde een samenwerkingsverband is aangegaan met een ontwikkelingspartnerschap in een ander land die vergelijkbare activiteiten ontplooit welke worden gefinancierd in het kader van het communautair initiatief EQUAL;

f. transnationale partner: het ontwikkelingspartnerschap, bedoeld in onderdeel e;

g. aanmeldingstijdvak: een door de minister vastgesteld tijdvak als bedoeld in artikel 4, tweede lid, waarbinnen een aanvraag tot reservering van subsidiemiddelen en tot verlening van een voorbereidingssubsidie kan worden ingediend;

h. voorbereidingssubsidie: de subsidie, bedoeld in artikel 7, eerste lid;

i. ESF-EQUAL-projectsubsidie: de subsidie, bedoeld in artikel 10, tweede lid;

j. ESF-EQUAL-beleidskader: een door de minister vastgesteld beleidskader voor nieuwe subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 4, tweede lid;

k. ontwikkelingspartnerschap: een samenwerkingsverband dat de begunstigde ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van een voor subsidiëring in aanmerking te brengen project is aangegaan met medebelanghebbenden bij het project;

l. asielzoeker: een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000, en die in afwachting is van de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel;

m. toegelaten asielzoeker: een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onder c of d, van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 2

Inleidende bepaling

1. De minister verstrekt, overeenkomstig deze regeling, subsidie aan rechtspersonen die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het communautair initiatief EQUAL ter bestrijding van discriminatie en achterstandsposities op de arbeidsmarkt, ter integratie van toegelaten asielzoekers in maatschappij en beroepsleven, en ter scholing en activering van asielzoekers.

2. De Algemene Regeling SZW-subsidies is niet van toepassing op de subsidieverlening krachtens deze regeling.

Artikel 3

Aard van de projecten

1. Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking transnationale projecten, passend binnen de in artikel 2 genoemde doelstellingen, met betrekking tot de volgende thema’s:

a. verbeteren van de (her)⁠intredemogelijkheden tot de arbeidsmarkt;

b. bestrijden van racisme op de arbeidsmarkt;

c. het scheppen van mogelijkheden om een bedrijf te starten;

d. versterken van de sociale economie, in het bijzonder de maatschappelijke dienstverlening, waarbij de nadruk wordt gelegd op uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen en de verbetering van de kwaliteit daarvan;

e. scholing, bevordering van combinatie werken en leren, en bevordering van integrerende manieren van werken;

f. versterken van het vermogen van bedrijven en mensen om gebruik te maken van de informatietechnologie en andere nieuwe technologieën;

g. combinatie van arbeid en zorg;

h. verkleining van horizontale en verticale segregatie;

i. asielzoekers.

2. Bij de uitvoering van een project worden medebelanghebbenden betrokken in een ontwikkelingspartnerschap.

3. Een project heeft een vernieuwend karakter en de beoogde resultaten daarvan zijn overdraagbaar en in brede zin toepasbaar.

4. Een project als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met g, en i heeft mede betrekking op de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Artikel 4

Aanmeldingstijdvak en beleidskader

1. Om voor subsidie in aanmerking te komen meldt de aanvrager de beoogde projecten met het oog op reservering van subsidiemiddelen en verlening van een voorbereidingssubsidie aan. Slechts na die reservering en verlening kunnen projectsubsidieaanvragen worden gedaan.

2. De mogelijkheid tot aanmelding bestaat slechts gedurende het door de minister vastgestelde aanmeldingstijdvak. Indien deze mogelijkheid wordt geopend, wordt hiervan vooraf door de minister in de Nederlandse Staatscourant mededeling gedaan. In een gelijktijdig door de minister vastgesteld en in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt beleidskader worden de bedragen bekendgemaakt die ten hoogste voor de projecten met betrekking tot de in artikel 3, eerste lid, genoemde thema’s ter beschikking worden gesteld, en kunnen nadere eisen worden gesteld waaraan aanvragers en projecten moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Artikel 5

De aanmelding van projecten

1. Aanmelding van projecten met het oog op reservering van subsidiemiddelen en verlening van voorbereidingssubsidie kan slechts plaatsvinden gedurende het krachtens artikel 4, tweede lid, door de minister vastgesteld aanmeldingstijdvak.

2. De aanmelding heeft steeds betrekking op één project. Voor de aanmelding wordt gebruik gemaakt van een formulier dat daartoe door de minister beschikbaar wordt gesteld.

3. Bij de aanmelding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

a. een beschrijving van de aard van het project dat voor subsidie in aanmerking wordt gebracht, de in het kader van dat project te ontplooien activiteiten, alsmede de met het project beoogde resultaten, waarbij wordt aangegeven op welk van de in artikel 3, eerste lid, genoemde thema’s het project betrekking heeft;

b. een beschrijving van het probleem waarvoor het project een oplossing beoogt te bieden;

c. een beschrijving van het innovatieve karakter van de voorgestane aanpak;

d. een beschrijving van de beoogde administratieve organisatie voor de uitvoering van het project, alsmede een beschrijving op hoofdlijnen van de interne en externe controle van de administratie;

e. een beschrijving van de aard van het beoogde ontwikkelingspartnerschap dat de aanvrager voornemens is aan te gaan, met vermelding van de medebelanghebbenden die voornemens zijn in dat ontwikkelingspartnerschap te participeren;

f. een indicatieve begroting waarin voorbereidingskosten duidelijk worden onderscheiden van de projectkosten;

g. een overzicht van de partijen die voornemens zijn aan de financiering van het project bij te dragen, met vermelding van de omvang van de te verwachten financiële bijdragen, onderscheiden naar de diverse partijen, alsmede een beschrijving van de voorwaarden waaraan de verkrijging van de financiële bijdragen verbonden is;

h. een beschrijving op hoofdlijnen van de wijze waarop aan de resultaten van het project bekendheid wordt gegeven en van de wijze waarop die resultaten ingepast kunnen worden in het reguliere beleid.

4. Bij de aanmelding wordt door elk van de medebelanghebbenden die voornemens zijn in dat ontwikkelingspartnerschap te participeren een door de desbetreffende medebelanghebbende ondertekende verklaring overgelegd waaruit dat voornemen blijkt.

5. De minister kan van de aanvrager aanvullende gegevens verlangen, of inzage verlangen in de administratie van de aanvrager.

6. De aanvrager ontvangt uiterlijk 5 maanden na het sluiten van het aanmeldingstijdvak een beschikking of ten behoeve van het door hem aangemelde project subsidiemiddelen worden gereserveerd, en tot aan welk bedrag voorbereidingssubsidie met betrekking tot het project wordt verleend.

Artikel 6

Afwijzing van projecten en van voorbereidingssubsidie

De reservering van subsidiemiddelen en de voorbereidingssubsidie worden afgewezen indien naar het oordeel van de minister:

a. het aangemelde project niet voldoet aan de bij en krachtens deze regeling gestelde eisen;

b. onvoldoende aannemelijk is dat de cofinanciering afdoende zal kunnen plaatsvinden;

c. medebelanghebbenden onvoldoende bij het opzetten en uitvoeren van het project zullen worden betrokken;

d. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de aanvrager aan de in artikel 14 gestelde eisen zal voldoen;

e. het beoogde project onvoldoende vernieuwend is, onvoldoende bruikbare resultaten zal opleveren, of zich onvoldoende leent voor ruimere toepasbaarheid;

f. het voor de desbetreffende projecten in het toepasselijke ESF-EQUAL-beleidskader aangegeven subsidieplafond wordt bereikt.

Artikel 7

Reservering van middelen en verlening van voorbereidingssubsidie

1. Indien naar aanleiding van de aanmelding van een project subsidiemiddelen worden gereserveerd en een voorbereidingssubsidie wordt toegekend, vermeldt de beschikking voor welk project deze geldt, en tot welk bedrag ten hoogste ESF-EQUAL-projectsubsidie zal kunnen worden aangevraagd.

2. In de beschikking wordt voorts het maximumbedrag bepaald dat als voorbereidingssubsidie aan de aanvrager wordt verleend voor de verdere ontwikkeling van het toegewezen project, en voor het opzetten van het bijbehorende ontwikkelingspartnerschap en de transnationale samenwerking. Dit bedrag bedraagt maximaal 5% van het krachtens de voorgaande leden voor het desbetreffende project gereserveerde bedrag aan ESF-EQUAL-projectsubsidie.

Artikel 8

De aanvraag van ESF-EQUAL-projectsubsidie

1. Degene aan wie voorbereidingssubsidie is verleend kan voor de uitvoering van het toegewezen project een projectsubsidieaanvraag bij de minister indienen.

2. De minister ontvangt uiterlijk vier maanden na de datum van verlening van de voorbereidingssubsidie de aanvraag.

3. De aanvraag heeft steeds betrekking op één project dat in hoofdzaak gericht is op één van de in artikel 3, eerste lid, genoemde thema’s en waarvan de looptijd uiterlijk 31 december 2007 eindigt. Voor de aanvraag wordt gebruikt gemaakt van een formulier dat daartoe door de minister beschikbaar wordt gesteld.

4. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

a. een gedetailleerde uitwerking van de in het kader van het project te ontplooien activiteiten inclusief de planning daarvan;

b. een postgewijze begroting en een financieringsplan;

c. een gedetailleerde uitwerking van de administratieve organisatie voor de uitvoering van het project en van de wijze waarop de interne en externe controle van de administratie plaatsvindt;

d. een beschrijving van de wijze waarop de zelf-evaluatie wordt uitgevoerd;

e. een gedetailleerde uitwerking van het in artikel 5, derde lid, onder h, bedoelde activiteiten op het gebied van bekendmaking en inpassing in het reguliere beleid;

f. een beschrijving van de wijze waarop de deelnemers worden betrokken bij de vormgeving van het project.

5. Indien de aanvrager voor de financiering van het te subsidiëren project middelen van derden inzet, geschiedt dit op basis van een schriftelijke overeenkomst met, dan wel schriftelijke toezegging van die derden. In de overeenkomst, dan wel schriftelijke toezegging wordt de bijdrage die door die derde wordt verschaft vastgelegd, alsmede de voorwaarden waaronder deze ter beschikking wordt gesteld. Een afschrift van de overeenkomst, dan wel van de schriftelijke toezegging wordt bij de subsidieaanvraag gevoegd.

6. De minister kan eisen dat de aanvrager een bankgarantie of een garantstelling door een publiekrechtelijke organisatie overlegt.

7 Bij de aanvraag wordt een afschrift gevoegd van de samenwerkingsovereenkomst die de aanvrager is aangegaan met medebelanghebbenden bij het project, waarin ieders bijdrage aan, en betrokkenheid bij, het project, alsmede ieders bevoegdheden bij de besluitvorming duidelijk zijn omschreven.

8. Bij de aanvraag wordt een afschrift gevoegd van een door aanvrager aangegane overeenkomst voor transnationale samenwerking overeenkomstig een door de minister beschikbaar gesteld model.

9. Op de aanvraag wordt uiterlijk 3 maanden na ontvangst beslist.

Artikel 9

Weigering van ESF-EQUAL-projectsubsidie

Een projectsubsidieaanvraag wordt afgewezen indien naar het oordeel van de minister:

a. de bij de projectsubsidieaanvraag overgelegde gegevens strijdig zijn met de bij de aanmelding overgelegde gegevens;

b. de aanvraag of het voor subsidie in aanmerking gebrachte project niet voldoet aan de bij en krachtens deze regeling gestelde eisen;

c. onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de uitvoering van het project te maken kosten;

d. de administratieve organisatie van het project niet voldoet aan de in artikel 14 terzake gestelde eisen;

e. de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

f. de medebelanghebbenden blijkens de in artikel 8, zevende lid, bedoelde overeenkomst, onvoldoende bij de uitvoering van het project zullen worden betrokken;

g. het project reeds uit andere hoofde wordt gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s.

Artikel 10

Verlening van ESF-EQUAL-projectsubsidie

1. De beschikking tot verlening van projectsubsidie betreft de projectactiviteiten, zoals vastgelegd in de bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving.

2. In de beschikking wordt het maximumbedrag vermeld dat aan ESF-EQUAL-projectsubsidie tegemoet kan worden gezien. Bij de bepaling van dit bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de uitvoeringskosten en beheerkosten van het project, zoals door de aanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden vastgesteld, voorzover de desbetreffende uitgaven redelijkerwijs niet noodzakelijk geacht kunnen worden voor de uitvoering of het beheer van het project. Het maximumbedrag bedraagt ten hoogste het krachtens artikel 7, eerste lid, voor het desbetreffende project gereserveerde bedrag.

3. Aan de beschikking tot verlening van projectsubsidie kunnen nadere voorschriften worden verbonden, voorzover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van een juiste uitvoering van het project dan wel het behoud van een goed inzicht in de voortgang van het project.

4 Aan de beschikking kunnen voorschriften worden verbonden, ertoe strekkende dat de begunstigde, en de medebelanghebbenden met wie hij het ontwikkelingspartnerschap is aangegaan, de resultaten van het project ook na afronding daarvan zullen benutten en uitdragen, dan wel mee zullen werken aan door de minister georganiseerde acties die daarop zijn gericht.

Artikel 11

Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot verlening van ESF-EQUAL-voorbereidings- en ESF-EQUAL-projectsubsidie vermelde maximumbedrag. In geval de begunstigde krachtens een in artikel 8, vijfde lid, bedoelde overeenkomst of toezegging jegens derden terzake van de uitvoering van het gesubsidieerde project aanspraak heeft op betaling van een bedrag dat meer bedraagt dan 50% van de subsidiabele kosten, dan wel de begunstigde bij zijn aanvraag een schriftelijke toezegging heeft gedaan dat hij meer dan 50% van de subsidiabele kosten voor eigen rekening zal nemen, wordt de subsidie verlaagd met dit meerdere.

Artikel 12

Subsidiabele kosten

1. Uitsluitend kosten die door of op verzoek van de begunstigde of de medebelanghebbenden in het ontwikkelingspartnerschap daadwerkelijk zijn gemaakt, die te hunnen laste zijn gebleven en die voor de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het project noodzakelijk worden geacht, komen voor subsidiëring in aanmerking. Hierbij wordt verordening(EG)1685/2000 in acht genomen.

2. Als projectkosten blijven buiten beschouwing:

a. kosten die ten behoeve van het project zijn gemaakt voor de datum waarop de voorbereidingssubsidie werd verleend;

b. de kosten van inkomensvervangende betalingen of uitkeringen aan deelnemers, niet zijnde loonbetalingen;

c. de loonkosten van werkervaringsplaatsen en dienstbetrekkingen welke zijn aangegaan of bekostigd in het kader van de Wet werk en bijstand;

d. kosten van adviseurs, uitvoerders en onderuitvoerders die zijn bepaald als percentage van de totale kosten van het project, of als percentage van de te ontvangen subsidie.

3. Indien een project wordt uitgevoerd ten behoeve van wel en niet tot de doelgroepen behorende deelnemers, worden de kosten naar verhouding, en op grond van een controleerbare berekening, toegerekend aan de onderscheiden deelnemers.

Artikel 13

Bevoorschotting

1. De voorbereidingssubsidie wordt onmiddellijk bij de verlening als voorschot aan de aanvrager uitgekeerd.

2. Met betrekking tot de ESF-EQUAL-projectsubsidie zullen de voorschotbetalingen als volgt worden gedaan:

a. een eerste voorschot, ten bedrage van 15% van het maximaal toegekende subsidiebedrag, wordt op aanvraag direct verstrekt nadat de uitvoering van het project waarvoor de subsidie werd verleend is aangevangen;

b. verdere voorschotten, waarbij het eerste voorschot wordt aangevuld tot ten hoogste 80% van het maximaal toegekende subsidiebedrag, kunnen op aanvraag worden verstrekt voorzover de noodzaak daartoe is aangetoond.

3. De aanvraag voor verdere voorschotten wordt ingediend gelijktijdig met de jaarrapportage, bedoeld in artikel 15, eerste lid. Ingeval de uitvoering van het project in gevaar wordt gebracht indien met het verzoek tot verdere bevoorschotting wordt gewacht tot het moment waarop de jaarrapportage wordt ingeleverd, is een tussentijds verzoek om voorschot mogelijk. Bij dit verzoek wordt een tussentijdse rapportage overgelegd.

4. Alvorens een voorschot, als bedoeld in het tweede lid, onder b, of het derde lid, te verlenen, kan de minister van de aanvrager verlangen dat de jaarrapportage of tussentijdse rapportage wordt voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig het in bijlage 1 van deze regeling opgenomen model. De verklaring van de accountant is gebaseerd op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het in bijlage 1 van deze regeling voorgeschreven controle- en accountantsprotocol. Een dergelijk voorschot wordt niet verleend indien de realisatie van het project achterblijft bij de planning van de in het kader van het project te ontplooien activiteiten, zoals aangegeven bij de subsidieaanvraag, of wanneer er twijfel is aan een correcte uitvoering van het project.

Artikel 14

Administratievoorschriften

1. De begunstigde draagt zorg voor een inzichtelijke en controleerbare administratie met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten. Deze administratie bestaat uit een deelnemersadministratie en een financiële administratie, waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en zijn te verifiëren met bewijsstukken.

2. De deelnemersadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers en uren, en in termen van geleverde producten of diensten.

3. De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de inkomsten en de wijze waarop de inkomsten en uitgaven aan het project worden toegerekend.

4. De administratie is zodanig opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor correcte en adequate tussentijdse rapportages, jaarrapportages en einddeclaratie.

5. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole op de juiste naleving van de subsidievoorwaarden.

6. De begunstigde draagt er zorg voor dat alle administratieve bescheiden welke betrekking hebben op het gesubsidieerde project bewaard blijven tot en met het jaar 2013.

7. De begunstigde zal aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen personen desgevraagd inzage in of informatie uit deze administratie geven of doen geven. Tevens zal hij de voornoemde personen desgevraagd informatie verschaffen over de voortgang van het voor subsidie in aanmerking gebrachte project.

Artikel 15

Rapportage

1. De begunstigde dient ieder kalenderjaar, met uitzondering van kalenderjaar 2004, een jaarrapportage in, waarin per project wordt aangegeven in welke mate de beschikbare middelen, inclusief de ontvangen voorschotten, zijn besteed, en welke resultaten zijn gerealiseerd.

2. De rapportage wordt uiterlijk drie maanden na afloop van het desbetreffende kalenderjaar ingediend, onder gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld formulier.

3. Indien er tussentijds bijzondere omstandigheden optreden, die de voortgang van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de begunstigde hiervan onverwijld mededeling aan de minister. Wijzigingen in het projectplan of in de uitvoering daarvan, behoeven de toestemming van de minister.

Artikel 16

Publiciteit, evaluatie

1. De begunstigde informeert de door hem ingeschakelde uitvoerders en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project, en verleent medewerking aan door de minister georganiseerde publicitaire en voorlichtings-activiteiten gericht op de media, potentiële deelnemers en het grote publiek.

2. De begunstigde verleent alle medewerking aan de opstelling van evaluatierapporten met betrekking tot deze subsidieregeling, en draagt er zorg voor dat, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

3. De begunstigde verschaft aan het onderzoeksbureau dat de evaluatie uitvoert inzage in de deelnemersadministratie en doet op verzoek van het bureau opgave van de deelnemers.

Artikel 17

Einddeclaratie en subsidievaststelling

1. De begunstigde dient binnen 10 maanden na de datum waarop hem een voorbereidingssubsidie werd verleend een verzoek in om vaststelling van het bedrag aan voorbereidingssubsidie waarop aanspraak bestaat.

2. De begunstigde dient binnen 3 maanden na beëindiging van het project waarvoor een projectsubsidie werd verleend een verzoek in om vaststelling van het bedrag aan ESF-EQUAL-projectsubsidie.

3. Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister beschikbaar wordt gesteld, en bevat een eindrapportage en een declaratie van de gemaakte subsidiabele kosten, als bedoeld in artikel 12.

4. De einddeclaratie is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig het in bijlage 1 van deze regeling opgenomen model. De verklaring van de accountant is gebaseerd op een controle die is uitgevoerd overeenkomstig het in bijlage 1 van deze regeling voorgeschreven controle- en accountantsprocotol.

5. De hoogte van het vastgestelde subsidiebedrag wordt uiterlijk vier maanden na de datum van indiening van het krachtens het eerste of tweede lid gedane verzoek door de minister schriftelijk medegedeeld aan de begunstigde.

Artikel 18

Intrekking van de beschikking tot verlening van projectsubsidie

1. Een beschikking tot verlening van projectsubsidie kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en de op basis daarvan uitbetaalde bedragen kunnen worden teruggevorderd:

a. indien de begunstigde bij zijn aanvraag onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, en de subsidie bij juiste of volledige informatie niet, dan wel tot een lager bedrag zou zijn toegekend,

b. in geval het project wordt uitgevoerd in afwijking van de bij de aanvraag gevoegde projectbeschrijving,

c. indien de doelstellingen van het project ten gevolge van nalatigheid van de begunstigde niet of slechts ten dele worden gerealiseerd, of

d. indien de begunstigde een van de voorschriften, genoemd in artikelen 14, 15, 16 of 17 niet naleeft.

2. Intrekking en terugvordering krachtens het eerste lid, onder b, vindt niet plaats, indien de afwijking vooraf aan de minister is voorgelegd, en deze daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

Artikel 19

Departementale projecten

Aanvragen tot bekostiging van projecten met ESF-middelen, ingediend vanuit enig departement of onderdeel daarvan, zullen door de minister worden beoordeeld in het kader van dezelfde procedure, en op basis van dezelfde beoordelingscriteria, als betrof het subsidie-aanvragen. De voorgaande artikelen zijn op die aanvragen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Intrekken Subsidieregeling ESF-EQUAL

1. De subsidieregeling ESF-EQUAL wordt ingetrokken.

2. De subsidieregeling ESF-EQUAL blijft van toepassing op de afwikkeling van de subsidie op grond van die regeling.

Artikel 21

Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2009.

2. De regeling, zoals die luidt op 31 december 2008, blijft van toepassing op de afwikkeling van de subsidie op grond van die regeling.

Artikel 22

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ESF-EQUAL 2004.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlage 1 in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 22 april 2004.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte.

Toelichting

Algemeen

Bij beschikking C(2001)579 d.d. 30 maart 2001 heeft de EG-Commissie het voor Nederland opgestelde Programmadocument Europees Sociaal Fonds EQUAL voor de periode 2000–2006 goedgekeurd (hierna: het Programma). Hieruit vloeit voort dat aan Nederland gelden uit het Europees Sociaal Fonds zijn toegewezen, in een omvang als in het Programma bepaald.

Doel van het EQUAL-programma is het via transnationale samenwerking stimuleren van nieuwe benaderingen voor de bestrijding van arbeidsmarktgerelateerde discriminatie en ongelijkheid van welke aard ook, zodat de arbeidsmarkt voor iedereen toegankelijk wordt. De experimenten dienen bij gebleken succes opgenomen te worden in het bestaande reguliere beleid. Op deze manier wordt met EQUAL een laboratoriumsituatie voor verdere ontwikkeling van arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsinstrumenten gecreëerd.

Ten aanzien van de toewijzing van de gelden fungeert de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als betalings- en beheerautoriteit, als bedoeld in Verordening(EG) Nr.1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (Pb. L161).

Bij het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een afzonderlijk organisatie-onderdeel in het leven geroepen, het Agentschap SZW, met het oog op een verantwoord beheer van deze ter beschikking komende ESF-gelden. Deze gelden worden door het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de vorm van subsidie aan publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen ter beschikking gesteld, ten behoeve van de uitvoering van projecten die passen binnen het Programma. Bijgaande regeling bevat de regels die met het oog hierop noodzakelijk zijn.

De in deze regeling neergelegde systematiek voor de subsidiëring houdt het volgende in:

Via een mededeling in de Nederlandse Staatscourant wordt voor belanghebbenden de mogelijkheid geopend om projecten die potentieel subsidiabel zijn aan te melden binnen een bij die mededeling aangegeven aanmeldingstijdvak. In een gelijktijdig in de Staatscourant gepubliceerd beleidskader worden de bedragen bekendgemaakt die voor de verschillende categorieën projecten ter beschikking zijn, en kunnen zo nodig nadere eisen worden gesteld waaraan aanvragers en projecten zullen moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen (artikel 4). Bij de aanmelding dienen o.⁠m. gegevens te worden overgelegd met betrekking tot de aard van de projecten die men met subsidie zou willen uitvoeren, de financiële onderbouwing en de beoogde administratieve organisatie. Na sluiting van het aanmeldingstijdvak wordt door de minister van SZW uit de aangemelde projecten die projecten geselecteerd die het meest perspectiefvol lijken te zijn. Ten behoeve van die projecten worden gelden gereserveerd; aan degene die deze heeft aangemeld wordt een voorbereidingssubsidie toegekend ter verdere voorbereiding van het aangemelde project (artikel 7). Die voorbereiding, Actie 1 genaamd, houdt onder meer in het zoeken van partners buiten Nederland die vergelijkbare, met Europese gelden bekostigde, projecten uitvoeren, en het opzetten van zgn. ‘ontwikkelingspartnerschappen’ binnen Nederland ten behoeve van de verdere voorbereiding en uitvoering van het project. Binnen vier maanden na de datum waarop de voorbereidingssubsidie werd verleend dienen concrete aanvragen om ESF-EQUAL-projectsubsidie te worden ingediend, vergezeld van een uitgewerkte projectbeschrijving inclusief financieringsplan, en de overeenkomsten met de nationale en internationale partners. Naar aanleiding daarvan kunnen ESF-EQUAL-projectsubsidies worden verleend, waarbij per project het maximale subsidiebedrag wordt bepaald (artikel 10). Op basis hiervan worden voorschotten verleend. Vervolgens start de uitvoering van het project (Actie 2 genaamd) en de activiteiten om de resultaten te verspreiden (Actie 3 genaamd). Na voltooiing van het gesubsidieerde project volgt een eindafrekening, waarbij de hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de daadwerkelijk gemaakte, voor het project noodzakelijk te achten kosten (artikel 17). De ESF-EQUAL-projectsubsidie bedraagt 50% van deze kosten.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Teneinde te voorkomen dat de bepalingen welke van toepassing zijn op de ESF-subsidiëring over meer regelingen zouden moeten worden verspreid, is de Algemene Regeling SZW-subsidies buiten toepassing verklaard; de daarin geregelde onderwerpen zijn, voorzover thans van belang, mede geregeld in het nu voorliggende besluit. Daarnaast zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, waaronder de algemene bepalingen inzake subsidiëring, als neergelegd in titel 4.2 van die wet, van toepassing.

Artikel 3

Het eerste lid geeft slechts een globale beschrijving van de aard van de projecten die voor subsidiëring in aanmerking kunnen worden gebracht. In het krachtens artikel 4 per registratietijdvak vast te stellen ESF-EQUAL-beleidskader zullen waar nodig meer gedetailleerde eisen worden gesteld aan de voor subsidie in aanmerking komende projecten.

In het eerste, tweede en derde lid worden de uitgangspunten genoemd die kenmerkend zijn voor het communautair initiatief EQUAL. Het EQUAL-programma richt zich op projecten met een vernieuwend karakter. Er wordt gewerkt in ontwikkelingspartnerschappen die een transnationale samenwerking aangaan. Belanghebbenden zullen in voldoende mate bij het opzetten en uitvoeren van de projecten moeten worden betrokken (empowerment). De resultaten van de projecten worden verspreid en beschikbaar gesteld (disseminatie) en waar mogelijk in het reguliere beleid ingepast (mainstreaming). Het is dus van belang dat de nieuw ontwikkelde werkwijzen overdraagbaar en in brede zin toepasbaar zijn.

In het vierde lid wordt benadrukt dat voor alle thema’s geldt dat, in het kader van de bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen (gender mainstreaming), aandacht wordt besteed aan een verbetering van de positie van de vrouw. Gender mainstreaming is niet hetzelfde als emancipatiebeleid; het is een vorm ervan. Binnen het emancipatiebeleid worden maatregelen ontworpen die specifiek gericht zijn op alleen vrouwen of alleen mannen. De bedoeling van gender mainstreaming in dit verband is om projecten die in principe gericht zijn op zowel mannen als vrouwen, zo in te richten dat beiden er optimaal gebruik van kunnen maken door alert te zijn op onbedoelde neveneffecten in de opzet van het project.

Vernieuwend karakter

Om voor EQUAL-subsidie in aanmerking te komen zal een project een vernieuwend karakter moeten hebben. Voor de bepaling of binnen EQUAL sprake is van een project met een vernieuwend karakter zal als maatstaf gelden dat een werkwijze wordt aangereikt waarmee de effectiviteit van het reguliere beleid substantieel kan worden verbeterd, dan wel voorzien wordt in een (beleids)behoefte waar nog geen maatregel voorhanden is.

Het kan dus gaan om geheel nieuwe benaderingen maar ook om van elders overgenomen elementen. Als van dat laatste sprake is en de projecten min of meer aanpassingen zijn of combinaties van bestaande instrumenten, zal zwaar meewegen of het project een meerwaarde heeft ten opzichte van bestaand beleid. Het is belangrijk duidelijk aan te geven welk structureel knelpunt het project aanpakt en hoe zij de door hen bedachte innovatie in de praktijk gaat toetsen.

De innovatie kan zich in allerlei vormen voordoen en zowel betrekking hebben op vergroting van de toegankelijkheid van het beleid voor groepen die in het reguliere beleid onvoldoende aan bod komen als het geschikt maken van een bestaande methode voor een nieuwe doelgroep. Projecten die het vervolg zijn op een eerder uitgevoerd project worden in beginsel niet als innovatief aangemerkt, tenzij de bestaande activiteit dermate wordt gewijzigd of uitgebreid dat er sprake is van een aanmerkelijke verandering ten opzichte van, of aanvulling op de oorspronkelijk opzet.

Ten slotte wordt aan de innovatie de eis gesteld dat zij overdraagbaar is. Innovaties die zo context afhankelijk zijn dat zij elders niet toepasbaar zijn, gaan voorbij aan de centrale doelstelling van EQUAL.

Ontwikkelingspartnerschappen

Een essentiële voorwaarde voor EQUAL-subsidie is dat er gewerkt wordt in zogenaamde ontwikkelingspartnerschappen (OP’s). De partners in het OP moeten representatief zijn voor het gekozen thema of de gekozen doelgroep. Het doel van de OP’s is primair om door middel van samenwerking de overige uitgangspunten van het EQUAL-programma te versterken. Door binnen het OP organisaties op te nemen die belang hebben bij datgene wat binnen de EQUAL-projecten wordt ontwikkeld, wordt invulling gegeven aan het begrip empowerment. Naast belangengroepen en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) valt te denken aan overheidsinstellingen (lokaal, regionaal, landelijk), Centra voor werk en inkomen (CWI’s), het bedrijfsleven, de sociale partners, enzovoorts.

Door samenwerking beschikken de OP’s over een groot potentieel aan kennis en deskundigheid op het onderscheiden terrein, waardoor knelpunten beter worden geanalyseerd en de kans op innovatieve oplossingen wordt vergroot.

Voorts wordt door het betrekken van meerdere partijen in het OP bevorderd dat er op verschillende manieren verspreiding van ontwikkelde vernieuwingen naar een groter publiek plaatsvindt.

Eén van de deelnemende organisaties in het OP moet als subsidie-aanvrager optreden. De aanvrager draagt er zorg voor dat de benodigde cofinanciering van het project is geregeld en dat er een samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten met de partners van het OP. De aanvrager is eindverantwoordelijk voor het EQUAL-project.

Transnationaliteit

Transnationaliteit is een belangrijk element voor de EQUAL-projecten. Omdat landen van elkaars ervaringen kunnen leren kan het de kwaliteit van de innovaties verhogen.

Het transnationale samenwerkingsverband moet worden aangegaan met ten minste één partner in een ander EU-lidstaat die een vergelijkbaar, in dat betreffende land eveneens op grond van EQUAL, gesubsidieerd project uitvoert. Om de continuïteit van het project te waarborgen gaat de voorkeur uit naar een samenwerking met twee of meerdere partners (indien de partner in de looptijd van het project onverhoopt afhaakt wordt immers niet meer voldaan aan de spelregels die voor EQUAL gelden).

Het is overigens ook mogelijk de samenwerking uit te breiden met partners uit een niet tot de EU behorend land, die in aanmerking komen voor steun uit hoofde van het Phare-programma (Bulgarije, Roemenië, Albanië, Bosnië-Herzgovina, Macedonië), het Tacis-programma (Armenië, Azerbaijan, Wit Rusland, Georgië, Kazachstan, Kyrgyz Republic, Moldavië, Mongolië, Russische Federatie, Tadzjikistan, Turkmenistan, Oekraïne) en/of het Meda-programma (Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Marokko, Syrië, Tunesië, Turkije en de Palestijnse autoriteit). Hierbij dient de kanttekening te worden geplaatst dat de kosten die een dergelijke partner maakt in het kader van de transnationale samenwerking, volledig ten laste komen van deze niet tot het EQUAL-programma behorende partner. Wellicht dat hij daarvoor terecht kan in zijn eigen programma, maar alleen kosten die gemaakt worden door wel tot het EQUAL-programma behorende partners zijn subsidiabel. Daarnaast is het mogelijk het samenwerkingsverband uit te breiden met partners die zich weliswaar binnen de EU bezig houden met gelijksoortige projecten, maar geen deelnemer zijn van het EQUAL-programma. Ook hiervoor geldt dat deze partners zelf instaan voor de kosten die aan deze samenwerking verbonden zijn.

Tot slot nog de opmerking dat per 1 mei 2004 tien nieuwe lidstaten toetreden tot de EU (Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Cyprus en Malta). Hiervoor gelden uiteraard dezelfde regels en procedures met betrekking tot transnationale samenwerking als voor de reeds bestaande lidstaten.

Voor het vastleggen van de transnationale samenwerkingsovereenkomst (TCA) dient gebruik te worden gemaakt van een door de Europese Commissie opgesteld model. Hierin moeten worden vermeld de gemeenschappelijke belangen van het TCA, de meerwaarde van de transnationale activiteiten en het transnationaal werkplan en budget, de bijdrage en de rol van elke transnationale partner, de besluitvormingsmethoden en de organisatorische regelingen voor de uitvoering van het gemeenschappelijke werkprogramma, alsook de methodologieën voor de monitoring en de evaluatie van de gezamenlijke activiteiten.

De transnationale samenwerking kan meer of minder vergaand zijn:

• Uitwisseling van ideeën, informatie en ervaringen.

• Parallelle ontwikkeling van vergelijkbare, innovatieve benaderingen.

• Het wederzijds overnemen van nieuwe benaderingen uit een ander land voor aan- en toepassing aan/in de eigen situatie.

• Het gemeenschappelijk (dus gelijktijdig) ontwikkelen van een innovatie door partners van het transnationale samenwerkingsverband uit verschillende landen met een onderlinge taakverdeling, of het gemeenschappelijk nastreven van een ander gemeenschappelijk doel.

• Een submodel, in aanvulling op de vier voorgaande modellen is uitwisseling van trainers/trainees en staf tussen de transnationale partners.

De transnationale samenwerking zal ten minste twee van de vijf genoemde modellen moeten inhouden.

Disseminatie en mainstreaming

Het uiteindelijke doel van EQUAL is het opnemen in het reguliere beleid van innovaties die binnen EQUAL succesvol zijn gebleken. Men spreekt in dit verband van mainstreaming.

Mainstreaming is een continue, procesgeoriënteerde strategie om een bepaalde aanpak/werkwijze te integreren in het reguliere beleid van organisaties en instanties.

Mainstreaming houdt dus in dat de nieuw ontwikkelde methoden en technieken in het kader van het EQUAL-programma ten goede komen aan de gemeenschap. Dit betekent dat wanneer een OP besluit deel te nemen aan het EQUAL-programma, zij afstand doet van elke vorm van eigendomsrecht met betrekking tot het te ontwikkelen product. Dit vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat de helft van de totale kosten van een project wordt gefinancierd uit gemeenschapsgeld.

Er zijn drie vormen van mainstreaming te onderscheiden:

horizontale mainstreaming: er is sprake van horizontale mainstreaming als uitvoerende organisaties rechtstreeks innovaties overnemen van projecten. Door in de OP’s organisaties te laten opnemen die belang hebben bij datgene wat binnen de EQUAL-projecten wordt ontwikkeld, wordt overname bevorderd. Voor een verdere mainstreaming is het essentieel dat de informatie over een project algemeen toegankelijk is en niet voorbehouden blijft aan de partners in het OP. De informatie moet daarom verspreid (gedissemineerd) worden. De projecten zijn hier in eerste instantie zelf voor verantwoordelijk. Daarom wordt hen gevraagd een communicatieplan op te stellen waarin ze hun strategie voor disseminatie en mainstreaming weergeven. Hoewel de centrale overheid geen directe rol speelt bij horizontale mainstreaming kan zij dit proces wel bevorderen door initiatieven te ontplooien voor uitwisseling van informatie, ervaring en deskundigheid tussen de verschillende OP’s. Daarnaast zal het ministerie van SZW hen faciliteren en ondersteunen; er is een database (website EQUALinfo) ontwikkeld met als doel het creëren van overzicht van ‘good practices’ voor de NTN’s, beleidsmakers en projectleiders.

verticale mainstreaming: bij verticale mainstreaming neemt de centrale overheid het initiatief. Zij gaat na welke innovaties succesvol zijn en eventueel in aanmerking komen om als een nieuwe landelijke maatregel te worden ingevoerd. Om de verticale mainstreaming in Nederland goed te laten verlopen zijn vijf Nationale Thematische Netwerken (NTN’s) opgezet, voor elke pijler één, plus een NTN voor het thema Asielzoekers. De taken van de NTN’s bestaan vooral uit het identificeren van ‘good practices’ en het doen van aanbevelingen aan de Minister van SZW voor mainstreaming.

transnationale mainstreaming: van transnationale mainstreaming is sprake als deze plaats vindt via de transnationale samenwerking tussen projecten en via de door de Europese Commissie georganiseerde Europese Thematische Groepen (ETG’s) waarin beleidsvertegenwoordigers uit verschillende landen ervaringen uitwisselen.

De OP’s zullen zowel worden betrokken bij de nationale netwerken (NTN’s) als de transnationale thematisch netwerken (ETG’s). Zo worden zij geacht hun medewerking te verlenen aan het verspreiden van de projectresultaten in het kader van de verticale en de transnationale mainstreaming.

Artikel 4

Krachtens dit artikel zal voor aanvragers gedurende een bepaald tijdvak de gelegenheid worden geopend projecten die zich potentieel lenen voor subsidiëring aan te melden. Uit de tijdens het aanmeldingstijdvak aangemelde projecten zullen de meest perspectiefvolle worden geselecteerd. Tevens biedt deze aanmeldingsprocedure de gelegenheid om vroegtijdig een check toe te passen op de deugdelijkheid van de beoogde administratie en financiering van het project, alsmede om tot een eerste globale beoordeling te komen met betrekking tot de kwaliteit van de voorgenomen projecten. Ten behoeve van de in deze aanmeldingsfase geselecteerde projecten worden in principe ESF-gelden gereserveerd; de subsidieverlening staat evenwel pas vast nadat een daarop gerichte beschikking krachtens artikel 10 van deze regeling is afgegeven.

Artikel 5

De aanmelding wordt per project gedaan door invulling van een door de minister beschikbaar gesteld formulier, dat voorzien is van een toelichting. In dit formulier zijn onder meer vragen opgenomen met betrekking tot de aard van het beoogde project, de beoogde transnationale samenwerking en het ontwikkelingspartnerschap, een beschrijving van de beoogde beheer- en toezichtstructuur, de beoogde administratie en de beoogde financiering. Daarnaast worden door de aanvrager verklaringen overgelegd waaruit het voornemen tot deelname van de betreffende ontwikkelingspartner blijkt. Indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens onvolledig of onduidelijk zijn, of indien aanvullende informatie nodig is om tot een verantwoorde beoordeling van het aangemelde project te kunnen komen, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen een bepaalde termijn te completeren. Indien de aanvrager hieraan geen of in onvoldoende mate gevolg geeft, leidt dit tot niet in behandeling nemen van de aanvraag.

Artikel 6

In dit artikel worden de gronden tot afwijzing van reservering van subsidiemiddelen en voorbereidingssubsidie geregeld. Door de woorden ‘naar het oordeel van de minister’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de minister terzake een ruime, door redelijkheid begrensde, beoordelingsmarge heeft. Indien projecten worden afgewezen wordt dit uiteraard, overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, vastgelegd in een gemotiveerde beschikking waartegen bezwaar- en beroepsmogelijkheden bestaan. Door de uitdrukking ‘krachtens deze regeling gestelde eisen’ in onderdeel a wordt gedoeld op de uitgangspunten van het EQUAL-programma zoals genoemd in artikel 3 en op het toepasselijke, krachtens artikel 4 vastgestelde beleidskader.

De afwijzingsgrond genoemd in onderdeel c brengt tot uitdrukking dat er een duidelijke verband moet zijn tussen de gekozen partners en de op te lossen problematiek, waardoor voorkomen wordt dat de samenwerking slechts een op papier is.

De afwijzingsgrond genoemd in onderdeel f ziet toe op de situatie dat het voor de desbetreffende categorie aanvragers en projecten in het beleidskader vastgelegde budget, reeds volledig is bestemd. Alsdan kunnen geen verdere toewijzingen meer volgen.

Artikel 7

Bij selectie van een project wordt een bedrag gereserveerd voor de uitvoering van het geselecteerde project. Hierdoor wordt aan de belanghebbenden vroegtijdig zekerheid gegeven dat uitwerking van het project, om tot een projectsubsidie-aanvraag te komen, zin heeft; die aanvraag zal niet meer kunnen worden afgewezen op de grond dat onvoldoende subsidiemiddelen ter beschikking zijn. Het bedrag aan voorbereidingssubsidie is afhankelijk van de door de aanvrager ingediende begroting, maar kan nooit meer zijn dan 5% van de begrote projectsubsidie.

Artikel 8

Aangezien de voorbereidingssubsidie uiterlijk 30-11-2004 wordt verleend, is 31-3-2005 de uiterste datum waarop nog een aanvraag voor projectsubsidie kan worden ingediend. De aanvraag zal een gedetailleerde uitwerking van projectactiviteiten moeten bevatten, waarin o.m. de looptijd en de uitvoeringsstructuur zijn bepaald. De kans dat een bepaalde aanpak slaagt is groter als zij aansluit bij de vraag. Daarom wordt in het EQUAL programma de eis gesteld dat degenen die belang hebben bij de implementatie van de activiteiten ook deel moeten hebben aan de vormgeving van het project (empowerment). Dit kan op twee niveaus zijn geoperationaliseerd. Allereerst op het niveau van het OP door daarin de bij het probleem betrokken organisaties op te nemen. Ten tweede op deelnemersniveau, door individuen uit de doelgroep rechtstreeks inbreng te laten hebben bij de gang van zaken in het project. Op dit laatste doelt onderdeel f.

Voorts zal de aanvraag een uitgewerkte begroting en financieringsplan dienen te bevatten. Uit het ESF-EQUAL worden 50% van de subsidiabele kosten van een project gefinancierd. Dit betekent dat de begunstigde voor de resterende kosten co-financiering zal moeten vinden. Deze aanvullende middelen kunnen zowel door de subsidie-ontvanger zelf worden verschaft of van derden worden verkregen, die dan veelal ook deel uit zullen maken van het OP. Cofinanciering door derden dient te worden zeker gesteld door middel van een schriftelijke overeenkomst met, of schriftelijke toezegging aan, de subsidie-aanvrager, welk geschrift in afschrift bij de projectsubsidie aanvraag dient te worden gevoegd. Is de derde deelgenoot van het OP dan zal de zekerstelling doorgaans worden geregeld in de overeenkomst als genoemd in het zevende lid. Indien de cofinancieringsbijdrage de vorm heeft van een subsidie aan het project wordt de subsidiebeschikking bij de aanvraag gevoegd.

Ten behoeve van de transnationale samenwerking is door de Europese Commissie een model- overeenkomst opgesteld. De aanvragers in de lidstaten zijn verplicht hiervan gebruik te maken.

Indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens onvolledig of onduidelijk zijn, of indien aanvullende informatie nodig is om tot een verantwoorde beoordeling van het aangemelde project te kunnen komen, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen een bepaalde termijn te completeren. Indien de aanvrager hieraan geen of in onvoldoende mate gevolg geeft, leidt dit tot niet in behandeling nemen van de aanvraag.

Eventuele voorbereidingskosten die tot 1-7-2005 door de projecten worden gemaakt, vallen binnen Actie I voorzover ze de ingediende begroting niet overschrijden.

Artikel 9

In dit artikel worden de gronden tot afwijzing van projectsubsidie geregeld. Door de woorden ‘naar het oordeel van de minister’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de minister ook in deze een ruime, door redelijkheid begrensde, beoordelingsmarge heeft. Indien projecten worden afgewezen wordt dit uiteraard, overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, vastgelegd in een gemotiveerde beschikking waartegen bezwaar- en beroepsmogelijkheden bestaan.

De afwijzingsgrond in onderdeel a ziet mede op de situatie dat de aanvrager in deze fase met een ander project komt dan waarvoor geld is gereserveerd. Bij de eerste aanmelding is het kader van het project aangegeven; de definitieve uitwerking van het project moet een logisch vervolg zijn op deze eerste opzet. Daarnaast kan zich de situatie voordoen dat op aanraden van het Agentschap SZW min of meer ingrijpende bijstellingen plaatsvinden. Op deze ‘geoorloofde’ bijstelling(en) heeft onderdeel a uiteraard geen betrekking.

Door de uitdrukking ‘krachtens deze regeling gestelde eisen’ in onderdeel b wordt gedoeld op de uitgangspunten van het EQUAL programma zoals genoemd onder artikel 3 en op het toepasselijke, krachtens artikel 4 vastgestelde beleidskader.

Artikel 10

Bij de beschikking tot verlening van de projectsubsidie kunnen onder meer nadere voorwaarden worden opgenomen, die noodzakelijk zijn ter waarborging van een juiste uitvoering van het project dan wel het behoud van een goed inzicht in de voortgang van het project. Laatstbedoelde waarborg kan mede betrekking hebben op de door de begunstigde vast te leggen gegevens. Vaak zal het gaan om registratie van bepaalde deelnemersgegevens.

Artikel 11

In de beschikking tot verlening van voorbereidings- of projectsubsidie (artikelen 7 en 10) wordt een maximumbedrag vastgesteld dat aan ESF-EQUAL-subsidie tegemoet kan worden gezien. Tot aan dit maximum bedraagt de ESF-EQUAL-subsidie 50% van de subsidiabele kosten die de begunstigde noodzakelijkerwijs heeft gemaakt ten behoeve van de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het gesubsidieerde project, onder aftrek van eventuele inkomsten die uit het project voortvloeien.

Vervolgens vindt bij de beoordeling van de einddeclaratie een precieze toetsing plaats van de daadwerkelijk gemaakte en voor de uitvoering van het project noodzakelijk te achten subsidiabele kosten. Na deze toetsing wordt het subsidiebedrag waarop aanspraak bestaat vastgesteld op 50 %, met als maximum het bij de subsidieverlening vastgestelde maximumbedrag. Het effect van deze systematiek is dat de subsidie in individuele gevallen hetzij gelijk is aan 50% van de projectkosten (te weten wanneer de gerealiseerde kosten van het project gelijk zijn aan, of lager zijn dan, de bij de subsidieaanvraag geraamde kosten), hetzij minder is dan 50% van de projectkosten (wanneer de gerealiseerde projectkosten hoger zijn dan de bij de subsidieaanvraag geraamde kosten).

Het zou evenwel kunnen voorkomen dat de subsidieontvanger van derden, krachtens overeenkomst of schriftelijke toezegging, een zodanige bijdrage in de cofinanciering van het gesubsidieerde project ontvangt, dat daarmee reeds meer dan 50% van de reëel gemaakte projectkosten konden worden gefinancierd. Met het oog op een dergelijk geval wordt bepaald dat het subsidiebedrag, berekend overeenkomstig het voorgaande, verlaagd wordt met dat meerdere. Een overeenkomstige vermindering van de subsidie vindt plaats indien de begunstigde reeds bij zijn subsidieaanvraag schriftelijk heeft verklaard meer dan 50% van de subsidiabele kosten voor eigen rekening te zullen nemen.

Artikel 12

Hoofdnorm is dat uitsluitend daadwerkelijk gemaakte kosten die voor de uitvoering van het project noodzakelijk zijn voor subsidie in aanmerking komen. In de EG-verordening, 1685/2000, zoals gewijzigd bij verordening 448/2004, zijn meer uitgewerkte normen vervat die voor de beoordeling van een en ander bepalend zijn. Tevens is in de Handleiding Projectadministratie EQUAL (te vinden op de website van het Agentschap www.agentschapszw.nl onder EQUAL) een verdere verduidelijking terug te vinden.

De in het tweede lid bedoelde uitgaven blijven bij de bepaling van de subsidiabele kosten in ieder geval buiten beschouwing. Uitgaven ter dekking van niet-subsidiabele kosten worden eveneens buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van de omvang van de co-financiering.

Artikel 13

De voorbereidingssubsidie wordt na verlening onmiddellijk in zijn geheel als voorschot verstrekt. Na toekenning van projectsubsidie wordt een voorschot verstrekt van 15% van het maximale subsidiebedrag zodra van de begunstigde bericht is ontvangen dat deze is gestart met de uitvoering van het project. Verdere voorschotten zullen worden verstrekt op basis van de door de begunstigde verschafte realisatiegegevens met betrekking tot het project. De begunstigde is verplicht hierover verslag te doen in de jaarrapportages. Om de administratieve belasting voor de projecten te beperken, is de voorschotverlening hieraan gekoppeld. Het totaal aan voorschoten kan nooit meer bedragen dan 80% van het maximaal toegekende projectsubsidiebedrag.

Aangezien alle projecten starten in 2005 zal in 2006 voor het eerst worden gerapporteerd. Dit is dan tevens de eerste gelegenheid waarop een verzoek tot een verdere bevoorschotting kan worden ingediend. De hoogte van het voorschot is afhankelijk van de realisatiegegevens maar zal gelet op de ervaringen tijdens de 1e tranche doorgaans niet meer bedragen dan 35%.

De volgende gelegenheid is de jaarrapportage 2006 die in 2007 wordt ingeleverd. Een eventuele bevoorschotting bedraagt dan maximaal 30%, tenzij in het jaar daarvoor de ruimte niet volledig is benut. Aangezien de projecten uiterlijk 31-12-2007 stoppen zal het jaarverslag 2007 doorgaans worden gecombineerd met de einddeclaratie; een bevoorschotting is dan niet aan de orde.

In incidentele gevallen is het mogelijk om naast de reguliere voorschotverzoeken tussentijds een verzoek in te dienen als dat voor de uitvoering van het project noodzakelijk is. Dit leidt echter nooit tot een hogere bevoorschotting dan 80% van het maximaal toegekende subsidiebedrag.

Alvorens verdere voorschotten te verschaffen kan de minister verlangen dat de realisatiegegevens worden ondersteund met een goedkeurende accountantsverklaring; van deze mogelijkheid zal onder omstandigheden gebruik worden gemaakt ten aanzien van gesubsidieerde projecten met een looptijd van meer dan een jaar.

Artikel 14

De subsidie-ontvanger zal overeenkomstig dit artikel gegevens moeten vastleggen in zijn administratie. In geval de subsidie-ontvanger voor de uitvoering van het project derden inschakelt, zal de subsidie-ontvanger met die derden derhalve afspraken moeten maken over gegevensvastlegging, opdat aan deze administratievoorschriften kan worden voldaan. De administratie zal moeten aansluiten bij de methodiek die in de subsidieaanvraag is gepresenteerd en zal onder meer de gegevens en bewijsstukken dienen te bevatten met betrekking tot de subsidiabele kosten, de met het oog op evaluatie benodigde gegevens, alsmede de eventueel in de beschikking tot verlening van de projectsubsidie nader aangeduide gegevens.

Artikel 15

Per kalenderjaar dient een jaarrapportage te worden ingeleverd. Wat het jaar 2004 betreft kan die hooguit betrekking hebben op de maand december. In deze periode vinden slechts voorbereidingsactiviteiten plaats. Om de projecten niet onnodig te belasten wordt de jaarrapportage over 2004 meegenomen in de einddeclaratie Actie 1, die uiterlijk 30-9-2005 wordt ingeleverd (artikel 17, eerste lid)

Artikel 16

Een subsidie-ontvanger zal bereid moeten zijn medewerking te verlenen aan publicitaire en voorlichtingsacties rondom het ESF-EQUAL programma. De kosten van die acties komen ten laste van het departement van SZW.

Ingevolge artikel 42 van de EG-verordening 1260/1999 is de lidstaat verplicht tussentijds over de uitvoering en de resultaten aan de Europese Commissie te rapporten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een extern bureau. Projecten zijn verplicht aan het onderzoeksbureau hun medewerking te verlenen en gegevens te verstrekken. De medewerking heeft met name betrekking op enquêtes die worden gehouden, zowel onder projectuitvoerders als onder deelnemers. Ten behoeve van dit laatste dient het onderzoeksbureau over deelnemersgegevens te kunnen beschikken.

Artikel 17

Op twee momenten wordt een verzoek tot vaststelling gedaan; 10 maanden na de datum waarop de voorbereidingssubsidie is verleend (ook als na de toekenning van de voorbereidingssubsidie geen projectsubsidie wordt aangevraagd of verleend) en 3 maanden na de beëindiging van het project. De eindverantwoording bestaat uit een financieel deel, de einddeclaratie, en uit een inhoudelijk deel, de eindrapportage, die de verantwoording over de activiteiten en behaalde resultaten behelst. Als eerste waarborg dat de begunstigde heeft voldaan aan de toepasselijk regels dient de eindverantwoording te zijn voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. Verwezen wordt naar het controleprotocol. Dit protocol geeft nadere aanwijzingen en een toelichting op de door de accountants uit te voeren controlewerkzaamheden op activiteiten die mede gefinancierd zijn uit ESF-EQUAL.

Na vaststelling van het definitieve subsidiebedrag zal dit worden verrekend met de reeds uitbetaalde voorschotten. In geval van een verschil zal nabetaling plaatsvinden, c.q. zal terugbetaling van te veel betaalde voorschotten door de subsidieontvanger plaatsvinden. Terzake zal geen aparte terugvorderingsbeschikking worden opgemaakt.

Artikel 19

Voor zover projecten door departementsonderdelen worden uitgevoerd gelden dezelfde procedurevoorschriften en beoordelingsmaatstaven, teneinde zeker te stellen dat voldaan wordt aan de eisen die voortvloeien uit de Europese regelgeving. Het Agentschap SZW vervult hierbij de normale toetsende rol.

Artikel 20 en 21

De Subsidieregeling ESF-EQUAL 14 mei 2001/AM/CAB/01/30876 Directie Arbeidsmarkt, gepubliceerd in de Staatscourant van 15 mei 2001 Nr 93 wordt ingetrokken. De lopende projecten worden echter wel volgens die regeling afgewikkeld. Daarop is deze nieuwe regeling niet van toepassing.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

BIJLAGE 1 als bedoeld in de artikelen 13 vierde lid en 17 vierde lid (Controle- en accountantsprotocol)

1. Algemeen

1.1. Doel en reikwijdte van het controleprotocol

Dit controleprotocol geeft nadere aanwijzingen en een toelichting op de door de accountants uit te voeren controlewerkzaamheden in het kader van de activiteiten, die mede gefinancierd zijn uit het Europees Sociaal Fonds, Communautair Initiatief EQUAL (2001-2006). Dit controleprotocol is geen werkprogramma. Het gaat bij de accountantscontrole van een ESF-EQUAL subsidiedeclaratie primair om vast te stellen, in hoeverre de indiener van de declaratie de regeling heeft nageleefd. Dit aspect van de controle dient de accountant zelf op toerijkende wijze in zijn werkprogramma op te nemen. De accountant belast met de controle van de einddeclaratie (artikel 17 lid 4) een jaarrapportage of een tussentijdse rapportage (artikel 13 lid 4) dient zorg te dragen voor een op de situatie toegesneden werkprogramma, waarbij aan de specifieke AO-kenmerken van een project, alsmede aan de controletolerantie, voldoende aandacht wordt geschonken.

De wijze waarop het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) toezicht uitoefent op de uitvoering van ESF-projecten is beschreven in een controle- en toezichtsplan (Auditfilosofie). In dit plan worden de verantwoordelijkheden van de diverse partijen die bij de uitvoering van ESF-projecten zijn betrokken (waaronder de externe accountant) nader uitgewerkt.

1.2. Doel en reikwijdte van de accountantscontrole

In het kader van de controle op de uitvoering van de Subsidieregeling ESF-EQUAL 2004 dient de einddeclaratie voorzien te zijn van een verklaring van een accountant (artikel 17, lid 4). De einddeclaratie en de daarbij afgegeven accountantsverklaring zijn voor SZW de basis voor het vaststellen van de definitieve subsidie.

Op grond van artikel 13 lid 4 kan SZW ook verlangen dat een jaarrapportage of tussentijdse rapportage van een accountantsverklaring wordt voorzien. De jaarrapportage of tussentijdse rapportage en de daarbij afgegeven accountantsverklaring zijn voor SZW dan de basis voor het vaststellen van een voorschot.

Daar waar in de vorige alinea wordt gesproken over einddeclaratie/jaarrapportage/tussentijdse rapportage wordt bedoeld de einddeclaratie/jaarrapportage/tussentijdse rapportage op projectniveau.

De einddeclaratie/jaarrapportage/tussentijdse rapportage is een financiële verantwoording bij een subsidie-afrekening/voorschotverzoek bij zowel de vaststelling van een voorbereidingssubsidie als bij de vaststelling van een projectsubsidie. De uitkomst van de werkzaamheden van de accountant is derhalve een accountantsverklaring. Deze accountantsverklaring geeft zowel een oordeel over de juistheid van de einddeclaratie/jaarrapportage/tussentijdse rapportage, alsmede over de rechtmatigheid hiervan. Het is van essentieel belang dat de aard van de accountantsverklaring duidelijk is en dat de eventueel geconstateerde problemen goed worden weergegeven. De geconstateerde bevindingen worden door de accountant opgenomen in een rapport van bevindingen.

Voor de accountantsverklaring heeft SZW modellen ontwikkeld. Deze modellen zijn als bijlage bij dit protocol opgenomen.

1.3. Materialiteitseis en correcties

De controle dient dusdanig te worden opgezet, dat daarmee wordt voldaan aan de materialiteitseis van de Rijksoverheid. Dit houdt in, dat alle fouten groter dan 1 procent van het projectbedrag dienen te worden vastgesteld.

Uiteraard geldt voor de accountant het axiomatische voorbehoud.

Teneinde een goedkeurende verklaring af te kunnen geven is het noodzakelijk dat alle geconstateerde fouten in de einddeclaratie/jaarrapportage/tussentijdse rapportage worden gecorrigeerd.

Indien een correctie niet of niet afdoende wordt aangebracht dient dit tot uitdrukking te worden gebracht door middel van het verstrekken van een niet goedkeurende accountantsverklaring (afkeurende verklaring of verklaring met beperking). In het rapport van bevindingen dienen de geconstateerde, niet gecorrigeerde, fouten of voor de accountant niet controleerbare posten, nader te worden geanalyseerd en dienen de gevolgen voor de einddeclaratie/jaarrapportage/tussentijdse rapportage nader te worden gekwantificeerd.

1.4. OLAF-meldingen

De Europese regelgeving schrijft voor dat alle afwijkingen van de regelgeving groter dan € 4.000 gemeld moeten worden aan de Europese Commissie. Deze verplichte melding vindt plaats aan de zogenaamde fraude commissie van de Europese Commissie (OLAF).

2. Opdrachtbevestiging

SZW wenst zekerheid te verkrijgen dat de controlerend accountant tijdig op de hoogte is gesteld van de inhoud van dit controleprotocol. Bij de aanmelding en de indiening van de aanvraag van voorbereidingssubsidie dient een kopie van de opdrachtbevestiging of een andere schriftelijke mededeling, waarin de toepassing en naleving van dit controleprotocol door de controlerend accountant wordt bevestigd, aan SZW te worden gezonden.

De tekst van deze opdrachtbevestiging is opgenomen in bijlage A van dit controleprotocol.

SZW kan aan de beschikking tot verlening van projectsubsidie nadere voorschriften verbinden (artikel 10, lid 3), die in de accountantscontrole dienen te worden betrokken. Deze nadere voorschriften worden schriftelijk aan de aanvrager bekend gemaakt. De accountant dient schriftelijk te bevestigen van deze nadere voorschriften op de hoogte te zijn gesteld en deze bij de controle van de einddeclaratie/jaarrapportage/tussentijdse rapportage in aanmerking te zullen nemen.

De tekst van deze bevestiging is opgenomen in bijlage B van dit controleprotocol.

Zolang bovengenoemde stukken niet in het bezit zijn van SZW wordt de behandeling van verzoeken tot voorschotverlening van de aanvrager opgeschort.

3. Werkzaamheden van de accountant

3.1. Algemeen

De accountant maakt onderscheid tussen de volgende werkzaamheden:

• werkzaamheden voorafgaand aan de uitvoering van het project (preventieve werkzaamheden);

• interim controle;

• eindcontrole.

3.2. Preventieve werkzaamheden

De preventieve werkzaamheden hebben betrekking op de situatie waarin de externe accountant reeds in een vroeg stadium, bijvoorbeeld in de voorbereidende fase, bij de totstandkoming van het verzoek om registratie respectievelijk de projectaanvraag, is betrokken.

In deze voorbereidende fase beoordeelt de accountant de voorgenomen administratieve organisatie en daarin vervatte maatregelen van interne controle (AO/IC) teneinde vast te stellen of deze voorgenomen AO/IC voldoet aan de in de regelgeving gestelde eisen om te kunnen komen tot een goedkeurende accountantsverklaring.

De uitkomsten van deze beoordeling worden schriftelijk aan de opdrachtgever gerapporteerd evenals de eventuele aanbevelingen die daarbij zijn gedaan. SZW ontvangt een afschrift van deze rapportage.

3.3. Interim controle

De interim controle heeft mede tot doel vast te stellen of de voorgestelde AO/IC daadwerkelijk bestaat en dat de werking daarvan gedurende de te controleren periode gewaarborgd is. Voorzover tijdens de preventieve werkzaamheden door de accountant aanbevelingen zijn gedaan met betrekking tot de AO/IC onderzoekt de accountant of deze aanbevelingen zijn opgevolgd.

De accountant rapporteert zijn bevindingen met betrekking tot het onderzoek naar de AO/IC in de vorm van een zogenaamde management letter. SZW ontvangt een afschrift van deze management letter, tegelijk met de jaarrapportage, zoals vermeld in artikel 15, lid 1.

SZW heeft geen standaard model ontwikkeld voor deze management letter, aangezien de opzet hiervoor over wordt gelaten aan de controlerende accountants. Wel dienen ten minste de volgende onderwerpen in de management letter behandeld te worden:

• De deelnemersadministratie

– de urenadministratie,

– de financiële administratie,

– de interne controle maatregelen,

– publiciteit (artikel 16),

– follow up aanbevelingen/bevindingen (n.a.v. preventieve werkzaamheden en/of interim controle).

• Aanbevelingen ter verbetering van de AO/IC.

Indien de AO/IC bij latere controles van tussentijdse declaraties onderwerp van onderzoek door de accountant is, worden de bevindingen naar aanleiding van deze controles eveneens door middel van een afschrift van de schriftelijke rapportage ter kennis van SZW gebracht.

3.4. Eindcontrole

3.4.1. Algemeen

Hetgeen in deze paragraaf wordt opgenomen met betrekking tot de eindcontrole, is eveneens van toepassing op de controle die door de accountant wordt verricht met betrekking tot een jaarrapportage en een tussentijdse rapportage, indien daarbij door SZW op grond van artikel 13 lid 4 een accountantsverklaring wordt verlangd.

Ter zake van de eindcontrole dient de accountant bij de uitvoering van de accountantscontrole op de einddeclaratie inzake ESF-EQUAL 2004 vast te stellen dat minimaal aan de onderstaande punten is voldaan. Hierbij wordt opgemerkt dat de naleving van de gehele subsidieregeling object van controle is.

3.4.2. Algemene voorwaarden

a. Er is een beschikking van SZW op grond waarvan de einddeclaratie kan worden ingediend.

b. De einddeclaratie is volledig en juist ingevuld.

c. De einddeclaratie is rekenkundig juist.

d. De einddeclaratie stemt overeen met de onderliggende administratie en overige bescheiden van de subsidieaanvrager en/of uitvoerders.

e. Alle in de einddeclaratie verantwoorde uitgaven voldoen aan de in de Subsidieregeling ESF-EQUAL 2004 vermelde criteria.

3.4.3. Administratieve voorschriften

De accountant gaat na dat alle administratieve voorschriften zoals aangegeven in artikel 14, lid 1 tot en met 7, van de subsidieregeling ESF-EQUAL 2004 zijn nageleefd. De belangrijkste voorwaarde is het voeren van een administratie, die waarborgt dat de volgens de subsidieregeling te verstrekken gegevens op een ordelijke, transparante en controleerbare wijze geregistreerd worden.

3.4.4. Subsidiabele kosten

De accountant gaat na dat de in de einddeclaratie verantwoorde kosten juist en rechtmatig zijn. Hieraan is voldaan indien de accountant constateert dat:

a. de in de einddeclaratie verantwoorde kosten naar hun aard passen binnen de aanvraag met bijbehorende begroting waarop de beschikking is ontvangen;

b. de in de einddeclaratie verantwoorde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, voor de uitvoering van het project noodzakelijk zijn en ten laste van de aanvrager zijn gebleven (artikel 12, lid 1);

c. de in de einddeclaratie verantwoorde kosten subsidiabel zijn overeenkomstig EG-verordening 1685/2000 artikel 12 lid 1);

d. de in de einddeclaratie verantwoorde kosten geen kosten betreffen die niet subsidiabel zijn, zoals aangegeven in artikel 12, lid 2;

e. de gemengde kosten (kosten voor zowel subsidiabele als niet-subsidiabele deelnemers) op een controleerbare en aanvaardbare wijze zijn toegerekend (artikel 12, lid 3).

3.4.5. Deelnemers

De kenmerken van de deelnemers dienen te voldoen aan de eisen die daaraan, ingevolge de maatregelen en prioriteiten, worden gesteld.

3.4.6. Financiering en overige ontvangsten

De financiering van de activiteiten dient aan de financiële administratie ontleend te kunnen worden. Deze financiering bestaat uit:

a. ESF-subsidie, en voorzover van toepassing

b. publiek rechtelijke bijdrage(n).

c. privaatrechtelijke bijdragen, en/of

d. overige ontvangsten, voorzover verband houdend met de uitvoering van het project

Ook de onde d genoemde overige ontvangsten dienen afzonderlijk uit de administratie te blijken. Deze ontvangsten dienen op het totaal van de in de subsidiegrondslag opgenomen kosten in mindering te worden gebracht, waarna over het saldo de subsidie kan worden berekend.

De accountant dient de financiering en overige ontvangsten op volledigheid te controleren.

3.4.7. Subsidieberekening

De accountant gaat na dat de berekening van de ESF-EQUAL 2004 subsidie:

a. rekenkundig juist is;

b. conform de subsidiegrondslag als opgenomen in artikel 11 is vastgesteld;

c. niet meer bedraagt dan de subsidie zoals aangegeven in de beschikking.

3.4.8. Afronding en rapportage

Indien tijdens de accountantscontrole blijkt dat er fouten in de einddeclaratie voorkomen, dan dienen deze gecorrigeerd te worden. Bij het nalaten van de correctie van deze fouten kan de accountant geen goedkeurende accountantsverklaring afgeven. Dit is ook het geval indien bedragen niet voldoende controleerbaar zijn. Deze bedragen dienen eveneens uit de declaratie te worden verwijderd.

De accountant hanteert voor de weergave van de bevindingen van zijn controlewerkzaamheden het van toepassing zijnde model Accountantsverklaring zoals dit in bijlage C en D bij dit controleprotocol is opgenomen.

Naast de accountantsverklaring dient door de accountant in de volgende gevallen een rapport van bevindingen ten behoeve van SZW te worden opgesteld:

– indien het oordeel van de accountant leidt tot een afkeurende accountantsverklaring;

– indien sprake is van een goedkeurende verklaring met bevindingen die geen afbreuk doen aan de strekking van de verklaring. Deze conclusie dient op deugdelijke wijze in het rapport van bevindingen te worden onderbouwd.

Dit rapport van bevindingen dient gelijktijdig met de accountantsverklaring afgegeven en ingediend te worden bij SZW. SZW gebruikt dit rapport van bevindingen in het kader van de beoordeling van de uitgevoerde werkzaamheden alsmede de hierbij geconstateerde bevindingen. SZW heeft geen standaard model ontwikkeld voor dit rapport van bevindingen, aangezien de opzet hiervoor over wordt gelaten aan de controlerende accountants. Wel dienen ten minste de volgende onderwerpen in het rapport van bevindingen behandeld te worden:

• Beoordeling van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC).

• In het rapport van bevindingen dient per onderwerp in te worden gegaan op de uitgangspunten/berekeningsgrondslagen die de accountant bij de controle gebruikt heeft:

– deelnemersadministratie (o.a. wijze van registratie, bewijsstukken, uitstroomgegevens);

– urenadministratie (o.a. wijze van registratie, fiattering, functiescheiding);

– financiële administratie (o.a. wijze van registratie, berekening tarieven, offerteprocedure, bepalen marktconformiteit).

• Controlebevindingen

– aard en omvang van de geconstateerde fouten;

– wel /niet gecorrigeerd in de einddeclaratie.

• Belangrijke bevindingen en aanbevelingen ter verbetering van de AO/IC, indien sprake is van een accountantsverklaring bij een tussentijdse rapportage.

• Motivering van de afgegeven accountantsverklaring.

3.4.9. Ongedeelde verantwoordelijkheid

Voorzover voor de controle van de einddeclaratie gebruik wordt gemaakt van de werkzaamheden van andere accountants, draagt de accountant die verantwoordelijk is voor de accountantsverklaring bij de einddeclaratie, er zorg voor dat de aanvrager hiervan op de hoogte wordt gesteld en wijst de aanvrager op het feit dat alle relevante verplichtingen uit dit controleprotocol ook aan de accountant(s), belast met de controle van de einddeclaratie van (een) deel project(en), bekend worden gemaakt en dat deze laatste accountant(s) hun werkzaamheden verrichten met inachtneming van dit protocol.

Deze laatstgenoemde categorie accountants dient schriftelijk te bevestigen dat zij van alle verplichtingen uit dit protocol op de hoogte zijn en dat zij deze zullen naleven. Voor deze bevestiging dient gebruik te worden gemaakt van de opdrachtbevestiging volgens bijlage A.

4. Reviews

SZW kan steekproefsgewijs reviews uit (laten) voeren teneinde na te gaan of de accountantscontrole met een deugdelijke grondslag en met inachtneming van dit controleprotocol is uitgevoerd. Deze reviews komen niet in de plaats van andere controles dan wel reviews uitgevoerd door de Algemene Rekenkamer, de Europese Commissie en/of de Europese Rekenkamer.

De accountant belast met de controle van de einddeclaratie stemt er mee in dat de controle-dossiers in het kader van bovengenoemde reviews integraal aan de reviewers ter beschikking worden gesteld. Voorts zal deze accountant, schriftelijk dan wel mondeling, alle gevraagde gegevens verstrekken waarom in het kader van voornoemde review wordt verzocht.

Bijlage A

stcrt-2004-78-p11-SC64782-1.gif

Bijlage B

stcrt-2004-78-p11-SC64782-2.gif

Bijlage C

stcrt-2004-78-p11-SC64782-3.gif

Bijlage D

stcrt-2004-78-p11-SC64782-4.gif
Naar boven