Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2004, 74 pagina 30 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2004, 74 pagina 30 | Overig |
Regeling van de Minister van Economische Zaken van 7 april 2004, nr. WJZ 4023354, tot uitvoering van het Besluit subsidies energieprogramma's, houdende vaststelling van het programma duurzame energie (Uitvoeringsregeling BSE-2004 duurzame energie)
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 3, tweede lid, 5, en 6, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder minister: de Minister van Economische Zaken.
1. Als energieprogramma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s, wordt vastgesteld het programma opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.
2. Voor het in de bijlage opgenomen programma worden subsidieplafonds vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de bijlage, onderdeel F.
3. De in het tweede lid bedoelde bedragen zijn beschikbaar voor aanvragen die zijn ontvangen in de in de bijlage, onderdeel G, opgenomen perioden.
4. De bedragen in de bijlage, onderdeel F, onder a en b, worden verdeeld op de wijze, bepaald in artikel 9, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s. Indien door toewijzing van subsidieaanvragen met dezelfde datum van ontvangst, de bedragen in de bijlage, onderdeel F, onder a onderscheidenlijk b, zouden worden overschreden, geschiedt de toewijzing volgens een rangschikking van de subsidieaanvragen, waarbij de hoogst gerangschikte subsidieaanvraag het eerst voor toewijzing in aanmerking komt. De minister stelt de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen vast door middel van loting.
5. Het bedrag in de bijlage, onderdeel F, onder c, wordt verdeeld op de wijze, bepaald in artikel 9, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s.
1. De aanvraag om subsidie, die wordt ingediend in de perioden als bedoeld in onderdeel G, onder 1 en 2, van de bijlage bij deze regeling, kan elektronisch worden ingediend met gebruikmaking van de elektronische weg die daartoe is geopend en voor zover dat geschiedt met toepassing van de pincode en het certificaat die aan de aanvrager zijn toegekend.
2. De aanvraag gaat vergezeld van de documenten die zijn vermeld in het aanvraagformulier BSE.1
3. Als tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, geldt het tijdstip waarop de aanvraag het systeem voor gegevensverwerking van de minister heeft bereikt.
4. De minister bevestigt de ontvangst van de aanvraag.
5. De minister kan weigeren de aanvraag te aanvaarden indien de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid daarvan onvoldoende zijn gewaarborgd, gelet op de aard en inhoud van de aanvraag. De minister deelt een weigering zo spoedig mogelijk aan de afzender mee.
6. De ontvangstbevestiging, bedoeld in het vierde lid, en de weigering, bedoeld in het vijfde lid, worden elektronisch verzonden. Als tijdstip waarop het bericht is verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarover de minister geen controle heeft.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling BSE-2004 duurzame energie.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In 2001 is de Uitvoeringsregeling Besluit subsidies energieprogramma’s duurzame energie (hierna: BSE-DEN) als generiek subsidie-instrument voor duurzame energieprojecten geïntroduceerd. In de jaren daarvoor bestonden subsidieregelingen voor afzonderlijke duurzame energieopties, zoals voor windenergie, zonne-energie en biomassa. Met de nota Energie Onderzoek Strategie (EOS) van het ministerie van EZ (Kamerstukken II 2001/02, 28 108, nr. 1) werd in 2001 het beleidsvoornemen aangekondigd tot verdergaande vereenvoudiging en stroomlijning van de bestaande subsidieregelingen voor energieonderzoek. De afgelopen twee jaar is gewerkt aan de vormgeving van een nieuw EOS-instrumentarium dat het terrein van energieonderzoek in de volle breedte bestrijkt. Voorzien wordt thans dat in de tweede helft van dit jaar de nieuwe energieonderzoeksinstrumenten (een faciliteit voor lange termijn onderzoek en een instrument voor demonstratieprojecten) in werking treden. Hiermee komt tevens een einde aan de regeling BSE-DEN, waarvoor de voorliggende regeling BSE-DEN 2004 derhalve de laatste uitvoering is. Om overlap tussen oude en nieuwe regelingen te voorkomen bevat BSE-DEN budget voor slechts één tender waarop tot in juni 2004 kan worden ingeschreven. Initiatiefnemers voor onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratieprojecten op het gebied van duurzame energie kunnen in de toekomst een beroep doen op voornoemde nieuwe EOS-instrumenten en generieke innovatiefaciliteiten van het Directoraat Generaal Innovatie van mijn ministerie. Voor één en hetzelfde project kan uiteraard niet twee maal subsidie (zowel BSE-DEN als EOS) verkregen worden. Ik ben voornemens om voor haalbaarheidstudies en kennisoverdrachtprojecten op het gebied van duurzame energie specifieke ondersteuning mogelijk te maken via een nieuwe regeling, die waarschijnlijk in 2005 open zal gaan.
Ten aanzien van de in artikel 2, vierde lid, van de voorliggende regeling opgenomen mogelijkheid tot loting het volgende. Mogelijkerwijs wordt het subsidieplafond ten aanzien van haalbaarheidsstudies en kennisoverdrachtprojecten, opgenomen in onderdeel F, onder a onderscheidenlijk b, van de bijlage bij de regeling overschreden voordat de subsidiabele periode beëindigd is. Als dit budget door toewijzing van subsidieaanvragen met dezelfde datum van ontvangst zou worden overschreden, worden de aanvragen onderling gerangschikt. De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie. De datum van ontvangst wordt bepaald conform artikel 9, eerste lid, van het BSE: de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften, wordt beschouwd als datum van ontvangst. De onderlinge rangschikking komt tot stand door loting van de aanvragen van de desbetreffende dag en zal in mandaat namens mij geschieden door Novem in het bijzijn van minimaal een lid van de juridische staf van Novem. Na rangschikking zal het project worden getoetst aan de voorwaarden van de voorliggende regeling. Mocht blijken dat het project niet volledig voldoet aan deze regeling, dan komt de aanvraag die de volgende is in de rangorde aan de beurt.
De voorliggende ontwerp-regeling is op 27 februari 2004 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2004/0064/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De Commissie heeft bevestigd dat het hier gaat om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje, van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van richtlijn nr. 98/34/EG geen standstill-termijn.
Bij regeling van de Minister van Economische Zaken van 16 september 2003, nr. WJZ 3048580, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling BSE-2003 duurzame energie (Stcrt. 2003, nr. 184) is de mogelijkheid opengesteld om aanvragen tot subsidieverlening elektronisch in te dienen. In de voorliggende regeling (artikel 3) wordt deze mogelijkheid voortgezet. Dit is een invulling van de mogelijkheid die artikel 6, tweede lid, tweede volzin, van het Besluit subsidies energieprogramma’s biedt: vrijstelling van de verplichting subsidieaanvragen in te dienen met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier (schriftelijk dus). De elektronische weg staat uitsluitend open voor de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening en niet voor de aanvragen tot voorschotverstrekking of subsidievaststelling.
Met het openstellen van de elektronische weg wordt vooruitgelopen op de aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met regels over verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer). Dit wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken I 2003/04, 28 483). Dat wetsvoorstel heeft overigens een veel bredere strekking dan uitsluitend aanvragen tot subsidieverlening. Met de term ‘elektronische weg’ in artikel 3, eerste lid, van de voorliggende regeling wordt aangesloten bij het algemeen deel van de toelichting op dat wetsvoorstel. Om een aanvraag langs elektronische weg te kunnen indienen heeft een aanvrager een computer met een internetaansluiting nodig, een pincode en een certificaat. Het certificaat is software waarmee een individu elektronisch kan worden geïdentificeerd. De aanvrager die over een pincode en een certificaat beschikt kan via het internetadres www.senterloket.nl online een aanvraagformulier invullen en vervolgens de aanvraag indienen bij Novem. Hoe de pincode en het certificaat zijn te verkrijgen, is uitgebreid beschreven op bovengenoemde website. Mocht de aanvrager pincode en certificaat niet tijdig beschikbaar hebben, dan is het mogelijk alvast een aanvraag in te dienen die later kan worden aangevuld met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Het blijft overigens mogelijk om schriftelijk subsidie aan te vragen via de gebruikelijke procedure (bezorgen van een ondertekend aanvraagformulier bij Novem, al dan niet per post). Het is, als de aanvrager dat wenst, zelfs mogelijk de aanvraag elektronisch in te dienen en eventuele aanvullingen schriftelijk na te zenden. Elektronisch hoeft dus niet, maar mag wel en mag ook gedeeltelijk.
Zoals beschreven in de paragraaf 1 van deze toelichting is, met het oog op de voorziene wijziging van het energie-onderzoeksbeleid, de voorliggende regeling BSE-DEN 2004 de laatste uitvoering van BSE-DEN. De administratieve lasten van het nieuwe instrumentarium zullen nader in kaart worden gebracht. Uitgangspunt is dat de wijziging van het energie-onderzoeksinstrumentarium, waarmee tevens stroomlijning van bestaande regelingen wordt beoogd, in principe zal leiden tot een reductie van de administratieve lasten. Dit is de achtergrond waartegen de navolgende opmerkingen over de administratieve lasten van de regeling BSE-DEN 2004 moeten worden gezien. Van belang is verder dat de administratieve lasten van de regeling worden bezien voor de looptijd van de regeling. Er wordt dus geen berekening gemaakt op jaarbasis. Reden hiervoor is dat verschillende typen projecten een beroep kunnen doen op de regeling, met uiteenlopende ijkpunten. Hierdoor is het praktisch uitgesloten een goed beeld te vormen van de verdeling van de administratieve lasten over de relevante jaren.
Aangezien het hier gaat om een subsidieregeling, staat het partijen vrij om een aanvraag te doen voor subsidie; men is daartoe niet verplicht. In 2004 worden 251 BSE-DEN subsidieaanvragen verwacht van in totaal ongeveer 165 aanvragers.
Voor de aanvraag van de subsidie moet de aanvrager het BSE-formulier ‘Aanvraag subsidie’1 invullen. Daarnaast moet een bijlage met de inhoudelijke omschrijving van het project ingevuld worden. Voor een kwalitatief goed project is de inschatting dat dit 20 uur kost. Daarnaast kan de indiener tijdens het beoordelingsproces, afhankelijk van de reeds aangeleverde informatie, één keer gevraagd worden om aanvullende vragen te beantwoorden. Dit gebeurt in 60% van de aanvragen. Het beantwoorden van deze aanvullende vragen zal gemiddeld 4 uur vergen.
In 2003 is gebleken dat voor een bepaald type haalbaarheidsproject, de duurzame-energiescan, kan worden volstaan met een sterk vereenvoudigde inhoudelijke omschrijving van het project. Om de administratieve lasten bij de aanvragers van dit type project te verlichten is besloten om een aparte inhoudelijke bijlage bij het BSE-aanvraagformulier te ontwikkelen. De inschatting is dat hierdoor het benodigde aantal uren van de aanvrager van dit type project vermindert met 4 uur. Voor het meer belastende alternatief, behoud van de meer uitgebreide bijlage, is met het oog hierop dus niet gekozen.
Het subsidieprogramma DEN biedt aanvragers sinds september 2003 de mogelijkheid de subsidieaanvraag elektronisch in te dienen (zie paragraaf 2 van deze toelichting). De aanvrager dient hiertoe in het bezit te zijn van een certificaat en pincode. Certificaat en pincode zijn aan te vragen bij Senter en zijn vervolgens bruikbaar voor alle door Senter en Novem uitgevoerde subsidieprogramma's waarbij elektronisch indienen mogelijk is. Het aanvragen van het certificaat en pincode kost ongeveer een half uur. De benodigde tijdsinspanning voor het aanmaken en indienen van een elektronische aanvraag wordt geschat op 18 uur, dat is dus 2 uur minder dan bij indiening per post. En in geval van een duurzame-energiescan zal dit 4 uur minder kosten, dus 14 uur. Zoals reeds uit paragraaf 2 van deze toelichting blijkt, wordt de aanvragers geheel de vrije keus gelaten of zij hun aanvragen schriftelijk, elektronisch of beide willen doen. Aldus kunnen zij zelf hun administratieve lasten zo gering mogelijk houden.
De verwachting is dat de geschatte 251 aanvragen als volgt verdeeld zullen zijn:
– 130 gewone (schriftelijke) aanvragen;
– 31 digitale aanvragen;
– 72 schriftelijke duurzame-energiescans;
– 18 digitale duurzame-energiescans.
De totale kosten voor het indienen van subsidieaanvragen worden, uitgaande van een uurtarief van 50 euro (dat is een gemiddeld tarief voor administratieve en projectmedewerkers), berekend op € 258.300. Naar verwachting worden in 2004 173 projecten in uitvoering genomen.
De uitvoerder dient ter afsluiting van het project een verzoek tot vaststelling in. Bij een subsidiebedrag van meer dan € 50.000 is hierbij een verklaring van een accountant benodigd. In 2004 zal dit gelden voor ongeveer 69 projecten. De kosten van een accountant bedragen € 1500. Het indienen van het verzoek tot vaststelling kost per aanvraag ongeveer 4 uur. De totale kosten voor subsidievaststelling bedragen daarmee € 138.100.
De totale eenmalige administratieve lasten komen aldus uit op € 396.400. De verplichting tot het opleveren van een eindrapportage maakt integraal onderdeel uit van het project en is dientengevolge ook opgenomen in het project. De kosten van het opstellen hiervan zijn subsidiabel. Deze verplichting leidt dan ook niet tot administratieve lasten voor de aanvrager.
Indien de subsidieaanvraag gehonoreerd wordt zal de uitvoerder gedurende de looptijd van het project een sluitende urenadministratie moeten voeren. Dit kan afhankelijk van de situatie 1 uur per maand kosten. Uitgegaan wordt van een projectduur van gemiddeld anderhalf jaar. Aangezien het overgrote deel van de aanvragers reeds in het kader van de normale bedrijfsvoering een sluitende urenadministratie zullen voeren, geldt deze eis niet exclusief voor dit project en leidt dit in het merendeel van de gevallen dus niet tot een verzwaring van de administratieve lasten. Aangenomen wordt, dat voor 10% van de projecten een extra last ontstaat. Projecten die in uitvoering worden genomen, moeten eenmalig informatie aanleveren voor de website van Novem. Dit neemt ongeveer 1 uur in beslag. De uitvoerder van een subsidieproject kan, indien hij dit wenst, een voorschot aanvragen op basis van werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van 80%. Dit kost per voorschotaanvraag ongeveer 2 uur. Gemiddeld zullen aanvragers één keer per project een voorschot aanvragen. Aanvragers moeten tenslotte twee keer per jaar tussenrapportages opleveren; het opstellen hiervan kost per keer ongeveer 1 uur.
Het voorgaande leidt tot een totaalbedrag voor de periodieke lasten van € 58.550.
Naar schatting is voor de regeling BSE-DEN 2004 ten opzichte van 2003 sprake van een vermindering van de administratieve lasten – uitgaande van een vergelijkbaar aantal projecten – van in totaal ongeveer € 65.000. De ontwerp-regeling is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Het college heeft besloten de ontwerp-regeling niet te toetsen.
De Minister van Economische Zaken,
L.J. Brinkhorst
In het kader van het Besluit subsidies energieprogramma’s wordt via diverse energieprogramma’s subsidie verleend voor activiteiten op het gebied van energiebesparing en duurzame energie. Het doel van het energieprogramma duurzame energie (hierna: het programma) is het bevorderen van projecten die een bijdrage leveren aan de doelstellingen van het beleid inzake duurzame energie van de Nederlandse overheid en waarvan de resultaten van betekenis zijn voor de Nederlandse energievoorziening, door middel van:
a. het bevorderen van innovatie ten behoeve van toepassing van technologieën op het gebied van duurzame energie,
b. het verbeteren van de prijs-prestatieverhouding van technologieën op het gebied van duurzame energie, of
c. het wegnemen van knelpunten voor de toepassing van technologieën op het gebied van duurzame energie.
In het kader van het programma is verstrekking van subsidie mogelijk voor de volgende typen projecten (nadere omschrijving in artikel 1 van het Besluit subsidies energieprogramma's):
– haalbaarheidsprojecten;
– kennisoverdrachtprojecten;
– onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten;
– praktijkexperimenten;
– demonstratieprojecten;
– marktintroductieprojecten.
Het programma moet een bijdrage leveren aan de doelstelling van de Nederlandse overheid om in 2020 met behulp van duurzame energiebronnen in 10% van de Nederlandse energiebehoefte te voorzien. Voor 2010 wordt een aandeel duurzame energie in de energievoorziening van 5% nagestreefd. Voor het aandeel uit duurzame bronnen geproduceerde elektriciteit in de elektriciteitsvoorziening zijn de overheidsdoelstellingen: 6% in 2005 en 9% in 2010. Diverse malen (zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2002/03, 28 782, nr. 5) heeft de regering kenbaar gemaakt ten behoeve van het aandeel duurzame energie het opwekkingspotentieel in eigen land te willen uitbreiden.
Onder duurzame energie wordt verstaan (combinaties van) windenergie, fotovoltaïsche zonne-energie, thermische zonne-energie, passieve zonne-energie, omgevingswarmte, thermische energieopslag in de bodem, waterkracht, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, energie uit biomassa en energie uit afval voor zover dat afval van organische oorsprong is.
1. Aanvragen die niet voldoen aan het Besluit subsidies energieprogramma's en het gestelde in onderdeel A van dit programma, worden door de minister afgewezen.
2. Aanvragen betreffende haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten, die voldoen aan de voorschriften van het Besluit subsidies energieprogramma's en het gestelde in onderdeel A van dit programma, worden door de minister getoetst aan de voorwaarden van onderdeel C van dit programma.
3. De minister wint omtrent aanvragen betreffende onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, demonstratieprojecten en markt-introductieprojecten die voldoen aan de voorschriften van het Besluit subsidies energieprogramma's en het gestelde in onderdeel A van dit programma, advies in bij de Adviescommissie duurzame energie.
4. De commissie geeft de minister een negatief advies over de aanvragen, bedoeld onder 3 van dit onderdeel, die op grond van onderdeel C van dit programma niet voor subsidie in aanmerking komen.
5. De commissie geeft inzake de aanvragen, bedoeld onder 3 van dit onderdeel, waarover de commissie geen negatief advies als bedoeld onder 4 van dit onderdeel heeft gegeven, een advies over de volgorde van rangschikking aan de hand van de criteria, bedoeld in onderdeel D van dit programma.
6. De minister kan afwijken van een advies van de commissie, indien een advies van de commissie in strijd is met het Besluit subsidies energieprogramma's dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten worden behandeld in volgorde van ontvangst. Onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, demonstratieprojecten en marktintroductieprojecten worden in een tenderprocedure met elkaar vergeleken. De Adviescommissie duurzame energie adviseert de minister over de volgorde waarin de aanvragen worden gerangschikt. Voor demonstratieprojecten en marktintroductieprojecten is artikel 8, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s van belang. Hierin worden de gevallen genoemd waarin de minister in ieder geval afwijzend dient te beslissen op een aanvraag. Onderdeel c van artikel 8, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s is ingevoegd naar aanleiding van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2001, C 37). Deze kaderregeling schrijft voor dat voor investeringen die betrekking hebben op de aanpassing aan bepaalde normen, geen subsidie mag worden verleend.
Geen subsidie wordt verstrekt:
1. aan een onderneming of een project in de landbouwsector;
2. indien het project niet betekenisvol bijdraagt aan de doelstelling van het programma;
3. indien onvoldoende vertrouwen bestaat in de haalbaarheid van het project;
4. indienhet onaannemelijk isdat een haalbaarheidsproject binnen een jaar, een kennisoverdrachtproject binnen anderhalf jaar, een onderzoeks- of ontwikkelingsproject binnen vier jaar, dan wel een van de overige soorten projecten binnen drie jaar na subsidieverlening kan worden voltooid;
5. indien een kennisoverdrachtproject niet gericht is op het overdragen van kennis en informatie inzake de toepassing van technologieën op het gebied van duurzame energie aan een doelgroep met bijzondere betrokkenheid bij het onderwerp van de kennisoverdracht, op een wijze die aansluit bij de doelgroep van de over te dragen kennis;
6. indien de met een kennisoverdrachtproject verkregen kennis en informatie inzake de toepassing van technologieën op het gebied van duurzame energie niet op niet-discriminerende basis aan communautaire ondernemingen op hun verzoek zal worden overgedragen;
7. indien een kennisoverdrachtproject onderdeel uitmaakt van een ander project;
8. indien een kennisoverdrachtproject niet een meting van het effect van het project in relatie tot de doelstelling van het programma bevat;
9. voor projectkosten voor zover deze zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag;
10. voor projectkosten voor zover met betrekking tot deze kosten verplichtingen zijn aangegaan vóór de indiening van de aanvraag, onverminderd artikel 4, derde en vierde lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s;
11. voor haalbaarheidsprojecten die gericht zijn op het analyseren of beoordelen van de mogelijkheden om een apparaat, systeem of techniek te ontwikkelen;
12. voor een duurzame-energiescan:
a. die niet kan worden aangemerkt als een haalbaarheidsproject van een gemeente, deelgemeente, samenwerkingsverband van gemeenten, bedrijf of belangenvereniging van bedrijven waarmee, met behulp van de door Novem ontwikkelde duurzame-energiescan, bepaald kan worden waar de kansen voor duurzame energie liggen;
b. die, in het geval van een duurzame-energiescan voor de industrie of bedrijventerreinen, niet leidt tot ten minste één actieplan waarin de resultaten van de duurzame-energiescan op haalbaarheid zijn onderzocht met betrekking tot de realisatie van de verschillende duurzame energie-opties, of
c. waarvoor, in het geval van een duurzame-energiescan voor gemeenten, deelgemeenten of samenwerkingsverbanden van gemeenten, geen consultatie voor marktpartijen over de meest kansrijke opties volgens de methodiek Marktverkenning Duurzame Energie (DE-026) van het Projectbureau Duurzame Energie uitgevoerd is.
Ad 1. Met het oog op Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten (PbEG 2004 L1) en de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (PbEG 2000 C 232) is de landbouwsector uitgesloten van subsidieverstrekking.
Ad 3. Bij de beoordeling van de haalbaarheid van een project kunnen worden betrokken de belemmeringen en mogelijkheden voortvloeiend uit regelgeving, normen of certificatie. Daarnaast zal een projectuitvoerder moeten beschikken over de noodzakelijke financiële middelen en de benodigde organisatorische en technisch-wetenschappelijke kwaliteiten.
Ad 5. Een kennisoverdrachtproject is een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het overdragen van kennis en informatie op het terrein van duurzame energie. Het gaat in het kader van dit programma om projecten waarbij bepaalde doelgroepen met een bijzondere betrokkenheid bij het onderwerp van de kennisoverdracht systematisch worden gewezen op de concrete mogelijkheden van de toepassing van technologieën op het gebied van duurzame energie aan de hand van voorbeelden en methodieken. Het moet gaan om daadwerkelijk en actief overdragen van informatie. Hierbij kan worden gedacht aan het organiseren van voorlichtingsdagen, workshops, presentaties, cursussen en dergelijke. Het enkel genereren van kennis of ter beschikking stellen van informatie is niet voldoende om voor een subsidie in aanmerking te komen.
Ad 6. Alle communautaire ondernemingen dienen, op niet-discriminerende basis, van de resultaten van een kennisoverdrachtproject kennis te kunnen nemen. Novem zal in ieder geval de benodigde informatie verstrekken over de resultaten van een op basis van deze regeling gesubsidieerd kennisoverdrachtproject. Aan de hand daarvan zal detailinformatie bij de subsidieontvanger kunnen worden opgevraagd.
Ad 8. De aanvrager dient door middel van een meting aan te tonen in welke mate de resultaten van het kennisoverdrachtproject een bijdrage leveren aan de doelstelling van het programma.
Ad 9. Alleen de projectkosten die worden gemaakt na de indiening van de aanvraag komen voor subsidie in aanmerking. De projectkosten die vóór de indiening van de aanvraag worden gemaakt, worden bij de verlening van de subsidie buiten beschouwing gelaten.
Ad 10. De verplichtingen die vóór indiening van de aanvraag zijn aangegaan voor onder andere werkzaamheden en levering van apparatuur zijn uitgesloten als subsidiabele kosten. Dit onverminderd het bepaalde in artikel 4, derde en vierde lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s, waarin opgenomen is dat kosten die voortvloeien uit eerder aangegane verplichtingen met betrekking tot de aanschaf van machines en apparatuur waarbij een deel direct is toe te rekenen aan het project, wél subsidiabel zijn.
Ad 11. Binnen het kader van de in onderdeel A geformuleerde doelstelling beoogt het programma duurzame energie 2004 met betrekking tot haalbaarheidsprojecten initiatieven te faciliteren die gericht zijn op daadwerkelijke toepassing van duurzame energie op korte termijn. Haalbaarheidsprojecten met het karakter van vooronderzoek naar de mogelijkheden om apparaten, systemen of technieken te ontwikkelen, vallen daarmee buiten de reikwijdte van het programma.
Ad 12. Alleen duurzame-energiescans die voldoen aan de voorwaarden in dit onderdeel, komen voor subsidie in aanmerking. De in onderdeel c genoemde methodiek Marktverkenning Duurzame Energie is een instrument met als doel de resultaten van de duurzame-energiescan te vertalen naar een reële ambitie. De Marktverkenning Duurzame Energie geeft inzicht in de mogelijkheden van marktpartijen en de wijze waarop de lokale overheid daarvoor de juiste randvoorwaarden kan creëren. Dit kan alleen plaatsvinden op basis van informatie over de mogelijkheden die marktpartijen hebben en ondervinden. Voor de uitvoering van de Marktverkenning Duurzame Energie is een format van het Projectbureau Duurzame Energie beschikbaar. De uitvoering volgens het format leidt tot een overzicht van regionale en lokale kansen en een advies voor concrete (beleids)acties.
1. Rangschikking vindt plaats op grond van de volgende criteria:
a. de bijdrage van het project aan een toename van de toepassing van duurzame energie in relatie tot de gevraagde subsidie;
b. de mate van innovativiteit van het project en het belang van die innovativiteit voor de doelstellingen van het beleid inzake duurzame energie van de centrale overheid.
2. Voor de rangschikking weegt criterium a twee keer zo zwaar als criterium b.
Ad 1a. De bijdrage van het project aan een toename van de toepassing van duurzame energie wordt beoordeeld in relatie tot de gevraagde subsidie. Hiermee wordt een zo effectief mogelijke inzet van de subsidie gerealiseerd.
Aspecten die daarbij meespelen zijn de indirecte energieverdienste van het project (productie aan duurzame energie door navolging van het project of door gebruikmaking van de resultaten van het project) en de kans dat deze wordt gerealiseerd, de mate van kennisoverdracht en spin off-effecten van het project. De directe energieverdienste van het betrokken project zelf speelt geen rol bij de beoordeling. De directe energieverdienste van duurzame-energieprojecten is reeds de grondslag voor stimulering via het generieke financiële instrumentarium voor duurzame energie.
Ad 1b. Bepalend voor de mate van innovativiteit is in hoeverre de projecten innovatief zijn ten opzichte van de huidige ontwikkeling of toepassing van de technologie op het gebied van duurzame energie in het desbetreffende toepassingsgebied. Voor het belang van de innovativiteit is bepalend de relevantie van de innovatie voor de toename van duurzame energie voor wetenschap, technologieontwikkelaars en marktpartijen.
E. Subsidiepercentages en maximumbedragen
1. De subsidie bedraagt voor een:
a. haalbaarheidsproject:
1º. in geval van een duurzame-energiescan voor een gemeente of een deelgemeente 50 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 12.500 per project;
2º. in geval van een duurzame-energiescan voor een samenwerkingsverband van gemeenten 50 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 12.500 per gemeente en in totaal niet meer dan € 45.000 per project;
3º. in geval van een duurzame-energiescan voor een industriële onderneming 50 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 7.000 per project;
4º. in geval van een duurzame-energiescan voor een bedrijventerrein 50 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 35.000 per project;
5º. in de overige gevallen 50 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 45.000 per project;
b. kennisoverdrachtproject: 60 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 60.000 per project;
c. onderzoeks- of ontwikkelingsproject:
1º. in het geval, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, onder 1º, van het Besluit subsidies energieprogramma's, 60 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 900.000 per project;
2º. in het geval, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, onder 2º, van het Besluit subsidies energieprogramma's, 60 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 900.000 per project;
3º. in de overige gevallen 50 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 900.000 per project;
d. praktijkexperiment: 50 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 900.000 per project;
e. demonstratieproject: 40 procent van de projectkosten, voor zover de projectkosten niet meer dan € 454.000 bedragen en 25 procent van de projectkosten, voor zover de projectkosten meer dan € 454.000 bedragen, maar in totaal niet meer dan € 900.000 per project;
f. marktintroductieproject: 25 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 900.000 per project.
2. Onverminderd het onder 1 bepaalde bedraagt de subsidie ten hoogste het gevraagde bedrag.
Bij Regeling van de Minister van Economische Zaken van 19 november 2003, nr. WJZ 3062795, houdende wijziging van de BSE-formulieren in verband met gewijzigde interpretatie van het Milieusteunkader (Stcrt. 226) zijn de aanvraag-, voorschot- en vaststellingsformulieren gewijzigd in verband met de berekening van subsidies voor projecten waarop de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (hierna: MSK) van toepassing is. Het MSK is van toepassing op demonstratie- en marktintroductieprojecten. Naast wijzigingen in de formulieren is ook de toelichting op het aanvraagformulier aangepast. In de formulieren is een berekening opgenomen voor het bepalen van de maximale steun die op grond van het MSK is toegestaan voor projecten waarvoor een BSE-subsidie is aangevraagd. Het subsidiebedrag dat op grond van de BSE wordt berekend mag niet hoger zijn dan het maximale steunbedrag op grond van het MSK. Dit betekent dat een BSE-subsidie die hoger is dan het MSK-bedrag wordt verminderd tot het MSK-bedrag. Het MSK staat alleen subsidie toe op de extra investering die noodzakelijk is voor het verwezenlijken van milieudoeleinden. Daartoe moet het bedrag van een referentie-investering, dit is een investering die in technisch opzicht gelijk is, maar die niet tot hetzelfde niveau van milieubescherming leidt, van de totale investering worden afgetrokken. Het maximale steunbedrag wordt berekend over een periode van vijf jaar.
De subsidieplafonds voor het in 2004 en 2005 verlenen van subsidies op grond van het programma duurzame energie bedragen:
a. voor aanvragen inzake haalbaarheidsprojecten, ontvangen in de periode, bedoeld in onderdeel G, onder 1, van dit programma, € 1.900.000;
b. voor aanvragen inzake kennisoverdrachtsprojecten, ontvangen in de periode, bedoeld in onderdeel G, onder 1 van dit programma, € 900.000;
c. voor aanvragen inzake onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, demonstratie- en marktintroductieprojecten, ontvangen in de periode, bedoeld in onderdeel G, onder 2, van dit programma, € 6.700.000.
1. Aanvragen op grond van het programma duurzame energie voor haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten moeten worden ontvangen in de periode die loopt van de tweede dag na publicatie van deze regeling in de Staatscourant tot en met 2 september 2004, uiterlijk 17:00 uur.
2. Als periode na afloop waarvan de aanvragen op grond van het programma duurzame energie voor onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, demonstratie- en marktintroductieprojecten, die in die periode zijn ontvangen, worden behandeld, wordt vastgesteld de tweede dag na publicatie van deze regeling in de Staatscourant tot en met 10 juni 2004, uiterlijk 17:00 uur.
De niet-elektronische aanvragen moeten worden ingediend bij:
Novem
Catharijnesingel 59
3511 GG Utrecht
Postbus 8242
3503 RE UTRECHT
De elektronische aanvragen moeten worden ingediend bij www.senterloket.nl
Voor informatie
(030) 2 393 798
www.den.novem.nl
Stcrt. 2002, 34; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 november 2003 (Stcrt. 226).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2004-74-p30-SC64611.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.