Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK (MV-besluit secretaris-generaal BZK)

17 september 2003

P&O1003/U71965

Directie Personeel en Organisatie

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Gelet op:

– de Algemene wet bestuursrecht;

– de Compatibiliteitswet en het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996;

– het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal;

Besluit:

Paragraaf 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

– ministerie: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

– stuk: een stuk dat een besluit inhoudt of een ander stuk dat wordt toegerekend aan de minister;

– diensthoofd: de plaatsvervangend secretaris-generaal, een directeur-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie.

Paragraaf 2

Mandaat en volmacht secretaris-generaal

Artikel 2:1

1. De secretaris-generaal is bevoegd om namens de minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen.

2. De secretaris-generaal is bevoegd om namens de minister voor de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

3. De secretaris-generaal is bevoegd om de minister in persoon te vertegenwoordigen.

4. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden aangeduid als het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal.

Artikel 2:2

Het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal wordt uitgeoefend ten aanzien van aangelegenheden die, gelet op het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal, behoren tot het werkterrein van de secretaris-generaal overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003 en die onverminderd het bepaalde in dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan de minister.

Artikel 2:3

Onverminderd het bepaalde in paragraaf 4 van dit besluit heeft het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:

a) de taken van de functionarissen en organisatie-onderdelen, genoemd in het Organisatiebesluit BZK 2003, met uitzondering van de taken, genoemd in artikel 3:53, tweede lid, onder a tot en met c, van dat besluit;

b) het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

c) het vaststellen van de formatie van het ministerie;

d) het rechtstreeks leiding geven aan de diensthoofden en overige rechtstreeks onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen, voor zover ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst niet anders is bepaald;

e) het nader vaststellen van de inrichting van de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid ressorterende dienstonderdelen op grond van het Organisatiebesluit BZK 2003;

f) aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

g) het beslissen op bezwaarschriften;

h) het vertegenwoordigen van de minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het ministerie is betrokken;

i) het behandelen van klachten ingevolge een wettelijke regeling met betrekking tot klachtrecht, waarover door een commissie wordt gerapporteerd of geadviseerd;

j) het vertegenwoordigen van de minister namens de Staat bij de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden bij het ministerie respectievelijk het optreden als bestuurder in de zin van voornoemde wet in het overleg met de Groepsondernemingsraad van het ministerie;

k) het vertegenwoordigen van de minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

l) personele beheersbeslissingen op grond van het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;

m) de verantwoordelijkheid voor het beheer van de archiefbescheiden bij het ministerie op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

n) het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van de departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

o) het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

p) het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten van of namens het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst met betrekking tot aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

Paragraaf 3

Ondertekening door de secretaris-generaal

Artikel 3

1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van het mandaat van de secretaris-generaal vindt plaats op de volgende wijze:

(aanduiding minister),

voor deze:

de secretaris-generaal,

(handtekening)

(naam)

2. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van de volmacht van de secretaris-generaal wordt de aanduiding van de minister voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.

Paragraaf 4

Beperkingen mandaat en volmacht secretaris-generaal

Artikel 4:1

Het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal is niet van toepassing:

a) indien bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

b) indien de aard van de bevoegdheid of het stuk zich daartegen verzet;

c) indien het een stuk betreft dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door de minister behoort te worden genomen;

d) op besluiten en stukken met betrekking tot politieke of maatschappelijke aangelegenheden van principiële aard.

Artikel 4:2

1. Aan de ministers is voorbehouden het afdoen en ondertekenen van stukken aan:

a) de Koningin;

b) de Raad van Ministers (van het Koninkrijk) en daaruit gevormde onderraden en commissies;

c) de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitters van uit de Kamers gevormde commissies;

d) een minister of een staatssecretaris;

e) de Raad van State (van het Koninkrijk);

f) de Algemene Rekenkamer;

g) de Nationale Ombudsman;

h) de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;

i) de ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba;

j) de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba;

k) de besturen van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen;

l) andere binnenlandse of buitenlandse autoriteiten, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of een staatssecretaris.

2. Het eerste lid is niet van toepassing als het stuk van louter informatieve of administratieve aard is, dan wel een aangelegenheid betreft van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang.

3. In afwijking van het eerste lid kan in bijzondere gevallen voor bepaalde aangelegenheden door de minister aan de secretaris-generaal of een diensthoofd mandaat of een volmacht worden verleend.

Artikel 4:3

Aan de ministers is voorbehouden het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:

a) het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift;

b) het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat persoonlijk door de minister onderscheidenlijk de secretaris-generaal is getekend;

c) het beslissen op een beroepschrift;

d) het instellen van een agentschap bij het ministerie;

e) het oprichten van een rechtspersoon;

f) het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;

g) het toepassen van aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren;

h) het vaststellen van het besluit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Coördinatiebesluit inrichting organisatie en formatie rijksdienst, houdende de vaststelling van de organisatie van het ministerie;

i) het uitoefenen van het houderschap van de departementale persoonsregistraties;

j) het uitoefenen van de op grond van departementale regelgeving aan de minister voorbehouden bevoegdheden met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken;

k) het instellen van een adviescommissie of klachtencommissie waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van het ministerie en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de minister, en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) leden van die commissie;

l) het benoemen en ontslaan van departementale vertrouwenspersonen;

m) het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van, dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan;

n) het definitief buiteninvorderingstellen onderscheidenlijk kwijtschelden van vorderingen op derden vanaf door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen;

o) het definitief vaststellen van een sectorale arbeidsvoorwaardenovereenkomst waarvoor de minister verantwoordelijk is.

Artikel 4:4

Het mandaat van de secretaris-generaal is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot beslissingen ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, voor zover deze samenhangen met de taken, genoemd in artikel 3:53, tweede lid, onder a tot en met c, van het Organisatiebesluit BZK 2003.

Paragraaf 5

Afwezigheid en verhindering secretaris-generaal

Artikel 5

1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal wordt diens mandaat en volmacht volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend secretaris-generaal.

2. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal wordt het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal bij wijze van waarneming volledig uitgeoefend door de directeur-generaal die daartoe bij schriftelijk besluit van de secretaris-generaal in overeenstemming met de minister is aangewezen. Bij gebreke van voornoemd besluit of bij afwezigheid van de aangewezen directeur-generaal is een van de directeuren-generaal, met uitzondering van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, naar anciënniteit van de benoeming in de functie van directeur-generaal, met de waarneming belast.

3. Ondertekening van besluiten en stukken ingevolge dit artikel vindt plaats overeenkomstig artikel 3, met dien verstande dat de handtekening voorafgegaan wordt door: b/a.

Paragraaf 6

Ondermandaat en doorverlening volmacht secretaris-generaal

Artikel 6:1

1. De secretaris-generaal is bevoegd tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van zijn volmacht aan een diensthoofd, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen, niet zijnde diensthoofden.

3. De secretaris-generaal kan met betrekking tot de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften ondermandaat verlenen aan de diensthoofden, met dien verstande dat ten aanzien van personele aangelegenheden alleen ondermandaat kan worden verleend aan de plaatsvervangend secretaris-generaal.

Artikel 6:2

De secretaris-generaal kan bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6:1, tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van de volmacht aan een rechtstreeks onder het desbetreffende diensthoofd of de desbetreffende functionaris ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003.

Artikel 6:3

De secretaris-generaal is bevoegd om de plaatsvervangend secretaris-generaal, ten aanzien van door de secretaris-generaal met inachtneming van dit besluit en het Organisatiebesluit BZK 2003 vast te stellen aangelegenheden, in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de secretaris-generaal te laten treden.

Artikel 6:4

De secretaris-generaal is bevoegd om de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid, ten aanzien van aangelegenheden met betrekking tot het Korps Landelijke Politiediensten onderscheidenlijk het agentschap Informatie- en communicatietechnologie Organisatie, in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de secretaris-generaal te laten treden.

Artikel 6:5

De uitoefening door de secretaris-generaal van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 6:1 tot en met 6:4, geschiedt bij schriftelijk besluit en in overeenstemming met de ministers, en na advies van de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel 6:6

De secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in deze paragraaf, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen onderscheidenlijk zijn volmacht door te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Paragraaf 7

Overige bepalingen inzake mandaat en volmacht

Artikel 7:1

De uitoefening door de secretaris-generaal onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde van diens mandaat en volmacht, geschiedt met inachtneming van:

a) algemene en bijzondere aanwijzingen van hiërarchisch hogergeplaatsten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat en de volmacht;

b) departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;

c) de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet, de Wet op de ondernemingsraden, het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, het Besluit taak FEZ, het Organisatiebesluit BZK 2003 en (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

Artikel 7:2

De secretaris-generaal legt op verzoek van de minister mondeling of schriftelijk verantwoording af over de uitoefening van zijn mandaat en volmacht.

Artikel 7:3

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de minister die het aangaat over het verlenen van mandaat of een volmacht.

Paragraaf 8

Mandaat- en volmachtregisters

Artikel 8:1

1. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor de inrichting en het beheer van een centraal mandaat- en volmachtregister.

2. Het register biedt inzicht in:

a) de functies en namen van functionarissen aan wie door of namens de minister (onder)mandaat of een volmacht is (door)verleend, met aanduiding van de verleende bevoegdheid;

b) de functies en namen van functionarissen die de minister vertegenwoordigen in een (bestuurs)orgaan van een rechtspersoon anders dan de Staat, met aanduiding van het (bestuurs)orgaan en de rechtspersoon.

4. Het register is openbaar.

5. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor de gegevensverstrekking uit het register. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden pleegt hij zo nodig overleg met de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving en de directeur Voorlichting en Communicatie.

Artikel 8:2

1. In afwijking van artikel 8:1, tweede lid, worden gegevens met betrekking tot de verlening van ondermandaat en de doorverlening van volmachten aan functionarissen in de rang van directeur en daaronder ressorterende functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst opgenomen in een door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst bijgehouden mandaat- en volmachtregister.

2. Het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan in overeenstemming met de secretaris-generaal nadere regels stellen ten aanzien van het register, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 9

Beheer

Artikel 9:1

1. De directeur Personeel en Organisatie is belast met het beheer van dit besluit.

2. De secretaris-generaal en de diensthoofden, ieder voor zover het hem aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur Personeel en Organisatie van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaat- en volmachtregister mogelijk maken.

3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

4. De directeur Personeel en Organisatie rapporteert aan de ministers en de secretaris-generaal over het beheer van dit besluit en het centrale mandaat- en volmachtregister.

Artikel 9:2

1. Wijziging van dit besluit is voorbehouden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.

2. Wijziging van dit besluit geschiedt op voordracht van de directeur Personeel en Organisatie na advies van de secretaris-generaal, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

Paragraaf 10

Slotbepalingen

Artikel 10:1

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na plaatsing van dit besluit in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 september 2003

Artikel 10:2

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK (MV-besluit secretaris-generaal BZK).

Artikel 10:3

Het Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK (MV-besluit secretaris-generaal BZK) van 13 december 2001, kenmerk P&O2001/U100140, wordt ingetrokken.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

1. Algemeen

In het onderhavige besluit is de mandaat- en volmachtverlening aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geregeld.

De tekst van het besluit is opnieuw vastgesteld in verband met de vaststelling van nieuwe organisatiebesluiten voor het ministerie.

De Groepsondernemingsraad heeft ten aanzien van het onderhavige besluit positief geadviseerd.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat enkele definities.

De directeuren-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de plaatsvervangend secretaris-generaal worden in het besluit met de term diensthoofden aangeduid.

Artikel 2:1

In dit artikel worden aan de secretaris-generaal algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening. Naast afdoenings- en ondertekeningsmandaat en algemene volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, betreft dit de bevoegdheid om de minister in persoon te vertegenwoordigen, bijvoorbeeld bij een bijeenkomst.

Tot privaatrechtelijke rechtshandelingen die onder de volmacht vallen, worden onder andere gerekend: koop/verkoop, huur/verhuur, bruiklening en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Compatibiliteitswet).

De bevoegdheden op grond van dit artikel worden in het besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal.

Artikel 2:2

De bevoegdheden van de secretaris-generaal zijn verbonden met de taken, verantwoordelijkheden en het werkterrein van de secretaris-generaal. Hiertoe wordt verwezen naar het voor de functie van secretaris-generaal bij de ministeries geldende koninklijk besluit, en de nadere (niet-limitatieve) concretisering daarvan in het Organisatiebesluit BZK 2003.

De secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat en volmacht valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan de minister.

Artikel 2:3

In het onderhavige artikel zijn de belangrijkste aangelegenheden genoemd die onder het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal vallen. Het betreft een niet-limitatieve lijst. Deels houdt deze verband met het sturingsmodel van het ministerie, deels betreft het specifiek aan de secretaris-generaal opgedragen taken en deels omvat de lijst taken en bevoegdheden in verband met de toepassing van wettelijke voorschriften.

Artikel 3

Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken door de secretaris-generaal voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens de minister als bestuursorgaan) en volmacht (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4:1

Deze paragraaf behelst belangrijke uitzonderingen op de algemene bevoegdheden van de secretaris-generaal.

De uitsluitingen zijn min of meer vanzelfsprekend en vormen deels een herhaling van de in hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht vastgelegde normen.

Artikel 4:2

In dit artikel wordt een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal. Het betreft met name stukken aan hoge autoriteiten die door de minister persoonlijk behoren te worden afgedaan.

Om de afhandeling van bepaalde stukken niet nodeloos te belasten is in het tweede lid aangegeven in welke gevallen dergelijke stukken toch kunnen worden afgehandeld door of namens de secretaris-generaal. Dat geldt bijvoorbeeld voor de toezending van salarisstukken aan de salarisadministratie van een ander ministerie, verspreiding van circulaires aan ministers en dergelijke.

Ten slotte is in het derde lid een ontsnappingsclausule ingebouwd zodat de minister de secretaris-generaal of een diensthoofd voor bepaalde aangelegenheden kan mandateren.

Artikel 4:3

In dit artikel zijn additionele beperkingen verwoord met betrekking tot specifieke handelingen.

Het verbod op (door)mandatering van de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften vloeit voort uit de Algemene wet bestuursrecht en uit de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit geldt ook voor het verbod om zelf te beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten die zijn getekend door de secretaris-generaal zelf. Aan de ministers is voorbehouden het beslissen op beroepschriften (overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht, het beslissen op bezwaarschriften met betrekking tot afwijzing van aan het ministerie gerichte verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, het instellen van agentschappen en het oprichten van rechtspersonen, en het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan. Verder mag de secretaris-generaal niet de bevoegdheid van de minister uitoefenen om te beslissen over contacten van departementale ambtenaren met kamerleden en is de bevoegdheid tot vaststelling van wijzigingen van het Organisatiebesluit BZK 2003 voorbehouden aan de minister conform voornoemd besluit.

De minister vervult de functie van houder van persoonsregistraties bij het ministerie en oefent enkele taken op grond van de departementale regelgeving met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken zelf uit. Voorts is de minister zelf belast met het instellen van adviescommissies en klachtencommissies, waarbij de voorzitter geen deel uitmaakt van het ministerie en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de minister, en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter (zoals de Klachtencommissie seksuele intimidatie en rassendiscriminatie), het benoemen van de leden daarvan, alsmede het benoemen van vertrouwenspersonen op het terrein van bijvoorbeeld integriteit, seksuele intimidatie en rassendiscriminatie.

Goedkeuring, schorsing en vernietiging van besluiten van andere bestuursorganen is voorbehouden aan de ministers (overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht), evenals het buiteninvorderingstellen respectievelijk kwijtschelden van vorderingen boven door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen (op de datum van inwerkingtreding van dit besluit € 500.000,–). Ten slotte is ook de ondertekening van de CAO’s een exclusieve bevoegdheid van de minister.

Artikel 4:4

Een specifieke uitzonderingsgrond betreft de positie van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst. Ingevolge de regelgeving met betrekking tot de positie van het Bureau Algemene Bestuursdienst en de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst is er geen hiërarchische verhouding tussen de secretaris-generaal en de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst voor wat betreft enkele taken van de Algemene Bestuursdienst.

Artikel 5

De secretaris-generaal wordt bij diens afwezigheid volledig vervangen door de plaatsvervangend secretaris-generaal. In het Organisatiebesluit BZK 2003 is bepaald dat de plaatsvervangend secretaris-generaal in deze situatie deel uitmaakt van de ambtelijke Algemene Leiding.

In het tweede lid is de waarneming van de functie van secretaris-generaal geregeld in de situatie dat zowel de secretaris-generaal als de plaatsvervangend secretaris-generaal tijdelijk afwezig zijn. In dat geval neemt een daartoe aangewezen directeur-generaal de functie van secretaris-generaal waar. De schriftelijke aanwijzing geschiedt door de secretaris-generaal in overeenstemming met de minister. Als geen aanwijzing heeft plaatsgevonden, of bij afwezigheid van de desbetreffende directeur-generaal, is de directeur-generaal (met uitzondering van de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst) die het langst de functie van directeur-generaal bekleedt met de waarneming belast.

Het onderhavige artikel is niet van toepassing als er tijdelijk geen secretaris-generaal in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek uit de rijksdienst. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend secretaris-generaal in de waarneming moeten worden voorzien.

Het derde lid regelt de wijze van ondertekening.

Artikelen 6:1 en 6:2

De secretaris-generaal is bevoegd tot doormandatering en doorverlening van zijn bevoegdheden aan de diensthoofden (directeuren-generaal, plaatsvervangend secretaris-generaal, hoofd Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, hoofd Inspectie Openbare Orde en Veiligheid). Deze doormandatering en doorverlening vinden plaats in het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK (MV-besluit diensthoofden BZK). Daarbij geldt dat het diensthoofd de toegekende bevoegdheden uitsluitend kan uitoefenen op zijn specifieke werkterrein, zoals dat op hoofdlijnen is aangegeven in het Organisatiebesluit BZK 2003.

Daarnaast is de secretaris-generaal bevoegd om ook andere functionarissen bij het ministerie rechtstreeks te machtigen.

De secretaris-generaal kan geen bevoegdheden aan diensthoofden toekennen die hij zelf niet heeft. Als er op grond van dit besluit een uitsluitingsgrond van toepassing is ten aanzien van het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal, kan ook een diensthoofd deze bevoegdheid niet uitoefenen, behoudens de situatie dat in bovendepartementale regelgeving een bevoegdheid aan het diensthoofd is toegekend of het diensthoofd rechtstreeks mandaat van de minister heeft gekregen.

Vervolgens is geregeld dat de secretaris-generaal het diensthoofd bevoegd kan verklaren om de verleende bevoegdheden binnen het dienstonderdeel van het diensthoofd door te mandateren of door te verlenen, ter uitoefening op het desbetreffende werkterrein.

Artikel 6:3

Anders dan bij de doormandatering en doorverlening van volmacht aan een diensthoofd ten behoeve van de taken op diens werkterrein, bevat dit artikel de basis om bepaalde onderdelen uit het aan de secretaris-generaal voorbehouden takenpakket structureel te laten uitoefenen door de plaatsvervangend secretaris-generaal.

Artikel 6:4

Anders dan bij de doormandatering en doorverlening van volmacht aan een diensthoofd ten behoeve van de taken op diens werkterrein, bevat dit artikel de basis om bepaalde onderdelen uit het aan de secretaris-generaal voorbehouden takenpakket ten aanzien van het KLPD en de ITO structureel te laten uitoefenen door de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid. Dit is nader ingevuld in het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK.

Artikel 6:5

De toepassing door de secretaris-generaal van de voorgaande artikelen wordt altijd schriftelijk vastgelegd, in overeenstemming met de ministers en na interne advisering.

Artikel 6:6

Voor bijzondere gevallen kan de secretaris-generaal op grond van dit artikel een functionaris mondeling of schriftelijk mandateren of een volmacht verlenen. Hieronder valt ook het afdoeningsmandaat voor een bepaald geval, dat in de praktijk vaak tot uitdrukking komt in de toestemming om te tekenen “in opdracht” (i/o).

Artikel 7:1

In dit artikel zijn algemene randvoorwaarden geformuleerd voor de uitoefening door de secretaris-generaal van diens bevoegdheden. Deze gelden ook voor andere functionarissen aan wie op grond van dit besluit mandaat of een volmacht is verleend.

Voor mandaat en volmacht geldt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht dat de mandaatverlener steeds bevoegd is om de toegekende bevoegdheid zelf uit te oefenen. De mandaatverlener is ook bevoegd aanwijzingen te geven aan de gemandateerde.

Verder dienen bij de uitoefening van het mandaat en de volmacht, naast de departementale richtlijnen en procedures, vanzelfsprekend ook de toepasselijke rechtsregels in acht te worden genomen, zoals (niet-limitatief) genoemd in het artikel.

Artikel 7:2

De ministers kunnen van de secretaris-generaal verlangen dat deze verantwoording aflegt over de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheden. Hiermee wordt invulling gegeven aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7:3

Dit artikel bevat een restbepaling.

Artikel 8:1

De directeur Personeel en Organisatie richt een centraal mandaat- en volmachtregister in. Uit dit register behoort te blijken aan welke functionarissen bij het ministerie schriftelijk mandaat of een volmacht is verleend. Het register vermeldt daarbij de naam van de functionaris en diens bevoegdheden. Verder is in het register opgenomen welke functionarissen bij het ministerie de minister vertegenwoordigen in een (bestuurs)orgaan van een rechtspersoon anders dan de Staat. Doel van het register is intern en extern inzage te verschaffen in de bevoegdheden van personen die namens het Rijk handelingen verrichten.

Het register is openbaar. Verstrekking van gegevens uit het register geschiedt onder verantwoordelijkheid van de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel 8:2

Aangezien voor gegevens over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst strengere regels gelden in verband met de staatsveiligheid, wordt door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een apart register bijgehouden met betrekking tot bevoegdheden die zijn toegekend aan directeuren en andere functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Het hoofd is bevoegd om nadere regels te stellen dienaangaande, in overeenstemming met de secretaris-generaal.

Artikel 9:1

De directeur Personeel en Organisatie is verantwoordelijk voor het beheer van het onderhavige besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving. Daartoe is vereist dat de directeur enerzijds door de secretaris-generaal en de diensthoofden steeds in het bezit wordt gesteld van actuele gegevens met betrekking tot door hen verkregen en verleende mandaten en volmachten, en anderzijds wordt geïnformeerd over knelpunten met betrekking tot de toekenning van bevoegdheden en de uitoefening daarvan. Over deze gegevens en het beheer in het algemeen wordt door de directeur gerapporteerd aan de departementsleiding.

Artikel 9:2

Aanpassing van het Organisatiebesluit BZK 2003 is voorbehouden aan de minister en kan derhalve niet worden gemandateerd. Aanpassing geschiedt op voordracht van de directeur Personeel en Organisatie uit hoofde van diens beheerstaak, na afstemming met de secretaris-generaal en de directeuren Financieel-Economische Zaken en Constitutionele Zaken en Wetgeving.

Artikelen 10:1 en volgende

In deze artikelen zijn de inwerkingtreding en de citeertitel vastgelegd. Voorts regelt deze paragraaf de intrekking van het eerdere mandaat- en volmachtbesluit voor de secretaris-generaal.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

Naar boven