Wijziging Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken

Regeling van 14 april 2004, nr. DJZ/BR/0185-04, tot wijziging van de subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot subsidiëring van thematische organisaties voor ontwikkelingssamenwerking (Thematische medefinanciering)

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk I, afdeling 1, paragraaf 2, wordt na artikel 1.1.5 een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 1.1.5a

Subsidie kan worden geweigerd, ingetrokken, vastgesteld op een lager bedrag dan bij de verlening is bepaald of gewijzigd ten nadele van de subsidieontvanger in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

B

Het tweede en derde lid van artikel 2.3.1 komen respectievelijk te luiden:

2. De activiteiten omvatten de ondersteuning van particuliere organisaties in ontwikkelingslanden die naar doelstelling en werkzaamheden zijn gericht op een of meer van de in het derde lid genoemde thema’s, op een specifieke doelgroep, land of een regio dan wel op een andere wijze, als voorzien in een beleidsvoornemen, bedoeld in artikel 1.1.6, betekenisvol bijdragen aan de realisering van de doelstelling, genoemd in het eerste lid.

3. De thema’s, bedoeld in het tweede lid, zijn:

a. duurzame economische ontwikkeling,

b. menselijke ontwikkeling,

c. sociaal-culturele ontwikkeling,

d. politieke ontwikkeling,

e. vrede en veiligheid,

f. milieu en water, en

g. gendergelijkheid.

C

Hoofdstuk II, afdeling 3, paragraaf 2, komt te luiden:

Paragraaf 2

Organisatie, activiteiten

Artikel 2.3.2

1. Subsidie voor activiteiten, bedoeld in artikel 2.3.1, tweede lid, kan worden verleend aan particuliere organisaties zonder winstoogmerk die zijn gericht of mede gericht op structurele armoedebestrijding in de zin van artikel 2.3.1.

2. De beoordeling van subsidieaanvragen vindt plaats aan de hand van de maatstaven waarop de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.3.12 en 2.3.13, betrekking hebben.

3. Organisaties, gevestigd in een ontwikkelingsland, wier activiteiten geheel of overwegend op dat land zijn gericht komen niet voor subsidie in aanmerking.

D

In artikel 2.3.3 wordt ‘het thema economische ontwikkeling’ vervangen door: het thema duurzame economische ontwikkeling.

E

Artikel 2.3.4 komt te luiden:

Artikel 2.3.4

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema menselijke ontwikkeling activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

a. zorg voor reproductieve en seksuele gezondheid,

b. activiteiten gericht op het voorkomen van een verdere verspreiding van HIV en AIDS en op beperking van de nadelige individuele en maatschappelijke gevolgen daarvan, of

c. basisgezondheidszorg in relatie tot reproductieve gezondheid en HIV en AIDS.

F

De artikelen 2.3.7 en 2.3.8 komen respectievelijk te luiden:

Artikel 2.3.7

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema vrede en veiligheid activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

a. conflictpreventie, -beheersing en -⁠beslechting,

b. vredesopbouw of

c. rehabilitatie ofwel wederopbouw na conflict.

Artikel 2.3.8

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema milieu en water activiteiten die betrekking hebben op:

a. drinkwater en sanitatie,

b. duurzaam geïrrigeerde landbouw,

c. duurzaam strooomgebiedbeheer,

d. capaciteitsopbouw op het gebied van geïntegreerd waterbeheer,

e. milieutoetsing en daaraan verwante activiteiten,

f.  duurzaam beheer en gebruik van biodiversiteit en bossen,

g. woestijnbestrijding,

h. klimaatbeleid,

i. duurzame toegang tot energiediensten, zo mogelijk met toepassing van duurzame technologie,

j. technologische vernieuwing,

k. duurzame handel en investeringen, of

l. milieugerelateerde gezondheidsproblemen.

G

In artikel 2.3.9 wordt ‘gender’ vervangen door: gendergelijkheid.

H

Artikel 2.3.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘twaalf maanden’ vervangen door: negen maanden.

2. Toegevoegd wordt een nieuw vijfde lid, luidend:

5. Geen subsidie wordt verleend indien dit tot samenloop met een andere aan dezelfde ontvanger op grond van deze afdeling verleende subsidie zou leiden. Organisaties die reeds direct of indirect door de minister worden gesubsidieerd komen niet in aanmerking voor een instellingssubsidie op grond van deze afdeling. Organisaties die op grond van deze afdeling een instellingssubsidie ontvangen komen niet in aanmerking voor een andere door de minister te verlenen subsidie, behoudens in gevallen voorzien in de beleidsvoornemens, bedoeld in het tweede lid.

I

De artikelen 2.3.12 en 2.3.13 komen respectievelijk te luiden:

Artikel 2.3.12

In de uiteenzetting over de organisatie besteedt de aanvrager aandacht aan:

a. de mate van draagvlak in de Nederlandse samenleving,

b. de geschiedenis, missie en de relatie tussen missie en armoedebestrijding,

c. de gehanteerde interventiestrategieën,

d. de aard en kwaliteit van de relaties met partnerorganisaties,

e. de aard en kwaliteit van de relaties met derden,

f. de effecten en de duurzaamheid van de resultaten van de werkzaamheden van de organisatie,

g. de wijze waarop organisatiestructuur en -cultuur bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte dienstverlening aan partnerorganisaties en derden,

h. de wijze waarop het beleid van de organisatie ten aanzien van personeel en innovatie bijdraagt aan een doelmatige en doelgerichte inzet van middelen,

i. de wijze waarop de organisatie gestalte geeft aan de bewaking van voortgang en kwaliteit van beleid en programma’s van de organisatie, en

j. het door de organisatie gevoerde financieel beheer.

Artikel 2.3.13

In de uiteenzetting over de voorgenomen werkzaamheden komen aan de orde:

a. de bijdrage van de werkzaamheden aan structurele armoedebestrijding in de zin van artikel 2.3.1,

b. de relatie tussen de aanvraag en de op grond van artikel 1.1.6 door de minister geformuleerde beleidsvoornemens,

c. de mate waarin de voorgenomen activiteiten vernieuwend zijn,

d. het belang van de subsidie voor het verwezenlijken van de missie van de organisatie en voor haar continuïteit,

e. het verband tussen doelen, middelen en resultaten,

f. de mate waarin de beoogde resultaten specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn omschreven,

g. de doelgerichtheid en doelmatigheid van de inzet van middelen,

h. de wijze waarop kwaliteitsbeheer, monitoring en evaluatie van de werkzaamheden gestalte krijgt,

i. de mate waarin de voorgenomen werkzaamheden een hefboomeffect op andere initiatieven zullen genereren,

j. de mate waarin en de wijze waarop de voorgenomen werkzaamheden een duurzame uitwerking zullen hebben.

J

Artikel 2.3.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

3. In het nieuwe derde lid vervalt: , eerste tot en met derde lid.

K

Hoofdstuk II, afdeling 11, vervalt.

Artikel II

Op voor inwerkingtreding van deze regeling op grond van hoofdstuk II, afdeling 3, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken verleende subsidies, blijft de de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken zoals luidend voor inwerkingtreding van deze regeling van toepassing.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

Bij regeling van 14 mei 20021 werd in de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken een afdeling ‘Thematische medefinanciering’ (TMF) ingevoegd. Subsidie in het kader van deze afdeling wordt verleend op grond van een zogenoemde subsidietenderprocedure. In de tweede helft van 2002 is ten aanzien van TMF voor de eerste maal toepassing gegeven aan deze procedure. Die toepassing heeft aanleiding gegeven tot een aantal aanpassingen van de regeling2 . Ook de ervaringen met de tweede ronde, in 2003, leiden tot enkele wijzigingen.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om enkele niet aan TMF gerelateerde wijzigingen te verwerken: de introductie van de integriteitstoets die op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur kan worden uitgevoerd en het vervallen van de subsidieafdeling Migratie.

Artikelen

Artikel 1.1.5a

Artikel 6 in samenhang met artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur biedt de mogelijkheid een subsidie te weigeren, in te trekken of te verlagen indien ernstig gevaar bestaat dat de subsidie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.

Van die mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt indien de desbetreffende subsidieregeling daarin nadrukkelijk voorziet. De invoering van artikel 1.1.5a strekt daartoe.

Artikel 2.3.1

In het gewijzigde tweede lid wordt tot uitdrukking gebracht dat een beleidsvoornemen uitsluitsel geeft over de condities waaronder subsidieaanvragen die niet op een of meer van de genoemde thema’s betrekking hebben voor subsidie in aanmerking kunnen komen (de zgn. ‘open categorie’).

Artikel 2.3.2

Deze bepaling is sterk vereenvoudigd. Overlap met de artikelen 2.3.12 en 2.3.13 is daardoor vermeden. Het eerste en het derde lid bevatten elk een zogenaamd ‘drempelcriterium’. Dat betekent dat organisaties die daaraan niet voldoen niet voor TMF subsidie in aanmerking kunnen komen. Het tweede lid verwijst naar de beoordelingsmaatstaven in de artikelen 2.3.12 en 2.3.13. De subsidieaanvragen worden beoordeeld aan de hand van deze maatstaven. De mate waarin een aanvraag voldoet aan de afzonderlijke maatstaven wordt uitgedrukt in een aantal ‘punten’. De totaalscore is mede afhankelijk van het gewicht dat aan de verschillende maatstaven wordt gehecht. Een lage score op een of enkele onderdelen kan gecompenseerd worden door een hoge score op andere onderdelen. Organisaties wier aanvraag hoger scoort dan andere, komen het eerst voor subsidieverlening in aanmerking.

Artikel 2.3.4

De reikwijdte van deze bepaling is beperkt. Het thema menselijke ontwikkeling omvat niet meer ‘deelname aan sport’ en ‘versterking van de positie van kinderen en jongeren’. Voor de goede orde zij vermeld dat in voorgaande TMF rondes verleende subsidies voor activiteiten op dit terrein uiteraard niet op de grond dat de subsidieregeling niet meer in een grondslag voorziet, zullen worden beëindigd of aangepast. In artikel II is een overgangsregeling neergelegd die dit buiten twijfel stelt.

Artikel 2.3.7

Activiteiten gericht op ontmijning zullen niet op grond van de beoordeling ten behoeve van het tijdvak 2005–2008 voor subsidiëring in aanmerking komen. Voor reeds verleende subsidies geldt de overgangsregeling in artikel II.

Artikel 2.3.10

De termijn voor publicatie van de beleidsvoornemens is in overeenstemming gebracht met de gegroeide praktijk.

In het nieuwe vijfde lid is een anti-cumulatiebepaling neergelegd. ‘Indirect’ gesubsidieerd ziet op de situatie waarin een subsidieaanvrager reeds door een andere door de minister gesubsidieerde organisatie – zoals een medefinancieringsorganisatie als bedoeld in de Subsidieregeling algemene organisaties voor ontwikkelingssamenwerking – wordt bekostigd.

Artikelen 2.3.12 en 2.3.13

De inhoud van deze artikelen is opnieuw geordend. In onderdeel a van artikel 2.3.12 is ‘de mate van draagvlak in de Nederlandse samenleving’ als eerste, en zwaarwegend, criterium voor de beoordeling van een organisatie vermeld.

Artikel 2.3.14

Doordat artikel 2.3.1, tweede lid, nu zelf verwijst naar de optie om in een beleidsvoornemen subsidiëring van activiteiten die ‘op andere wijze’ bijdragen aan de realisering van de hoofddoelstelling mogelijk te maken, en omdat de mate waarin aan de criteria in de artikelen 2.3.12 en 2.3.14 voldaan wordt een wegingsfactor en geen absolute maatstaf is, bestaat geen behoefte aan de uitzonderingsbepaling die in het voormalige derde lid was neergelegd.

In het nieuwe derde lid is de afwijkingsmogelijkheid waar het procedure betreft, verruimd. Deze afwijkingsmogelijkheid wordt benut voor enkele ‘kleine’ programma’s, waarbinnen de € 100.000 drempel niet zou passen.

Hoofdstuk II, afdeling 11

Door de minister bekostigde activiteiten op het terrein van migratie worden uitgevoerd door volkenrechtelijke organisaties of op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst door particuliere opdrachtnemers. In geen van deze gevallen is subsidieverlening aan de orde. In het licht hiervan bestaat geen behoefte aan een afzonderlijke afdeling in hoofdstuk II van de regeling voor subsidies op het terrein van migratie. In incidentele, bijzondere, gevallen kan subsidie worden verleend op grondslag van artikel 2.1.5 (internationale juridische en justitiële samenwerking).

Artikel II

Deze overgangsbepaling is al toegelicht bij artikel 2.3.4.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Naar boven